Componisten

vanaf 1590

 

Lucrezia Orsina Vizzana (Italië, 3 juli 1590 – 7 mei 1662) trad in 1598 in in het klooster van de Camaldolese heremieten in Bologna. Ze kreeg daar muziekles van haar tante, Camilla Bombacci, de organiste van het klooster, en van Ottavio Vernizzi, de muziekleraar daar. Lucrezia Vizzana trok zich al vroeg terug van het componeren en muziek maken. Ze had last van psychische problemen, die misschien veroorzaakt werden doordat er nogal wat gedoe in dat klooster was.

Lucrezia Vizzana componeerde

     motetten  voor één of meer stemmen en basso continuo

- Componimenti Musicali de Motteti a una e più voci, 1623, motetten voor 1 tot 4 stemmen en basso continuo

nr. 2.  Sonet Vox Tua voor 1 zangstem en basso continuo

nr. 8.  O Magnum Misterium voor 1 zangstem en basso continuo

 

Caterina Assandra (Pavia, Italië, omstreeks 1590 – Lomello, ná 1618) werd geboren in een welgesteld gezin. Als kind kreeg ze muziekles van privéleraren die werden ingehuurd door haar vader. In 1609 legde Caterina Alessandra de kloostergeloften af en trok ze in het Benedictijnse klooster van Sint Agata in Lomello in Lombardije. Ze studeerde orgel en contrapunt bij Don Benedetto Re, organist van de kathedraal van Pavia.

Ze nam de naam "Agata" aan en ging motetten componeren in de nieuwe concertante stijl.

Caterina Alessandra werd een veelgevraagde organiste en publiceerde tussen 1609 en 1616 verscheidene werken. Wanneer ze is overleden is volledig onduidelijk.

Caterina Assandra componeerde

     twee bundels motetten voor twee tot achtstemmen

- Motetti à due, & tre voci, opus 2, 1609, opgedragen aan Giovanni Battista Biglia, bisschop van Pavia,

     6 andere motetten voor 2 tot 8 stemmen

- Duo Seraphim voor drie stemmen en basso continuo

     3 werken voor zangstem en ensemble

- canzone à 4, opgedragen aan Benedetto Re

     orgelwerken

 

Daniel Bollius (Hechingen, Württemberg, Duitsland, omstreeks 1590 – Mainz, omstreeks 1642) was de zoom vam Marcus Bollius, vice-Kapellmeister aan het hof van de Hohenzollern in Hechingen. Daniel Bollius studeerde ná de Universiteit van Dillingen bij Jakob Hassler en Christian Erbach. Van 1613 tot 1619 was Daniel Bollius organist in Sigmaringen. In 1626 werd hij organist in Mainz en  in 1631 kapelmeester aan het hof van keurvorst Aartsbisschop Johann Schweikard von Kronberg in Mainz.

Daniel Bollius componeerde

     oratoria

- Representatio (omstreeks 1620), over het leven van Johannes de Doper, één van de eerste oratoria in Duitsland geschreven.

     motetten

     hymnes

     psalmen

     sinfonia’s

- Quarta Symphonia voor blokfluit, zink, viool en basso continuo

     concerten; 

 

Dario Castello (Italië, omstreeks 1590 – omstreeks 1658). was volgens het eerste deel van zijn Sonate Concertate (1621)” Capo di Compagnia de Musichi d'Instrumenti da fiato in Venetia”, chef van de blazers zogezegd, de “piffari” waar trompetten, trombones, cornetto’s, kromhoorns, fagotten, slagwerkers, blokfluiten en strijkers in meespeelden. Het tweede deel (1629) vermeldt hem in een uitgave van 1644 als “Musico Della Serenissima Signoria di Venetia in S. Marco, & Capo di Compagnia de Instrumenti,” wat aangeeft dat hij in Venetië in de San Marco werkte, de basiliek waar Claudio Monteverdi in die tijd maestro di cappella  was. 

Het is mogelijk dat Dario Castello is gestorven tijdens de grote pestepidemie van 1630, omdat er na dat jaar geen nieuwe muziek van hem bekend is. Een derde van de inwoners van Venetië was in 1631 aan de pest overleden.

