Componisten

vanaf 1560

 

Gabriele Fattorini (Faenza; ??–1609?) was tot 1598 kloosterling in het Camaldulenzer (Benedictijner orde) klooster van de Heilige Drieëenheid in Faenza. Van 1598 tot 1601 was Gabriele Fattorini maestro di cappella in de Carceri Abdij, bij Este, en tussen 1602 and 1604 was hij in Venetië. In 1609 werd hij maestro di cappella aan de kathedraal van Faenza.

Gabriele Fattorini componeerde

     Sacri concerti (1600), voor twee stemmen, met toegevoegd ripieno en basso continuo,  zo’n beetje de eerste werken die stelselmatig gebruik maakten van het  basso continuo. Het basso continuo is nog onbecijferd.

     2 boeken madrigalen

     motetten

     Completorium romanum, voor 8 stemmen (1602)

     psalmen, vijfstemmig, 1603

 

Scipione Dentice (Napels, Italië, 29 januari 1560 - 21 april 1633) kwam uit een muzikantenfamilie. Zijn grootvader Luigi Dentice was muziektheoreticus, zijn oom Fabrizio Dentice luitist. Scipione Dentice werkte in de 1590er jaren in Rome als componist en kerkmuzikant.

Scipione Dentice componeerde

     madrigaalboeken

     1 boek motetten

 

Hieronymus Praetorius (Hamburg, 10 augustus 1560 – 27 januari 1629) kreeg zijn eerste orgellessen van zijn vader, Jacob Praetorius Senior (1520-1586), ook componist. Daarna had hij in Hamburg les van Hinrich thor Molen en in 1574 en 1575 in Keulen van Albinus Walran. In 1580 werd hij organist in Erfurt, in 1582 kwam hij weer naar Hamburg terug, waar hij aan de Sint Jacobikerk assistent-organist van zijn vader werd, en hoofdorganist in 1586, toen zijn vader overleed. In datzelfde jaar werd zijn zoon Jacob Junior geboren, die ook componist zou worden, net als twee van zijn andere drie zonen. Hij kreeg ook nog drie dochters.

In 1596 ontmoette hij in Gröningen in Saksen-Anhalt Michael Praetorius en Hans Leo Hassler; via hun werk kwam hij in aanraking met de muziek van de Venetiaanse School.

Hieronymus Praetorius componeerde

     6 missen

     10 magnificats

- Magnificat quinti toni (in de vijfde kerktoon) voor dubbelkoor, 1626, meesterwerk, tussen elk couplet van het Magnificat schrijft Hieronymus Praetorius een stofe voor van zijn hieronder genoemde dubbelkorige motetten, leuk.

     102 motetten, 50 daarvan meerkorig, 8 tot 20-stemmig.

- In dulci jubilo, voor 8 stemmen, 1622

- Joseph, lieber Joseph mein, voor 8 stemmen, 1622

     21 Duitse koraalzettingen,  4-stemmig, met orgelbegeleiding, Hieronymus Praetorius verzorgde een verzameling met 88 koraalzettingen: Melodeyen Gesangbuch, de andere 67 waren zettingen van andere componisten, die hij kopieerde.  

     orgelwerken

- 9 magnificat zettingen in een contrapunt cantus firmusstijl

 

Felice Anerio (Narni, Italië, 1560 – 26 of 27 september 1614) was de oudere broer van componist Giovanni Francesco Anerio. Hij kwam al jong in Rome en heeft de stad nooit meer verlaten. Als jongenssopraan begon Felice Anerio in 1568 in de Cappella Giulia, als alt ging hij er in 1577 weer weg om tot 1580 nog in een andere kerk te zingen. Rond 1584, na te hebben gestudeerd bij Giovanni Maria Nanino, werd Felice Anerio aangesteld als maestro di cappella aan het Collegio degli Inglesi. In 1594 verving hij Giovanni Pierluigi da Palestrina als officieel componist van het Pauselijk koor, zo’n beetje de hoogste positie die je in Rome als componist kon bereiken.

In 1607 werd Felice Anerio gewijd als priester.

Felice Anerio componeerde

     5 boeken wereldlijke madrigalen

     2 boeken madrigali spirituali

     een boek wereldlijke canzonetta’s

     13 spirituele canzonetta’s

     magnificats

     2 boeken religieuze hymnes

     12 motetten, waarvan de meeste voor 8 stemmen

     responsoriën voor de Heilige week voor 4 stemmen

 

Reimundo (Raimundo, Raimundus) Ballestra (Balestra) (Duitsland? omstreeks 1560 – Saverne, Elzas, Frankrijk, 11 oktober 1634) kreeg volgens eigen zeggen een studiebeurs van de familie Fugger en studeerde daarmee in Italië en Duitsland. Alles wat hij heeft opgeschreven is in het Duits, dus we gaan er maar vanuit dat hij daar een beetje vandaan komt. Van 1602 tot 1616 werkte hij als muzikant aan het hof van aartshertog Ferdinand in Graz. In 1616 werd hij door Aartshertog Leopold, bisschop van Straatsburg en Passau, broer van Ferdinand, benoemd tot Kapellmeister aan zijn hof in Zabern, zoals Saverne toen heette. Hij werkte daar in 1618 met 19 zangers en muzikanten tot zijn dood. Aartshertog Leopold verhuisde in 1625 naar Innsbruck en nam de meeste muzikanten mee. Reimundo Ballestra bleeft tot zijn dood in Saverne wonen. Vanaf 1625 was hij daar organist in het klooster van Onze Vrouwe. Zijn laatste jaren sleet hij in armoede.

Reimundo Ballestra componeerde

     2 missen

     2 magnificats

     30 motetten

     2 canzones

- canzona secondo li Balli tedeschi, voor vier stemmen, bijvoorbeeld  twee trombones en twee zinken, de levendigheid spat ervan af    

 

Cesare Borgo (Borgho, Borghi, Burgo, Burgho) (Milaan, Italië, omstreeks 1560 – maart 1623) woonde in de parochie van San Salvatore in Milaan. In 1584 werd hij organist in aan de San Pietro di Gessate en op 11 oktober 1590 moest hij het nieuwe orgel gebouwd door Valvassori in de Dom van Milaan inspelen. Op 10 juni 1591 erd hij aangesteld om op het oude Antegnati orgel te spelen. Op 12 december volgde hij aan de Dom van MIlaan organist G.B. Morsellino op voor een jaarsalaris van 400 keizerlijke lires. Hij hield die betrekking tot zijn dood.

Cesare Borgo componeerde

     missen voor 8 stemmen

     motetten voor 5 tot acht stemmen

     litaniën voor 8 stemmen

     canzonetta’s voor drie stemmen

     canzones voor vier stemmen voor kamermuziekensemble

     12 Franse canzones voor orgel

     luitintavolaties

 

William Brade (Engeland, 1560 – Hamburg, 26 februari 1630) verliet rond 1590 Engeland om een muzikale carrière in Duitsland na te streven. Tot 194 werkte hij voor het hof in Brandenburg; van 1594 – 1606 stond hij in dienst van Christian IV van Denemarken in Kopenhagen. Van 1606 tot 1612 werkte hij op Bückeburg in Brunswick-Lüneburg.

In 1613 werkte hij in Hamburg. Twee jaar later keerde hij naar Kopenhagen terug en in 1618 verhuisde hij naar Halle waar hij kapellmeister van de Prins van Maagdenburg, Christian Wilhelm van Brandenburg (1598-1631) werd. Omstreeks 1619 was hij in Berlijn, in 1620 ging hij weer naar Kopenhagen. Twee jaar later verhuisde William Brade naar Gottorp in Schleeswijk-Holstein, waar hij werd benoemd als directeur van de Hofkapelle tot 1625.