Dario Castello componeerde

     1 motet; 

     28 sonate concertate in Stil Moderno, briljante, melodisch en ritmisch krachtige muziek.

- Sonate concertate in stil moderno, libro primo, 1621, 12 sonata’s

- Sonate concertate in stil moderno, libro secondo, 1629, 17 sonata’s

+ Sonata Prima,  voor sopraaninstrument en continuo

+ Sonata Seconda,  voor sopraaninstrument en continuo

+ Sonata Nona à tre, voor twee sopraaninstrumenten, fagot of violetta en continuo

 

Codex Lerma (omstreeks 1590) werd in 1959 gekocht door Maarten Albert Vente uit de sacristie van de San Pedro-kapittelkerk van Lerma, een klein stadje in Spanje op de weg van Madrid naar Santander. Maarten Albert Vente droeg het manuscript, 165 bladen van 55 x 41,5 cm over aan de Universiteitsbibliotheek Utrecht. In 1967 is het manuscript beschreven door Willem Elders in het Tijdschrift van de Vereniging voor Nedrlandse Muziekgechiedenis. In de jaren ’90 volgde een tweede onderzoek door de Amerkiaanse musicoloog Douglas Kirk. Volgens hem is de Codex Lerma (DK 1) gekopieerd door minstreels in Palencia. In 2008 is de Codex Lerma gedigitaliseerd en opnieuw onderzocht. Het is een gebruikershandschrift met met zo’n 190 composities: vier tot zesstemmige madrigalen en motetten van Johannes Urreda (Wreede), Josquin des Prez, Orlando Lasso en Alessandro Striggio, 7-stemmige motetten van Jocopo Corfini (1581) en een zevenstemmig madrigaal van Philippe de Monte (1585) en 7 instrumentale werken. Volgens het onderzoek van Douglas Kirk is de Codex Lerma door cornettist Andrés de Alamillos, die aan de kathedraal van Palencia werkte en daar in 1603 wegging,meegenomen naar de San Pedro in Lerma, waar Andrés de Alamillos in 1607 met ander muzikanten opduikt.

 

Jacob van Eyck (Heusden?, omstreeks 1590 – Utrecht, 26  maart 1657) werd waarschijnlijk in Heusden geboren als jonkheer, omdat zijn moederuuit het geslacht Bax stamde. Hij was al bij zijn geboorte blind. Hij ontwikkelde zich in Heusden als klokkendeskundige en beiaardier. Heusden had één klein carillon, dat zich in de toren van het stadhuis bevond. Jacob van Eyck moet een klein mannetje zijn geweest, want de stadstimmerman moest een extra trapje maken en de beiaardiersbank verlagen.

Van Eyck droeg in hoge mate bij aan de ontwikkeling van klokken. Hij ontdekte hoe de toonstructuur van klokken is samengesteld en door de vorm kan worden beïnvloed. Deze kennis werd in praktijk gebracht door zijn samenwerking met de klokkengieters gebroeders Pieter en François Hemony, die hij in Zutphen ontmoette. Samen maakten zij de eerste goed stemmende beiaarden. Probleem bij klokken is dat deze klinken met boventonen waaronder een kleine terts. Van Eyck kon exact horen of de boventonen zuiver waren.

In 1623 reisde Van Eyck voor het eerst naar Utrecht om advies uit te brengen voor de verbetering van de beiaard in de Domtoren, en in 1624 werd hij benoemd tot beiaardier van de Dom. Later bekleedde hij dezelfde functie aan de Janskerk, de Jacobikerk en het Stadhuis. In 1628 werd hij "directeur van de klokwerken" in Utrecht, en als zodanig wist hij vele verbeteringen door te voeren in het klokkenbestand in Utrecht. Hij bezocht ook andere steden om te adviseren over de verbetering van beiaards. Toen de stad Arnhem een carillon wilde ophangen, maar niet wist hoe dat moest, werd per omgaande de organist naar Utrecht gestuurd om raad te vragen aan Van Eyck, on aangekondigd.

Jacob van Eyck was in zijn vrije tijd ook een begenadigd blokfluitist. Op zomeravonden vermaakte hij de wandelaars op het Janskerkhof met zijn virtuoze fluitspel. In 1640 werd dit voor het eerst genoemd, vanaf 1649 kreeg Van Eyck er door het Janskapittel extra voor betaald. In 1644 ging hij over tot het publiceren van zijn blokfluitcomposities. De laatste 9 jaar van zijn leven woonde Jacob van Eyck aan de Oude Gracht, pal tegenover de Regeliers- of Weesbrug, zijn hospita daar was de weduwe Henrickgen Blom-Verweij

Jacob van Eyck werd begraven in de Weeskerk, daar staan nu de Kytopia Studios van Kyteman, Oude Gracht 245

De doorgang onder de Domtoren in Utrecht heet de Jacob van Eyckpassage als eerbetoonaan de stadsmusicus

Musicoloog Thiemo Wind promoveerde in 2006 op leven en werk van Jacob van Eyck. Zijn proefschrift is in 2011 in het Engels uitgegeven: Jacob van Eyck and the others, KNVM, Utrecht,  Muziekhistorische monografieën 21

Jacob van Eyck componeerde

     Der Fluyten Lust-hof , een verzameling van  honderdvijftig composities voor soloblokfluit, variatiereeksen over populaire melodieën en psalmen. Daarbij gaat Van Eyck te werk volgens het proces van "breken": het omspelen van de themanoten in steeds kleinere notenwaarden (diminutie), wat een toenemende moeilijkheidsgraad tot gevolg heeft.

Der Fluyten Lust-hof verscheen in twee delen (en drie etappes) tot 1649, en was opgedragen aan Constantijn Huygens, die een verre neef was van Van Eyck.

Der Fluyten Lust-hof deel 1

3.   Doen Daphne d'over schoone Maeght

21. Bravade

28. Engels Nachtegaeltje

29. Ach Moorderesse

33. Comagain (van John Dowland)

35. Tweede Daphne

42. Wilhelmus van Nassouwen

47. Batali

51. Wat zalmen op en Avond doen

52. Wat zalmen op en Avond doen, nog verscheidene veranderingen.

59. Pavane Lacrime, variaties op het beroemde lied van John Dowland

61. Derde Doen Daphne d'over

63. Eerste Carileen (omstreeks 1650 waren er in Nederland vijf melodieën met de naam van de herderin Carileen; deze melodie komt van William Lawes, uit de masque The triumph of Peace)

64. Tweede Carileen (van John Playford: Ay Me, or The Symphony, 1651; melodie vermoedelijk ook uit masque The triumph of Peace); vrolijke melodie, lurische variaties

67. Derde Carileen (van William Lawes, uit de masque Britannia Triumphans)

75. Vierde Carileen

79. Gabrielle Matidelle, prachtige, speelse en virtuoze melodie

Der Fluyten Lust-hof deel 2

103. Onder de Linde Groene, volkse verwijzing naar de liefde

106. Enfin d'amour

108. Boffons, de Bouffon of Passamezzo moderno is een drieklankbeweging boven een baslijn

120. 2. Courant, of Hartediefje waerom zoo stil, naar Now, O now I needs must part van John Dowland, ook wel bekend als zijn "Frogg galliard"  voor luit solo

127. Laura

128. Puer nobis nascitur

www.jacobvaneyck.info

https://derfluytenlusthof.org, catalogus van interpretaties

 

Adam Jarzębski  (Warka, Polen, omstreeks 1590 – Warschau, omstreeks 1648) wordt voor het eerst in 1612 genoemd, als hij violist wordt in de kapel van John Sigismund, Keurvorst van  Brandenburg in Berlijn. In 1615 en 1616 werd Adam Jarzębski  door de keurvorst naar italië gestuurd om zich als componist te verbeteren. Daarna kwam hij aan het hof van Sigismund III van Polen en vervolgens van Wladislaus IV uit het Zweedse huius Wasa, die in 1632 koning van Polen werd. In 1630 trouwde Adam Jarzębski met Elżbieta Cybulska, uit de rijke familie Siennicki. Het echtpaar kreeg twee zonen: cellist Szymon en instrumentonbtwerper Władysław en een dochter, Marianna. Adam Jarzębski werd door het koninklijke hof buitengewoon gewaardeerd. Hij gaf muziekles aan de kinderen van de senatoren en had de leiding van de constructie en de bouw van het Koninklijk Paleis in Ujazdów, de koninklijke wijk in Warschau. In 1643 publiceerde hij een literair werk: Gościniec, albo krótkie opisanie Warszawy (De Hoofdweg, of een korte beschrijving van Warschau) waarin hij de autoriteiten en het muzikale leven in de stad beschrijft.    