Zijn laatste jaren bracht hij in Hamburg door.

William Brade componeerde

     5 bundels dansmuziek voor strijkers, samengevoegd in suites, de eerste componist die dat deed.

     canzona’s, de eerste door een Engelsman geschreven

     variaties over een ostinate bas,

- Coral, de oudste muziek van een Engelse componist voor soloviool.

 

Giovanni Luca Conforti (Conforto) (Mileto, Calabrië, Italië, omstreeks 1560 – 11 mei 1608) zong in de Pauselijke Kapel van 1580 tot 31 oktober 1585. In 1586 was hij in dienst van de hertog van Sessa. Door tijdgenoten werd hij geprezen als de beste countertenor van Rome. Van 1 juni 1587 tot 30 april 1588 was Luca Conforti in dienst van de kerk San Luigi dei Francesi. Daarna diende hij weer, tot aan zijn dood in de Pauselijke kapel.

Luca Conforti schreef een Breve et facile maniera d'essercitarsi ad ogni scolaro (“korte en gemakkelijke oefeningswijze voor elke student”) waarin uitgebreid voor zangers het versieren van melodieën aan het eind van de zestiende eeuw wordt behandeld. Voor de uitvoeringspraktijk wordt het boek tot op de dag van vandaag gebruikt. Luca Conforti schrijft met nadruk dat het ook prima door bespelers van instrumenten kan worden gebruikt.

Luca Conforti componeerde

     Salmi passaggiati, drie delen met zettingen van Vesperpsalmen en Magnificats voor drie stemmen en basso continuo, waarin zijn manier van versieren is toegepast

 

Juan (de) Esquivel Barahona (Ciudad Rodrigo, Spanje, omstreeks 1560 – ná 1625) was vanaf 1568 koorknaap in het kathedraalkoor en leerde daar muziek van koormeester Juan Navarro. In 1581 werd Juan Esquivel maestro de capilla in Oviedo, de hoofdstad van provincie Asturias in Noord Spanje. In 1585 keeg hij een vergelijkbare positie in de stad Riojan in Calahorra. In 1591 kwam hij in Ciudad Rodrigo terug. Hij werd er koormeester en bleef dat tot zijn dood.

Juan Esquivel componeerde

     5 missen

- missa hortus conclusus, 1613, voor vier stemmen gebaseerd op een motet van Rodrigo de Ceballos, 

     70 motetten

- Duo Seraphim, motet voor zes stemmen, 1608, tekst Jesaja 6:3,  geweldig zesstemmig bouwwerk met een grote climax

     psalmen

     liederen

     magnificats

- Magnificat quinti toni, 1613

 

Nicolas Gistow (Gistou) (Brussel, omsteeks1560 – Kopenhagen, 19 juli 1609) ging in 1598 naar Kopenhagen, om daar als musicus aan het hof van Christian IV van Denemarken te werken.

Nicolas Gistow componeerde

     2 madrigalen

     2 Pavanes en Gaillardes voor 5 stemmen

 

Paul (Paulus) Lütkemann (Luetkeman, Lutkemannus) (Kolberg/ Hinterpommern, toen Duitsland, nu Polen, omstreeks 1560 – Frankfurt aan de Oder, tussen september 1611 en mei 1612) noemt zichzelf op zijn uitgaven Colbergensis, om de verwarring wat groter te maken. Het eerste bewijs van zijn bestaan is een inschrijvingsbewijs aan de Viadrina, de in 1506 in Frankfurt aan de Oder gestichte Universiteit: 1578 Paul Lutkeman Colbergensis 2 dutgen. In 1588 werd hij in Stettin aangesteld als stadsmuzikant. Hij moest alle muziekuitvoeringen in de stad in goede banen leiden en voor de toren en waakdiensten zorgen. Hij speelde ook met zijn muzikanten aan het hof van de hertog van Pommern in Stettin, als het zo uitkwam. En hij werkte nauw samen met Philipp Dulichius, de cantor van de Vorstelijke Onderwijsinstelling.

In 1606 werd Paul Lütkemann stadsmuzikant in Frankfurt aan de Oder. In het raadsboek van Frankfurt staat in mei 1612 een bericht over Paul Lütkemanns weduwe.

Paul Lütkemann componeerde

     28 motetten

     32 instrumentale werken: Fantasien, Paduanen, Galliarden

- Fantasie over Innsbruck, ich muß dich lassen, “auf allerley Instrumenten”

 

Ercole Pasquini (Ferrara, Italië, omstreeks 1560 – tussen 1608 and 1619) studeerde bij Alessandro Milleville (1521?-1589). In the 1580er jaren nam Ercole Pasquini de muzikale opvoeding van de dochters van Giovan Battista Aleotti, hofarchitect van Ferrara, over van Alessandro Milleville. De tweede dochter was de latere componiste Vittoria Aleotti.

Op 1 mei 1592, werd Ercole Pasquini organist van de “muzikale ontmoetingsruimte” in het paleis van Graaf Mario Bevilacqua en van de Benedictijner Kerk, Santa Maria in Organo, in Verona. Na de dood van Graaf Mario Bevilacqua, 1 augustus 1593, keerde Ercole Pasquini terug naar Ferrara, waar hij Luzzasco Luzzaschi opvolgde als organist van de Accademia della Morte. Hij werd op zijn beurt weer opgevolgd door Girolamo Frescobaldi.

On 6 Oktober 1597, werd Ercole Pasquini organist van de Julia Kapel in de Sint Pietersbasiliek in Rome. In 1604 ging hij het organistenwerk in de Santo Spirito in Sassia erbij doen. Op 19 mei 1608 werd Ercole Pasquini van zijn posten ontheven. Volgens een bericht van Agostino Faustini in 1646, stierf Ercole Pasquini ziek en in armoede in Rome.

Ercole Pasquini componeerde

     1 mis

     2 madrigalen

     3 motetten

     30 klavecimbel- en orgelwerken, worden ook wel door groepjes instrumentalisten uitgevoerd

- 6 toccata’s,

- 2 durezze e ligature,

- 12 canzonas,

- 1 intavolatie van een madrigaal van Cypriano Rore: "Anchor che col partire"

- 5 series variaties

- 4 dansen,

- 1 ander werk

 

Peter Philips (Devonshire of Londen, Engeland, omstreeks 1560 – Brussel (?) 1628) was van 1572 tot 1578 koorknaap bij de Sint-Pauluskathedraal in Londen onder toezicht van de katholieke zangmeester Sebastian Westcote. Peter Philips kreeg tot Westcotes dood onderdak in diens woning en was een van diens begunstigde erfgenamen.

In 1582 verliet Peter Philips Engeland vanwege zijn niet meer getolereerde katholieke geloofsovertuiging. Hij verbleef kortstondig in de Spaanse Nederlanden voor hij naar Rome doorreisde. Daar kwam hij voor drie jaar in dienst van kardinaal Alessandro Farnese (1520-1589) en kreeg een betrekking als organist bij het Engelse Jezuïtencollege. Hij maakte er kennis met Giovanni Pierluigi da Palestrina en ontmoette er Thomas Paget. Peter Philips trad bij Thomas Paget als muzikant in dienst. Ze verlieten Rome in maart 1585 en reisden langs Genua (september 1585), Madrid (oktober 1585) naar Frankrijk (september 1586). Ze bleven tot 1588 in Parijs en vertrokken toen naar Brussel. Thomas Paget stierf daar, waarna Peter Philips zich in Antwerpen vestigde waar hij trouwde en moeizaam het dagelijkse brood verdiende door kinderen virginaalles te geven. In 1593 trok hij naar Amsterdam om een Jan Pieterszoon Sweelinck te horen. Op de terugweg werd Peter Philips ziek. Hij bleef drie weken in Middelburg om te herstellen, maar werd daar door een landgenoot, Roger Walton, aangegeven vanwege vermeende betrokkenheid in een moorddadige samenzwering tegen Elisabeth I van Engeland. In afwachting van een verslag uit Londen werd hij een tijdlang opgesloten in ’s-Gravenhage. Peter Philips vertaalde zelf de beschuldigingen die op het proces tegen hem waren geuit en gaf daarbij blijk van zijn uitstekende beheersing van het Nederlands. Hij werd vrijgesproken en zonder verdere tenlasteleggingen vrijgelaten.