Adam Jarzębski componeerde

     1 mis voor vier stemmen en basso continuo

     1 vocale canon

     28 canzoni en concerti voor 2 (12 werken), 3 (10 werken) of 4 (5 werken) instrumenten en basso continuo, 1627, de eerste grote verzameling ensemblemuziek in Polen. 

21. Tambouretta a 3, zijn bekendste werkje

 

Pietro Antonio Giramo (Napels, Italië, omstreeks 1590 – ná 1630) heeft gewerkt voor de hertog van Crosia. Verder weten we helemaal niets van hem af.

Pietro Antonio Giramo componeerde

     4 wereldlijke werken, 1619 en 1620

     2 cantates

- Il pazzo con la pazza (de dwaas en de dwazin) voor drie stemmen en basso continuo,  met een in drukwekkende solo-aria van de “pazza”: Chi non mi conosce - Pazzia venuta da Napoli.

     2 verzamelingen aria’s voor 2 tot 4 stemmen en basso continuo, 1630 en zonder datum.

 

Carlo Milanuzzi (Esanatoglia, regio Marche, Italië omstreeks 1590 – Venetië, omstreeks 1647) was de zoon van Milanuzzo en donna Felice. De langste tijd van zijn leven bracht hij door als organist in Venetië. Hoewel Augustijner monnik, schreef hij zowel religieuze als wereldlijke muziek, die laatste ook nog vaak met een erotische inhoud.

Carlo Milanuzzi componeerde

     11 (series) religieuze werken

     9 boeken arie vaghezze (bekoorlijke liedjes), een goudmijn van aria’s  en proto-cantates; met inbegrip van instrumentale dansen; bijvoorbeeld:

- Terzo scherzo delle ariose vaghezze, 1623; 12 balletto’s voor zangstem en basso continuo en 7 balletto’s voor Spaanse gitaar solo

aria’s onder veel meer:

- Alla donna sol piace

- Amate mie stelle

- Amor, altri si duol

- E pur ancora lusingando vai

- Fuggi, fuggi dolente core

- Lilla, mio cor

- Non si scherzi con Amore

- Rapitemi, feritemi

- Si dolce e il tormento

- Togliti dagli occhi miei

- Vado altronde, Lidia, addio

- Vanne, va, ti fida o mio core

- Vedil, vedilo la

 

Juan Gutiérrez de Padilla (Málaga, Spanje, omstreeks 1590 – Puebla, Mexico, tussen 18 maart en 22 april 1664) was de zoon van Juan Gutiérrez de Padilla senior en Catalina de los Ríos. Juan Gutiérrez de Padilla kreeg onderricht van Francisco Vásquez, maestro de capilla aan de kathedraal van Málaga. In 1612 werd Juan Gutiérrez de Padilla maestro de capilla in Jerez de la Frontera, in 1613 in Málaga en vanaf 1616 aan de Kathedraal van Cádiz. Hij verhuisde in 1621 naar Puebla, Mexico (toen onderdeel van Nieuw Spanje) In 1622 werd Juan Gutiérrez de Padilla benoemd tot cantor en in 1628 tot maestro de capilla van de kathedraal van Puebla. Hij had daar ook een levenidge handel in muziekinstrumenten en gaf muzieklessen. Juan Gutiérrez de Padilla is in de kathedraal begraven.

Juan Gutiérrez de Padilla componeerde

     1 Mattheuspassion

     4 missen

     44 motetten

- Deus in adiutorium meum voor 8 stemmen

     2 lamentaties

     3 litanieën

     6 psalmzettingen

     45 villancico’s

     10 andere werken

 

Robert Ramsey (Schotland, omstreeks 1590 – Cambridge, begraven 12 februari 1644) hoorde bij een familie van hoftrompetspelers van koning King Jacobus VI van Schotland, die hem in 1603 naar Engeland volgden toen hij koning Jacobus I van Engeland werd.