In 1597 kreeg Peter Philips in Brussel een betrekking als organist van de kapel van aartshertog Albrecht VII van Oostenrijk, sinds 1595 landvoogd van de Nederlanden. Philips werd tot priester gewijd na de dood van zijn vrouw en kinderen, in 1601 of 1609.

Peter Philips componeerde

     4 boeken madrigalen voor 6 of 8 stemmen

     1 boek Cantiones Sacrae voor 5 stemmen

     1 boek Cantiones Sacrae voor 8 stemmen (dubbelkoor)

- Ecce vicit Leo, voor 8 stemmen, 1613

- Hodie nobis de caelo,  voor 8 stemmen, 1613

     138 1-, 2- en 3-stemmige motetten met basso continuo

     27 klavecimbelwerken, waarvan 19 in het FitzWilliam Virginal Book

- fraaie pavanes en wervelende gaillardes

+ Pavana Anglica

+ Pavana dolorosa, hoogtepunt

- Bonjour mon coeur, variaties over een chanson van Orlando di Lasso

- Amarilli, di Julio Romano (= Giulio Caccini)

     21 instrumentale werken voor 3 tot 6 stemmen

- Pavan Passamezzo, in G dorisch, voor 6 viola da gamba's, wordt ook voor andere instrumentcombinaties gearrangeerd

 

Lodovico (Grossi da) Viadana (Viadana, bij Parma, Italië, omstreeks 1560 – Gualtieri, 2 mei 1627) kwam uit de familie Grossi, maar nam de naam Viadana aan toen hij bij de orde van de Franciscanen intrad. Hij was van 1594 tot 1597 maestro di cappella in Mantua en werkzaam in onder meer San Luca, Cremona en Concordia Sagittaria bij Venetië en Bologna waar hij als diffinitor  (een van de 8 leden van de bestuursraad van de orde) aangesteld was. Door kloosterruzies moest hij Viadana in 1623 verlaten, waarna hij zich eerst in Busseto vestigde en later in het klooster van San Andrea in Gualtieri, waar hij tot zijn dood bleef.

Lodovico Viadana componeerde

     missen (1596)

     1 requiemmis

     motetten

     lamentationes opus 22

     300 concerti ecclesiastici

100 Concerti ecclesiastici opus12 (1602), eerste publicatie van kerkmuziek met basso continuo.

     3 bundels psalmen

- Salmi a 4 cori op.27 voor  vijf solostemmen, drie vierstemmige koren en instrumenten, zijn  beste werk

     2 boeken canzonettas 1590, 1594

     Sinfonie musicali, voor 8 instrumenten in twee koren en basso continuo (organo), opus 18, 1610

- Sinfonia La Fiorentina, gebaseerd op het slotkoor van de La Pellegrina intermedi van 1589, bij de bruiloft van Ferdinando de Medici en Christine de Lorraine

- Sinfonia La Bergamasca

     3 orgelwerken

 

Diomedes Cato (in de buurt van Treviso, Italië , tussen 1560 en 1565 – Zweden? ná 1618) was de zoon van een docent in Serravale, in de omgeving van Treviso. Omstreeks 1565 vluchtte zijn familie, Prottantse Waldenzen, voor de Rooms katholieke Inquisitie naar Polen. In Krakau kreeg Diomedes Cato zijn muzikale opvoeding. Van 1588 tot 1593 was Diomedes Cato luitist aan het hof van koning Sigismund III Vasa. In 1591 schreef hij de muziek voor de bruiloft van Jan Kostka op het kasteel in Świecie. Vermoedelijk is hij in dienst geweest van de familie Kostka, want Stanisław Kostka liet hem in 1602 een behoorlijk legaat na.

In 1593 en 1594 ging hij met koning Sigismund naar Zweden. Het laatste bericht over hem dateert uit 1619, over een luitoptreden.

Diomedes Cato componeerde

     werken voor gambaconsort

     Poolse religieuze liederen

Pieśń o świętym Stanisławie voor vier stemmen a cappella

Rytmy łacińskie dziwnie sztuczne voor vier stemmen en luit

     1 Italiaanse madrigaal voor 5 stemmen

     klavecimbelwerken

     luitwerken

- Poolse dansen, 

- fantasias, 

- galliards,

- transcripties van Italiaanse madrigalen

- passamezzos,

- preludes 

 

Cancioneiro de Elvas (Elvas’ Liederenboek) (Elvas, Portugal, tussen 1560 en 1570), één van de vier 16de eeuwse liederenboeken met Portugese muziek: daarnaast zijn er ook nog het Cancioneiro de Lisboa (Lissabons Liederenboek), Cancioneiro Musical de Belém (Beléms muzikale liederenboek) en het Cancioneiro de Paris (Parijs’ liederenboek). Alle vier zijn het belangrijke bronnen voor wereldlijke muziek op het Iberisch schierleiland uit de Renaissance.

Het Cancioneiro de Elvas werd in 1928 in de bibliotheek van Elvas in Portugal ontdekt door de musicoloog Manuel Joaquim. Het manuscript is 145 x 100 mm en bestaat uit 100 bladen. Het heeft de overblijfselen van een binding uit de 18de eeuw en was opnieuw gebonden in 1965. Op pagina 1 (het frontispice) staat de inscriptie: "ROMANCES / de JJ d'A.". Het manuscript uit twee delen. Deel 1 bevat 65 composities 3 stemmige polyfone wereldlijke muziek. Deel 2 bevat 36 gedichten zonder muziek.

Een van de liederen is een op muziek gezet gedicht van Dom Manuel de Portugal, opgedragen aan zijn geliefde Dona Francisca de Aragão. Dit gedicht is omstreeks 1555 geschreven. Het watermerk van de pagina’s werd omstreeks 1570 in Italië gebruikt. Vandaar de datering tussen 1560 en 1570.

Alle 65 werken zijn anoniem. Vergelijking met andere Iberische liederenboeken leidt echter tot de toeschrijving van 4 composities aan Juan del Encina, 2 of 3 aan Pedro de Escobar en één aan Pedro de Pastrana.

nr. 37 Se do mal que me quereis (als het pijn doet, wanneer je van me houdt)', blad 75/76

 

Philippe Rogier (Arras ?, gedoopt 12 maart 1561 in Namen – Madrid, 29 februari 1596) kreeg zijn muzikale opleiding van zijn oom Regnault Rogier, kannunik bij de kathedraal van Arras. Hij wordt in 1588 maestro de capilla aan het hof van Filips II van Spanje in Madrid.

Philippe Rogier componeerde

     7 missen

- Missa Inclita stirps Jesse¸ 1591,  voor vier stemmen, het Agnus Dei voor vijf stemmen, het geheel is gebaseerd op het muziekmateriaal van het motet Inclita stirps Jesse van Jacobus Clemens non Papa. 

- Missa Philippus Secundus Rex Hispaniae, 1594, gebaseerd op een cantus firmus, gemaakt van de klinkers uit  Philippus Secundus Rex Hispaniae: mi –mi - ut – re – ut – ut – re – mi - fa – re. De cantus firmus klinkt met die tekst 29 keer, steeds op hele noten in de tenor, eventueel versterkt met trombone.