Van 1609 tot 1616 studeerde Robert Ramsey aan de Universiteit van Cambridge muziek. Hij trouwde in 1622 met Elizabeth Ryding (begraven Cambridge, 1667), ze kregen drie kinderen. Van 1628 tot 1644 was hij organist aan het Trinity College in Cambridge en vanaf 1637 koormeester van de kinderen.

Robert Ramsey componeerde

     8 motetten

     1 service

     19 anthems en andere kerkelijke werken

- "How are the mighty fallen", voor sopraan, alt, tenor en bas, zijn bekendste werk, wordt nog steeds regelmatig uitgevoerd. David beweent  zijn vriend Jonathan.

     8 mythologische en Bijbelse dialogen

- Howl not, you ghosts and furies tekst Herrick, voor drie stemmen en basso continuo, theatrale scene

     8 Engelse madrigalen

     3 songs voor zangstem en basso continuo

     2 canons

 

Johann Schop (Hamburg, Duitsland, omstreeks 1590 – zomer 1667) werd in 1614 muzikant bij de Hofkapel in Wolfenbüttel en speelde daar viool, luit, trompet in zink. Johann Schop was de eerste bekende Duitse vioolvirtuoos. Van 1615 tot 1619 werkte hij in Kopenhagen aan het Koninklijke hof van Christian IV. Hij werkte daar samen met de Engelse componist en violist William Brade. Samen ontvluchtten ze in 1619 de stad vanwege een pestuitbraak. Hij ging toen eerst aan het werk in Iburg aan het hof van Bisschop Philipp Sigismund van Osnabrück. In 1621 werd Johann Schop stadsdirigent van Hamburg en organist van de Jacobikirche. Hij deed nog wel wat werk voor het Deense koningshuis, bijvoorbeeld bij de bruiloft van kroonprins Christiaan in 1634, toen hij daar met Heinrich Albert en Heinrich Schütz heenging, maar hield verzoeken om daar weer in dienst te komen af. Tot zijn dood bleef hij in Hamburg. Zijn twee zonen Johann (*1626) en Albert (*1632), werden ook muzikant. In het Hamburgse stadsdeel Eimsbüttel werd een straat naar Johann Schop vernoemd.

Johann Schop componeerde

     twee delen Paduanen, Galliarden, Allemanden, Balletten, Couranten, Canzones voor 3 tot 6 stemmen

     Andere instrumentale werken

- Lachrymae Pavan naar John Dowland  voor soloinstrument en basso continuo.

     200 geestelijke en wereldlijke liederen, veel op teksten van Johann Rist

- Werde munter, mein Gemüte, 1641, gebruikt door Johann Sebastian Bach in de delen 6 en 10 (Jesu bleibet meine Freude) in de cantate Herz und Mund und Tat und Leben, BWV 147. Vooral onder de Engelse titel  Jesu, Joy of Man’s Desiring is het koraal in Bach’s zetting wereldberoemd geworden.

- Lasset uns den Herren preisen, 

- O Ewigkeit, du Donnerwort 

 

John Ward (Canterbury, Engeland, 1590 – Ilford Magna, Essex, 1638) was koorknaap in de kathedraal van Canterbury. Hij ging in Canterbury ook naar school. In 1607 ging hij naar Londen, waar hij in dienst kwam van “remembrancer”, een soort voorzitter van de Raad van State, Sir Henry Fanshawe (1569–1616) als muzikant.

John Ward was getrouwd met Thomasina Clee, had drie kinderen en een woning in Ilford Magna, Essex.

John Ward componeerde

     32 madrigalen

     2 services

     20 anthems

     1 lied

     41 instrumentale fantasieën

     8 instrumentale In Nomine’s

     6 aria’s voor 2 gamba’s

 

Luis de Briceño (Spanje, omstreeks 1590 ??? – omstreeks 1635 ???) was in Parijs in 1614, waar hij een bijdrage leverde aan de muzikale presentatie van een sonnet van Molière. Hij trouwde er met Anne Gaultier, en zijn twee zonen werden gedoopt in februari 1627 in de  St Sulpice.

Luis de Briceño componeerde

     Metodo mui facilissimo para aprender a tañer la guitarra a lo español (erg gemakkelijke methode om gitaar te leren spelen op de Spaanse manier), 1626 in Parijs uitgegeven, opgedragen aan Madame de Chales, waarschijnlijk is dat Denise Naturel, kleindochter van Lodewijk XIII’s raadgever Jean Godon.

De methode bevat

- villanos,

- villancicos,

- passacailles,

- tonos frances,

- españoletas,

- romances,

- folia’s,

- seguidillas

- "Danza de la Hacha"

 

Adrian Batten (Salisbury, gedoopt 1 maart 1591 – Londen, 1637) was 1 van de 7 kinderen van meubelmaker Richard Batten and Elizabeth Nowell. Adrian Batten werd koorknaap en orgelleerling van Johan Holmes in de Winchester Cathedral.

In 1614 verhuisde Adrian Batten naar Londen, waar hij “Vicar Choral” (volwassen zanger in het kathedraalkoor) werd in de Westminster Abbey,

In 1626 werd Adrian Batten “Vicar Choral” in het kathedraalkoor van de St. Paul's Cathedral, en tevens organist. Voor zover bekend bleef hij dat tot zijn dood.

Om geld te verdienen werkte Adrian Batten ook als muziekkopiïst.

Adrian Batten componeerde

     50 anthems

- When the Lord turned again, voor 4 stemmen a cappella, op tekst van psalm 126

     6 services

 

Nicolò Borboni (Pergola, Italië, omstreeks 1591 – Rome, 20 oktober 1641) werkte als graveur. Hij studeerde muziek bij Ottavio Catalani en misschien klavecimbel en orgel bij Girolamo Frescobaldi tot 1614. Nicolò Borboni was organist van de Santa Maria della Consolazione van 1623 tot 1629, en van de San Giovanni in Laterano van 1638 tot 1641. In de tussentijd was hij misschien maestro di cappella van het Seminario Romano. In de kerken waar hij werkte en andere kerken herstelde en restaureerde hij ook de orgels.

Hij paste als drukker en uitgever de methode toe van het drukken van muziekboeken vanuit gegraveerde koperplaten.

Nicolò Borboni. componeerde 28 werken, omstreeks 1618

     6 madrigalen

     8 canzonettes

     6 sonnetzettingen

     1 duet

     1 lied

     3 basaria’s

     3 zettingen van de romanesca 

 

Tobias Michael (Dresden, Duitsland, 13 juni 1592 – Leipzig, 26 juni 1657 was de zoon van de Franco–Vlaamse componist Rogier Michael (1552–1619) en broer van de organisten Christian Michael (omstreeks 1593–1637) en Samuel (omsteeks 1597–1632). Tobias Michael was vanaf 1601 sopraanzanger aan het hof van Dresden. lVanaf 1609 volgde hij gymnasium Schulpforta en studeerde daarna theologie in Leipzig en Wittenberg. In 1619 werd hij Kapellmeister van de Vorst van Schwarzburg-Sondershausen in de Trinitatiskirche in Sondershausen. Nadat de kerk in 1621 volledig door brand verwoest was, kreeg hij een betrekking als stadssecretaris. In 1631 werd Tobias Michael als opvolger van Johann Hermann Schein Thomaskantor van de Thomasschool en kapelmeester in de Thomaskerk in Leipzig. In 1657 werd hij daar opgevologd door Sebastian Knüpfer.

Tobias Michael componeerde

     30 Duitse motetten voor 5 stemmen en basso continuo

     50 religieuze concerten voor 1 tot 6 stemmen en instrumenten

     gelegenheidswerken voor 6 tot 8 stemmen

 