     36 motetten

- antifonen

- responsoria

- magnificats

     4 chansons

     4 psalmzettingen

     100 villancicos

     2 instrumentale composities

 

Sebastian Aguilera de Heredia (Saragossa, Spanje, gedoopt 15 augustus 1561 – 16 december 1627) was de zoon van schoenmaker Sebastian de Aguilera en Magdalena Diaz de Heredia. Sebastian had een ouder broertje Juan en een zus Maria. Sebastian Aguilera had vermoedelijk les van Melchor Robledo en Johannes Oriz in de La Seo kathedraal van Saragossa. Op 19 januari 1584 werd hij tot priester gewijd. 27 september 1585 werd Sebastian Aguilera organist aan de kathedraal van Huesca. In 1588 was hij daar verantwoordelijk voor de bouw van het grote kathedraalorgel door orgelbouwer Gaspar Marín. In 1603 kwam Sebastian Aguilera in Saragossa terug en werd daar eerst als opvolger van Johannes Oriz organist en later maestro de música aan de La Seo kathedraal in Saragossa. Het orgel van de kathedraal werd ook onder zijn leiding gerestaureerd. Hij was een zeer gewaardeerde muzikant en componist, die een groot vermogen vergaarde, blijkt uit zijn testament, opgemaakt door notaris Pedro de Aztarbe. Hij werd begraven in de de kapel van San Leonardo in de kathedraal La Seo. Zijn leerling José Ximénez volgde hem op.

Sebastian Aguilera de Heredia componeerde

     36 magnificats en één ander motet

- Canticum Beatissima Virginis Deiparae Mariae voor vier tot acht stemmen, 1618

     19 orgelwerken 

- Tiento de Batalla de 8º Tono.

- Ensalada obra de 8º tono alto

 

 

Jacopo Peri (Rome, 20 augustus 1561 – Florence, 12 augustus 1633) was naast componist, zanger en harpist. Hij studeerde in Florence bij Cristofano Malvezzi. Vananf 1573 was hij zanger in de Santissima Annunziata basiliek en van  1 februari 1579 tot 1605 werkte hij als organist en zanger in de Florentijnse kerkparochie van de Badia Fiorentina. Rond 1588 ging hij werken aan het hof van groothertog Ferdinando I de Medici, waar hij vanwege zijn lange gouden lokken de bijnaam Il Zazzerino (de haardos) kreeg. In 1600 en 1601 stierven binnen een jaar na hun huwelijk zijn eerste en tweede vrouw. In 1602 trouwde hij met Lessandra di Dino di Giovanni Forte. Ze kregen dertien kinderen. Maar als slim en spaarzaam zakenman met goede onkomsten kon hij zijn gezin in een palazzo in Florence en een buitenplaats met twee huizen goed onderhouden. Als lid van de Bardi camerata was hij nauw betrokken bij de ontwikkelingen in de muziek die naar de opera leidden. Hij was de eerste die de stile rappresentativo verwerkte in een compleet dramatisch werk.

Jacopo Peri componeerde

     7 opera’s

- Dafne op libretto van  Ottavio Rinuccini is de eerste Westeuropese opera, 1597, voor het grootste deel verloren.

- Euridice, ook op  libretto van Ottavio Rinuccini is de oudste opera die geheel bewaard is gebleven. Deze opera werd gecomponeerd ter gelegenheid van het huwelijk van koning Hendrik IV van Frankrijk met Maria de' Medici in 1600. Omdat de opera geheel uit recitatief bestaat, is het misschien wel interessant, maar aantrekkelijk?

     3 intermedi

     32 liederen voor één tot drie stemmen

- Le varie musiche, 1609, uitgebreide herdruk 1619

     1 instrumentaal ricerare voor 4 stemmen

 

Giovanni Bassano (Venetië ??, Italië, omstreeks 1561 – 3 september 1617) was de zoon van Santo Griti da Sebenico and Orsetta Bassano. Orsetta's vader Jacomo Bassano was de enige broer van de zes zonen van Jeronimo Bassano die niet omstreeks 1540 definitief naar Londen was gegaan als onderdeel van een nieuw blokfluitconsort bij Koning Hendrik VIII. Santo Griti  nam de het instrumentenbouwbedrijf van zijn schoonvader over en daarbij ook maar de naam Bassano. Hij vond de “bassanelli” uit, een soort dubbel-riet-blaasinstrumenten.

Giovanni Bassano begon als 18-jarige in 1576 als jonge instrumentalist aan de San Marco. Hij kreeg al snel de reputatie van een van de beste muzikanten in Venetië. In 1585 werd zijn eerste boek gepubliceerd: “Ricercate, passagi et cadentie”, met precieze details over het uitversieren van instrumentale muziek.

Hij werd in 1585 ook muziekdocent aan het seminarie van de San Marco. In  1601 nam hij de leiding  van het ensemble van Girolamo Dalla Casa over.  

Giovanni Bassano componeerde

     motetten

     concerti ecclesiastici (concerten voor de kerkelijke eredienst)

     madrigalen

     canzonettes

     instrumentale werken

     fantasieën

- fantasia XI, 1585, driestemmige fantasia, gebaseerd op de Ricercata Quarta

     ricercares

- 8 solo ricercate, 1585, Ricercata Quarta is daarvan het bekendst

 

John Bull (Hereford (?) omstreeks 1562 – Antwerpen, 15 maart 1628) kwam in 1573 in het koor van de kathedraal van Hereford. In 1574 werd hij toegelaten tot de “Children” van de Koninklijke Kapel in Londen. Hij studeerde daar zang en orgel bij John Blitheman and William Hunnis. John Bull werd in 1582 benoemd tot organist van de kathedraal van Hereford en Master of the Children. Hij behaalde de doctorsgraad in de muziek in Cambridge en Oxford en werd benoemd tot “Gentleman” van de Koninklijke Kapel. In 1591 volgde een benoeming tot organist. In 1596 werd hij op voorspraak van koningin Elisabeth, die hem hogelijk waardeerde, de eerste muziekhoofddocent aan het Gresham College. In 1607 was hij gedwongen deze positie op te geven, omdat hij ene Elizabeth Walter bezwangerd had, ondanks dat hij in 1607 nog vóór de geboorte van hun dochter met haar trouwde. In 1613 vluchtte hij, na een schandaal wegens overspel, hals over kop naar Brussel, waar hij organist werd in de aartshertogelijke kapel en in 1615 van de kathedraal van Antwerpen. (De aartsbisschop van Canterbury had over hem gezegd: “de man is meer muzikaal dan eervol en is net zo beroemd om zijn vermogen maagdelijkheid om zeep te helpen als om zijn vingervlugheid op orgels en klavecimbels”). Hij keerde nooit meer terug in Engeland en overleed in Antwerpen en werd begraven op de begraafplaats naast de kathedraal.

Thurston Dart heeft de klavecimbelwerken voorzien van een K-nummer

John Bull componeerde

     gezangen

Almighty God, Which By The Leading of a Star,  5 stemmig, zijn populairste “anthem

     liederen,

     koorwerken

     120 canons, waarvan 116 gebaseerd op het Miserere, een verbazingwekkend staaltje contrapunt

     140 (series) clavecimbel of orgelwerken, expressieve werken.

- 12 (series) zettingen van plainsongs

12 “In nomine” zettingen, K20–31

- 15 preludes

- 18 fantasia's

- 15 (series) grounds

"A Battle and No Battle", K108

"Bonny Peg of Ramsey", K75

"The King's Hunt" , K 125

"Why ask you", vier series: K62, 63 en 64, en een ongenummerde later ontdekte

- 8 variatiewerken

"Bull's Good-Night", K143

- 12 pavanes gecombineerd met een gaillarde

Melancholy, K67

Pavane Do, Fantastic, K86

Fantastic Pavana, Fitzwilliam Virginal Book 34

Fantastic Galiarda, Galiarda to the Paven NºXXXIV, Fitzwilliam Virginal Book 48

Chromatic, Queen Elisabeths', K87

- 2 losse pavanes

- 12 losse gaillardes

- 9 allemandes

- 24 courantes

- 15 andere (series) werken

drie reeksen variaties over het kerstlied Een kindeken is ons gheboren, K53, 54 en 55

 

Jan Pieterszoon Sweelinck (Deventer, eind zomer 1561 – Amsterdam,16 oktober 1621). Zijn vader was de organist van de Lebuïnuskerk in Deventer: Pieter Sywertszoon (of Swibbertszoon), zijn moeder Elsgen Sweling, dochter van de Deventer stadschirurgijn Johan Zwelick. De kinderen kregen de naam van de moeder, want dat was een vooraanstaande familie in Deventer. Toen Jan vier jaar oud was, verhuisde het gezin naar Amsterdam: vader Pieter kreeg daar een betrekking als organist en klavecinist in dienst van de (nog) Rooms Katholieke Oude Kerk. Deze Sint Nicolaaskerk was van oudsher de hoofdkerk van Amsterdam, maar op de Dam in de Amstel was er een Nieuwe Kerk bijgekomen. Vader Pieter was ook de leraar van Jan. Ná de dood van zijn vader in 1573 verzorgde de 11-jarige (!) Jan regelmatig de Rooms-Katholieke kerkdiensten. In 1578 kreeg hij een vaste aanstelling.

Omdat Amsterdam in datzelfde jaar overging tot het Protestantisme, met een geheel andere inrichting van de eredienst, werd Jan Pieterszoon, een van de grootste orgelvirtuozen van zijn tijd, aangesteld als stadsorganist, zodat hij toch zondags vóór de eredienst en door de week op gezette tijden ’s avonds orgelbespelingen kon verzorgen. In mei 1590 trouwde Jan Pieterszoon met Claesgen Dirksdochter Puyner (?? - 2 januari 1637) uit Medemblik. Ze kregen zes kinderen en woonden in Amsterdam eerst in de Kalverstraat. Later bood het stadsbestuur de gevierde musicus een huis in de Koestraat aan. Jan Pieterszoon hoefde geen huur te betalen voor het huis. Hij bleef er tot zijn dood wonen. Het huis is in 1896 afgebroken, het stond op de plaats van Koestraat nr. 15. Jan Pieterszoon Sweelinck stierf op 16 oktober 1621. Zijn zoon Dirck (1591–1652) volgde hem als organist aan de Oude Kerk op.

Het meesterschap van Jan Pieterszoon Sweelinck als componist ligt vooral op het gebied van de instrumentale muziek.

In zijn – in totaal ca. 70 – fantasieën, ricercares, toccata's, lied-, dans- en koraalbewerkingen voor orgel en andere klavierinstrumenten wist hij een geniale vernieuwende synthese te maken van Italiaanse en Engelse invloeden.
Zijn fantasieën en ricercares baanden de weg voor de klassieke fuga en zijn koraalvariaties zijn de voorlopers van de orgelkoralen van Johann Sebastian Bach.

Maar ook zijn vocale composities zijn van een indrukwekkende kwaliteit. Het is vooralsnog een raadsel bij wie Sweelinck zijn enorme vaardigheid in het componeren van met name zijn ensemblemuziek heeft ontwikkeld.

De 18e-eeuwse Duitse musicoloog Johann Mattheson schrijft dat Sweelinck in Venetië bij Gioseffo Zarlino gestudeerd heeft. Tegenwoordig zijn er onderzoekers die menen dat dit op een misverstand berust. Maar wel was Sweelinck goed bekend met de leerboeken over muziek van Zarlino. Sweelincks traktaat met compositieregels, dat door verschillende Duitse leerlingen werd overgeschreven en waarop zij en later hun leerlingen voortborduurden, blijkt gebaseerd op de derde druk van Zarlino's beroemde en wijd en zijd in Europa verspreide muziek- en compositieleer 'Istitutioni harmoniche'. In dit opzicht behoeft Sweelinck dan ook niet in Italië te zijn geweest: hij kon met Zarlino's schoolmakende muziektractaat gewoon in Nederland in aanraking zijn gekomen.

Als organist van de Oude Kerk was Sweelinck in dienst - als 'stadtmusicyn' - van het gemeentebestuur van Amsterdam. Dit betekende dat hij alleen voor en na kerkdiensten het orgel van de Oude Kerk diende te bespelen, maar niet tijdens. De protestantse samenzang - gebaseerd op het Geneefse Psalter in een Nederlandse vertaling - weerklonk in zijn tijd zonder orgelbegeleiding. Een voorzanger met krachtige stem leidde de meestal massale samenzang tijdens kerkdiensten.

Buiten kerkdiensten verzorgde Jan Pieterszoon Sweelinck in het monumentale gebouw doordeweekse orgelbespelingen, die in de loop van de tijd uitliepen op concerten met meerdere musici in ensemblevorm. Voor dit doel werd lang na Sweelincks dood onder het grote orgel van de Oude Kerk een aparte podiumtribune gebouwd, waarop onder meer stadsmusici (in vaste dienst van Amsterdam) regelmatig musiceerden.

Deze burger-concertpraktijk in de Oude Kerk - waardoor de eerste 'burgerconcertzaal' van heel noordelijk Europa tot stand kwam - heeft grote gevolgen gehad op de ontwikkeling van de klassieke muziek. Kooplieden, onder andere uit het Oostzeegebied, die regelmatig in Amsterdam vertoefden zetten deze Amsterdamse burger-concertpraktijk in een monumentale kerk voort in eigen woon- en leefsituaties. Het ontstaan van de zogeheten 'Abendmusiken' in de Marienkirche in Lübeck - verzorgd door onder meer Sweelincks 'kleinzoon-leerling' Dietrich Buxtehude - is op de concertpraktijk van orgelvirtuoos en ensembleleider Jan Pieterszoon Sweelinck (en zijn opvolgers) in de Oude Kerk van Amsterdam terug te voeren.

Jan Pieterszoon Sweelinck had een groot aantal leerlingen, waaronder Heinrich Scheidemann. De toeloop van Duitse organisten die bij hem in de leer gingen bezorgden hem de bijnaam "der Organistenmacher'.

Aan de voorgevel van Het Concertgebouw in Amsterdam is een buste van Jan Peterszoon Sweelinck, de "Orpheus van Amsterdam", de grootste componist van Nederland ooit, geplaatst.

Jan Pieterszoon Sweelinck componeerde

     254 vocale ensemblewerken

Ø  Chansons à 5 parties, 22 Franstalige chansons, 1594, Sweelincks allereerste muziekuitgave.

10. Susanne un Jour, SwWV 208, de mooist geschreven versie van dit lied

Ø  Chansons en madrigalen in gemengde verzamelingen.

Tu as tout seul, Jan, Jan, SwWV 247, voor vijf stemmen, nr. 33 in de de bundel Le Rossignol Musical, 1597

Ø  Vier verzamelingen van stemboeken die a cappella bewerkingen voor vier tot acht stemmen behelzen van alle oorspronkelijke Franstalige psalmliederen uit het 16de eeuwse Calvinistisch-protestantse psalmgezangboek:

Cinquante Pseaumes de David (1604); herdruk: Premier Livre des Pseaumes de David (1624),

Livre second des Pseaumes de David, 1613

Psalm 75 SwWV 75, "O Seigneur loué sera"

Psalm 86 SwWV 86

Psalm 90, "Tu as esté, Seigneur, nostre retraicte", SwWV 90,

Psalm 135 SwWV 135, "Chantez de Dieu le renom"

Livre Troisieme des Pseaumes de David, 1614

Psalm 19 SWV 19, "Les  cieux  en chacun", driedelig

Psalm 134 SwWV 134, "Or sus, serviteurs du Seigneur"

Livre Quatriesme et Conclusionnal des Pseaumes de David, 1621

Psalm 81 SwWV 81, "Chantez gayement"

Ø  Rîmes françoises et italiennes (bevat deels bewerkingen van Italiaanse madrigalen van andere componisten), 12 chansons en 15 madrigalen voor 2 en 3 stemmen en één chanson voor 4 stemmen, 1612

7.   Liquide perle Amor dagl’occhi sparse, SwWV 225

24. Dolcissimo ben mio, speme di questo core, SwWV 242

Ø  Cantiones Sacrae voor vijf stemmen, 1619, 37 motetten op teksten uit de Rooms-katholieke liturgie, waaraan de Antwerpse uitgever, om vekoopbaarheidswille, een basso continuopartij toevoegde. De Cantiones zijn opgedragen aan zijn room-katholieke vriend en weldoener Cornelis Gijsbertuszoon Plemp. Veel motetten zijn voor de Kersttijd:

- Ab oriente venerunt Magi SwWV 153

- Beati Pauperes SwWV 156

- Cantate Domino canticum novum SwWV 158 voor acht stemmen a capella

- Hodie Christus natus est SwWV 163

- Gaude et laetare SwWV 168

- In illo tempore SwWV 172

- Hodie beata virgo Maria SwWV 180

- Ecce virgo concipiet SwWV 181

- Gaudete omnes SwWV 182

- Magnificat SwWV 184

- Angelus ad pastores ait SwWV 185

Ø  Gelegenheidscomposities: canons, bruiloftsmotetten en verjaardagsmadrigalen.

- Canticum nuptiale in honorem Jacobi Praetorii Sponse Musarum genus voor 5 stemmen, 1608

- Miserere mei, Domine (psalm 51), canon voor vier stemmen, 1618, SWwv 195

De vocale werken van Sweelinck zijn voorbeeldig op CD gezet door het Gesualdo Consort Amsterdam onder leiding van Harry van der Kamp:

Deel I; De Wereldlijke Werken; Glossa GES 922401-NL; 2008

Deel IIA; Eerste Boek der Psalmen Davids; Glossa GES 922402-NL; 2009

Deel IIB; Tweede Boek der Psalmen Davids, Glossa GES 922403-NL; 2009

Deel IIC; Derde Boek der Psalmen Davids; Glossa GES 922404-NL; 2010

Deel III; Cantiones Sacrae; Glossa GES 922406-NL; 2010

     70 composities voor 'klavier' (orgel, klavecimbel)

Ø  24 Koraalvariaties, over melodieën uit het Geneefse Psalter, uit de Luthers-protestantse kerkliedtraditie en uit het Gregoriaans.

"Allein Gott in der Hoh' sei Ehr", SwWV 299

"Christe qui est lux et dies", SwWV 301

"Die 10 Gebot Gottes", SwWV 314a, twee variaties

"Erbarm dich mein, o Herre Gott", SwWV 303, zes variaties

 "Ich ruf zu dir, Herr Jesu Christ", SwWV 305.

"Nun freut euch, lieben Christen gmein", SwWV 307

"Onse Vader in Hemelrijck", SwWV 309

Psalm 23  "Mein Hüter und mein Hirt", SwWV 310, elegante ornamentiek

Psalm 36, 3 Variaties, SwWV 311 

"Puer nobis nascitur", SwWV 315

Ø  22 Monothematische fantasieën,

Fantasie d1 : chromatica" SwW 258, zijn beroemde chromatische fantasie.

Fantasie F1 Hexchord fantasie Ut re mi fa sol la  voor vier stemmen.SwWV 263

Fantasia Contraria, in g dorisch, voor 4 stemmen, SwWV 270

Fantasie in g kleine terts voor 3 stemmen, SwWV 271

Fantasia a 4 (a1),SwWV 273

Ø  6 Echofantasieën.

Fantasie d3 in Echo SwWV 260 in d dorisch, prachtig ingetogen hoogtepunt

Echofantasie c3, SwWV 255

Ø  15 Toccata's

Ø  Preludium pedaliter, SwWV 265

Ø  16 Variatiereeksen

"Est-ce Mars?", SwWV 321, variaties op rrm "air de cour" van Pierre Guédron

Mein junges Leben had ein End, SwWV 324

Puer nobis nascitur, SwWvV 315, 4 variaties

More palatino (Almande Gratie), variatiereeks, SwWV318

"Mein junges Leben hat ein End", SwWV 324, fascinerend mooi werk, Sweelincks bekendste compositie

Engelsche fortuyn, variatiereeks, SwWV320, 3 variaties

"Ick voer al over Rhijn", SwWV 322, zesdelige variatiereeks

"Onder een Linde groen", SwWV 325

Pavane Hispanica, SwWV 327

Ballo del granduca, SwWV 319, variatiereeks

Variaties over "Pavana Lachrymae” SwWV 328

Variaties over "Pavana Philippi" SwWV 329, een pavane van Peter Philips

Poolse Almande, SwWV 330

Vluchtige nimph, SwWV 331, miniatuur met 3 variaties

www.jpsweelinck.nl

 

Philipp Dulichius (ook: Deulich, Deilich, Teilich, Dulich, Dulichs) (Chemnitz, Duitsland, 18 December 1562 – Stettin, 24 maart 1631) was de zoon van lakenhandelaar, raadsheer en burgemeester Caspar Deulich. Hij studeerde aan de Universiteit van Leipzig in 1579. In 1587 werd hij cantor aan het Gymnasium in Stettin. Vanaf 1618 was hij daar docent en hij was ook leraar aan de Marienkirche in Stettin en het hof van Graaf van Pommeren. In 1630 ging hij na 43 dienst met pensioen. De Marienkirche, waar hij werd begraven, brandde af in 1789 and werd nooit herbouwd. Zijn motetten werden in zijn tijd hoog gewaardeerd en bezorgden hem de bijnaam “de Lassus van Pommeren”.

Philipp Dulichius componeerde

     232 motetten in 14 boeken voor 5 tot 8 zangstemmen

 

Richard Nicholson (Durham, Engeland, gedoopt 26 september 1563 – 1638 of 1639) zong in het Durham kathedraalkoor van 1576 tot 1580. In januari 1596 werd hij organist van het Magdalena college in Oxford. Hij werd aan de Universiteit van Oxford aangesteld als de eerste "Master of the Musicke" ooit, met als doel studenten theoretisch en praktisch in de muziek op te leiden. Arthur Phillips nam dat professorschap in november 1639, maar misschien was hij wel eerder overleden, want vermeldingen in de rekeningboeken van het Magdalena college zijn er na 1638 niet meer te vinden.

Richard Nicholson componeerde

     2 anthems

     1 madrigaalcyclus

     8 andere madrigalen

     10 consortliederen

- Cuckoo, so merrily sings, voor zangstem en 4 instrumenten, fraaie koekoekafwisseling tussen de zangstem en de instrumentengroep 

 

Jehan (Jean) Titelouze (“van Toulouse”; Sint-Omaars, rond 1563 – Rouaan, 25 oktober 1633) was organist-titularis van de Kathedraal van Rouaan. Titelouze was een groot orgelkundige en goed op de hoogte met de orgelkunst van Spanje en Engeland. In 1600 nodigde hij de Frans-Vlaamse bouwer Crespin Carlier naar Rouaan om het orgel van de Kathedraal bij te werken. Het resultaat was verbluffend en leidde tot opdrachten voor Titelouze en Carlier voor talrijke nieuwe orgels gebouwd, onder andere in de Notre-Dame te Parijs. Zijn werk sluit aan op de 16e-eeuwse meerstemmigheid en wordt beschouwd als het begin van de Franse orgelschool.

Jehan Titelouze schreef

     4 missen, pas ontdekt in 2016 in een verzameling missen, bewaard in Parijs. Polyfone meesterwerken.

- In ecclesia, Missa quatuor vocum, uitgegeven 1626.

- Cantate, Missa sex vocum, uitgegeven 1626

     12 orgelzettingen van gezangen

- Hymnes de l'Église pour toucher sur l'orgue, avec les fugues et recherches sur leur plain-chant (1624)

     8 Magnificatorgelzettingen in alle 8 kerkmodi

- Le Magnificat ou Cantique de la Vierge pour toucher sur l'orgue

- suivant les huit tons de l'Église 1626)

 

John Dowland (Londen??, omstreeks 1563 - vermoedelijk Londen, 20 februari 1626) was één van de bekendste musici van zijn tijd. Ongeveer 1580 trad hij in dienst bij de Britse ambassadeur in Parijs, Sir Henry Cobham en vanaf 1583 bij diens opvolger Sir Edward Stafford. In Parijs ging John Dowland over op het Rooms-Katholieke geloof. In 1584 kwam hij terug naar Engeland en trouwde daar.

In 1587 behaalde hij een Bachelor-diploma muziekwetenschappen aan de Universiteit van Oxford en een jaar later ook aan de Universiteit van Cambridge.

Toen in het jaar 1594 de Engelse luitist John Johnson overleed, solliciteerde Dowland zonder succes naar de daardoor vrijgekomen betrekking aan het hof van koningin Elizabeth I, mogelijk omdat hij in Parijs Rooms-Katholiek was geworden. Vervolgens trok hij naar Duitsland om in dienst te treden van de hertog van Brunswijk en later bij de landgraaf van Hessen.

In 1595 maakte hij een reis naar Italië omdat hij daar les in Rome wilde hebben van Luca Marenzio. Hij bezocht Venetië, waar hij Giovanni Croce ontmoette, Padua, Genua, Ferrara en Florence, waar hij bleef hangen en dus nooit meer in Rome of bij Luca Marenzio terecht kwam.

 In november 1598 vertrok hij naar Denemarken, als muzikant aan het hof van Christiaan IV, vanwaar hij in 1603 terugkeerde naar Londen voor het aanschaffen van muziekinstrumenten voor de koning. Hij verlengde het hem daar toe verleende verlof op eigen houtje met enige maanden, een eerste teken dat niet alles koek en ei was in Kopenhagen. In die tijd werd het ook duidelijk dat hij financiële problemen had. De koning hield hem echter de hand boven het hoofd.

Na toch in 1606 in Kopenhagen te zijn ontslagen (de koning was toen afwezig) keerde hij permanent naar Londen terug. Van 1612 tot 1618 vervulde hij verscheidene posities aan het Engelse hof. De rode draad door de muziek van John Dowland is melancholie ("Always Dowland, always doleness", een uitspraak van hemzelf), af en toe is er een lichtere toets in zijn muziek waarneembaar. Melancholie bekleedde een belangrijke plaats in de Elisabethaanse tijd. Het was een teken van beschaving en fijngevoeligheid.

Zijn zoon Robert Dowland was ook muzikant. Hij werkte in dienst van de Earl of Devonshire, en nam na de dood van zijn vader diens positie als luitist aan het hof over. Hij componeerde zo'n 90 luitliederen en ander luitwerken. Hioj publiceerde in 1610 a musical banquet, een anthologie van werk van andere componisten, waaronder zijn vader

John Dowland componeerde

     6 psalmen in The whole Book of Psalms, waarin alle psalmen zijn getoonzet door 10 componisten, 1592

     Lamentatio Henrici Noel, 1596, 10 liederen geschreven voor het koor van Westminster Abbey, 7 ervan werden later meegenomen in A Pilgrimes Solace, 1610

- I shame on mine unworthiness, voor 5 stemmen, een van de drie overige, authenticiteit daarom onzeker

     Drie boeken met luitliederen: The first, second en third book of songs or ayrs

- The Firste Booke of Songes or Ayres of Fowre Partes, 1597, voor vier stemmen en luit, 21 liederen en een werk voor twee luiten

1.   Unquiet Thoughts

5.   Can she excuse my wrongst

6.   Now, O now I needs must part

8.   Burst forth, my tears

9.   Go, crystal tears

20. Come, heavy sleept

- The Second Booke of Songs or Ayres of 2, 4. and 5. parts, 1600

× Flow, my tears, fall from your springs, voor twee stemmen en luit, zijn populairste lied, basis voor de beroemde Pavane Lachrymae. In het Nederland van die tijd van zeker vijf Nederlandse teksten voorzien "Klaegh, oogen, klaegh", "Myn ziele treur" (Adriaan Valerius, 1626, over de moord op de Franse Koning Hendrik IV). Talrijke bewerkingen, instrumentaal en vocaal, voor klavecimbel van William Byrd, voor orgel van Jan Pieterszoon Sweelinck, voor blokfluit van Jacob van Eyck, en voor viool en continuo van Johann Schop. Diepere melancholie met de slottekst "Gelukkig zij die in de hel niet verachting van deze wereld voelen" is ook niet mogelijk

× I saw my lady weep, voor twee stemmen en luit

× Sorrow, stay, lend true repentant tears, voor twee stemmen en luit

- The Third and Last Booke of Songs or Aires, 1603

× Time stands still, voor zangstem, luit en basgamba

× Weep you no more, sad fountains

     Een boek met liederen voor zang, luit en een of twee viola da gamba's: A Pilgrimes Solace, 1612

8.  Tell me true Love wher shall I seek thy being

12. In this trembling shadow

     Liederen in andere verzamelingen luitliederen

× In darkness let me dwell, voor zangstem, luit en basgamba, in A Musical Banquet, verzameling uit 1610.Triester kan niet

     Eén boek met instrumentale pavanes, gaillardes en allemandes  voor vijf gamba's en luit:

- Lachrimae or Seaven Teares Figured in Seaven Passionate Pavans, 1604, opgedragen aan Koningin Anne van Denemarken. Op de voorpagina stond het motto "Aut Furit, aut Lachrimat, quem non Fortuna beavit" (Wie niet gezegend is door Fortuna, woedt of weent).  

nr. 1. Lachrimae antiquae, afgeleid van  Flow, my tears, fall from your springs; Dowlands beroemdste werk

nr. 8  "Semper Dowland semper Dolens" ("Altijd Dowland, altijd droevig")

nr. 11 "The King of Denmark's Galliard"

nr. 10. "Mr. John Langton's Pavan" 

nr. 12. "The Earl of Essex Galliard"

nr. 13  "Sir John Couch his Galliard"

nr. 15 "Mr. Charles Hobies his Galliard"

nr. 18 "Captain Digorie Piper his Galliard"

nr. 21 "Mr. George Whitehead his Almand", nog steeds weet niemand wie M. George Whitehead was.

Volgens de Deense musicoloog Pete Hauge zijn de 21 werken uit de Lachrimae or Seven Tears, Figured in Seven Passionate Pavans gerangschikt volgens een politieknationaal statement, met de The King af Danmarks Gailliard als nummer 11 precies in het midden. De laatste genoemde figuren zouden bij de wat schimmige onderwereld behoren. Zo was Captain Piper een Engelse zeeroverkapitein die verschillende Deense schepen heeft geënterd. “Mr Whitehead” is dan misschien een bijnaam van een Holleeder–achtige figuur uit die tijd, waarvan iedereen wist wie er mee bedoeld werd. Het blijft wel een prachtige Allemande.(Pete Hauge: John Dowland’s employement at the Royal Danisch Court, Hoofdstuk 10 van Double Agents, Cultural and political brokerage in early modern Europa, 2011) 

     100 of meer luitwerken, er moet nog veel onderzoek worden gedaan. Ze zijn gecatalogiseerd door Diana Poulton in The Collected Lute Music of John Dowland en hebben een P-nummer. 

× Lachrimae antiquae, afgeleid van  Flow, my tears, fall from your springs; Dowlands beroemdste werk

× The frogg galliard, afgeleid van Now, O now I needs must part, of andersom, buitengewoon populair in Engeland

× Forlorn Hope fancy (fantasie nr. 2)

× A fancy (fantasie nr. 6)

× fantasia nr. 7, 1610

× Lady Hunsdon's Puffe, allemande, P 54

× Mrs. Winters Jump, P 55

× A dream, Pavane P 75

 

Giles Farnaby (Truro??, Cornwall, Engeland, omstreeks 1563 – Londen, 25 november 1640) was de zoon van Thomas Farnaby, een houtbewerker in Londen en ‘Janakin alias Jane’, wellicht van hugenotenafkomst. Zijn neef Nicholas Farnaby (c. 1560–1630), klavecimbelbouwer, zorgde ervoor dat Giles Farnaby muzikant werd.

Op 28 mei 1587 trouwde Giles Farnaby met Katherine Roane waarmee hij ging wonen in de St. Helen’s Bishopsgateparochie in Londen. Het echtpaar kreeg vijf kinderen.

Op 7 juli 1592 studeerde Giles Farnaby aan de Christ Church in Oxford af op muziek.

In 1602 verhuisde het gezin naar Aisthorpe in Lincolnshire, waar Giles Farnaby een baan kreeg als muziekonderwijzer voor de kinderen van Sir Nicholas Saunderson van Fillingham. Omstreeks 1614 keerden de Farnabys terug in Londen, In 1634 woonden ze daar aan de Grub Street in Cripplegate, waar Giles tot zijn dood bleef wonen. Hij is begraven op 25 november 1640.

Zijn zoon Richard Farnaby componeerde ook. In het Fitzwilliam Virginal Book staan 4 werken van Richard Farnaby, waaronder Fayn would I wedd.

Giles Farnaby componeerde

     9 canzonetten 

     9 psalmen.

     54 klavecimbel werken, waarvan 52 in  het Fitzwilliam Virginal Book,

- 11 fantasia’s

- For two Virginals. FVB 55.

- Woody-Cock, een prachtige serie variaties, FVB 141

- Giles Farnabys Dreame, FVB 194

- His Rest, FVB 195

- His Humour. FVB 196

- Farnabyes Conceit FVB 273

- Mal Sims FVB 281

 

Cornelis Verdonck (Turnhout, 1563 – ?, 5 juli 1625) werd geboren in Turnhout. Hij maakte deel uit van het huishouden van Cornelis Pruenen, senator en penningmeester van Antwerpen. Hij werd koorjongen aan de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal (Antwerpen). In 1572, 9 jaar oud, trok hij naar Spanje om er deel uit te maken van het koor van Filips II in Madrid. In 1580 keerde hij naar de Nederlanden terug. In Antwerpen studeerde Cornelis Verdonck bij Severin Cornet.

In 1584 werd Verdonck opnieuw in Spanje aangesteld als zanger in het koor van Filips II, hij bleef daar tot 1599 en keerde daarna naar Antwerpen terug. Daar droeg hij bij tot de feestelijke intocht in Antwerpen van de pas getrouwde aartshertogen Albrecht en Isabella Clara Eugenia, met een motet (Prome, novas) dat werd uitgevoerd door een zesstemmig knapenkoor op de rug van een olifant die naast de aartshertog en de aartshertogin reed (uit de getuigenverslagen valt niet met zekerheid op te maken of het een echt dier was of nep). Het is het enige motet waarvan we weten dat het bestemd was voor uitvoering op een olifant.

Cornelis Verdonck componeerde

     5 motetten

- Ave gratia plena (beeldmotet)

     1 magnificat (beeldmotet) voor 5 stemmen

     madrigalen

     Franse chansons

- Poésies françaises de divers autheurs mises en musique voor 10 (!) stemmen

 

Hans Leo Hassler (Haßler of Hasler) von Roseneck (Neurenberg, 26 oktober 1564 — Frankfurt am Main, 8 juni 1612) was de zoon van wapenbewerker, edelsteenslijper en  organist Isaac Hassler (omstreeks 1530 in Joachimstal, Bohemen, geboren) en Kunigunde Schneider. Zijn vader gaf hem zijn eerste muzieklessen. Daarna had hij les van Leonhard Lechner. In 1584 trok hij naar Venetië en nam daar les bij Andrea Gabrieli. Hij werd bevriend met Giovanni Gabrieli.

Na zijn terugkomst in Duitsland luisterde Hans Leo Hassler een huwelijk binnen de Augsburgse bankiersfamilie Fugger met zijn orgelspel op. Dat bezorgde hem in 1585 een benoeming tot kamerorganist van Graaf Oktavian II von Fugger. Hij werd in Augsburg ook organist van de Sint Moritz en dirigent van de Augsburger Stadtpfeifer. Keizer Rudolf II verhief hem in 1595 samen met zijn broers Caspar Hassler en Jakob Hassler in de adelstand op grond van hun muzikale merites èn verdiensten op commercieel en financieel gebied. Ze mochten het adelspredicaat von Roseneck aan hun naam toevoegen. In 1601 werd Hans Leo Hassler in Neurenberg benoemd tot tot Oberkapellmeister en officieel als hofdienaar van de keizer aangenomen. In eerste instantie hield hij zich daar vooral bezig met de constructie, bouw en verkoop van mechanische muziekinstrumenten.

In 1604 verhuisde Hans Leo Hassler naar Ulm, waar hij in 1605 trouwde met koopmansdochter Cordula Claus. Vanaf 1608 was hij in dienst als kamerorganist en kapelmeister van de keurvorst van Saksen, eerst Christiaan II en later Johann Georg I. In 1612 stierf hij aan tuberculose, terwijl hij Johann Georg vergezelde in Frankfurt voor de verkiezing van de nieuwe keizer.

Hans Leo Hassler componeerde

     canzonetten

     cantiones sacrae

     madrigalen

     missen

     liederen

- Tantzen und springen,

- Herzlieb zu dir allein,

- Ach Weh des Leiden,

- Vivan sempre i pastori  

- Mein Gmüth ist mir verwirret, een vijfstemmig lied, waarvan de melodie later is gecombineerd met de tekst O Haupt voll Blut und Wunden van Paul Gerhardt en als zodanig gebruikt door Johann Sebastian Bach in de Mattheuspassie.

- Herr Christ, der einig Gottessohn, uitgave 1608 

     psalmen

- Auß tieffer Noth.

     orgelwerken

     klavecimbelwerken

- Ich gieng einmal spatieren 31 mal verendert, een 42 minuten durend variatiewerk, volstrekt uniek voor zijn tijd en een voorbeeld voor andere componisten om liedvariaties voor orgel of klavecimbel te schrijven

 

John Danyel (Daniel), (Wellow, Somerset, Engeland, gedoopt 6 november 1564 – omstreeks. 1626) was de jongere broer vsn de dichter Samuel Daniel. Na zijn studie aan Christ Church in Oxford werkte hij aan het Engelse hof. Van 1625 tot het eind van zijn leven was hij kamerluitenist en kamer zanger van de koning.

John Danyel componeerde `

     1 boek met luitliederen: Songs for the Lute, Viol and Voice, 1606.

"Coy Daphne Fled", over de nimf Daphne en haar laurierboomlot

"Like as the lute delights".

     luitwerken