Domenico Mazzocchi (Civita Castellana, in de buurt van Viterbo, Italië, gedoopt 8 november 1592 – Rome, 21 januari 1665) was de zoon van Ostilio en van Girolama di Marta, een welgesteld gezin. Domenico Mazzocchi studeerde aan het bisschoppelijk seminarie van Civita Castellana. In 1605 werd hij opgenomen in de kerkelijke stand en in 1606 kreeg hij een lagere wijding. Daarna studeerde Domenico Mazzocchi literatuur en filosofie. In 1614 kreeg Domenico Mazzocchi samen met 52 andere novieten uit Civita Castellana het stadsburgerschap van Rome. Misschien studeerde Domenico Mazzocchi daar muziek bij Giovanni Maria Nanino ('Nanini'). In elk geval promoveerde hij in februari 1619 aan Sapienza, de Universiteit van Rome, in de rechtsgeleerdheid en werd hij in maart van dat jaar tot priester gewijd in de kapel van het bisschoppelijk paleis. In 1621 kwam Domenico Mazzocchi in dienst van kardinaal Ippolito Aldobrandin, familie van prins Giovanni Giorgio en prinses Olimpia. Dankzij zijn rijke mecenassen kon Domenico Mazzocchi in luxe leven. Toen kardinaal Ippolito Aldobrandin in 1638 overleed, en een jaar later prins Giorgio, vervielen al hun bezittingen, inclusief componist Domenico Mazzocchi aan de adolescente prinses Olimpia, gelukkig een liefhebster van literatuur en muziek. In 1640 trouwde zij met Paolo Borghese en hield ook na haar huwelijk Domenico Mazzocchi in dienst. Dat bleef zo na de dood van haar echtgenoot in 1646 en haar tweede huwelijk in 1647 met Camillo Pamphili, neef van paus Innocenzo X. Domenico Mazzocchi overleed in zijn appartement in palazzo Aldobrandini. Hij werd begraven in een marmeren sarcofaag met inscriptie in de kathedraal van Civita Castellana, verdwenen tijdens restauratiewerkzaamheden ná 1738.

Zijn jongere broer Virgilio Mazzocchi, was ook componist.

Domenico Mazzocchi componeerde

     2 opera’s

- La catena d’Adone, 1626, werk van verbijsterende kwaliteit.

     8 oratoria.

     3 series van 8 madrigalen voor vijf stemmen met en zonder basso continuo, omstreeks 1638

     motetten voor twee tot negen stemmen

- Passacaglie dialogo à trè

     2 verzamelingen aria’s voor 1 en 2 stemmen en basso continuo

 

John Jenkins (Maidstone, Kent, Engeland, 1592 – Kimberley, Norfolk, 1678), was de zoon van Henry Jenkins, een timmerman die af en toe muziekinstrumenten maakte. De oudste historische vermelding van John Jenkins is bij de muzikanten die de masque The Triumph of Peace in 1634 aan het hof van Koning Charles I uitvoerden

De Engelse Burgeroorlog die in 1642 uitbrak dwong John Jenkins met vele anderen te emigreren naar het landelijke platteland.

In de 1640-er jaren werd John Jenkins muziekmeester bij twee koningsgezinde families: de Derhams in West Dereham en de familie Harmon L'Estrange van Hunstanton.

In de jaren 1650 werd John Jenkins huismuziekmeester van Lord Dudley North in Cambridgeshire.

John Jenkins is begraven in het schip van de St. Peterskerk in Kimberley, Norfolk. Op zijn grafsteen staat nog een duidelijk leesbare inscriptie.

John Jenkins componeerde

     2 In Nomine’s

     95 fantasia’s

     56 fantasia-suites

     6 pavanes

     450 airs voor 2 tot 4 gamba’s (soms met basso continuo)

     350 airs en andere stukken voor 1 tot 3 lyra’s (soort kleine basgamba’s) soms met andere instrumenten en continuo. Beeldschone muziek

- Lyra Consort in D grote terts, voor lyra, 2  gamba’s en continuo, 5-delig

- Lyra Consort in d kleine terts voor lyra, 2  gamba’s en  continuo, 4-delig

 

Thomas Ravenscroft (??, Engeland, 1592 – Londen, omstreeks 1635) zong vanaf 1598 tot 1600 in de St Paul’s Cathedral in Londen onder leiding van Thomas Giles. In 1605 behaalde Thomas Ravenscorft een bachelorsgraad in de muziek te Cambridge.

Von 1618 tot 1622 zong hij weer in het koor van de de St. Pauls Cathedral onder leiding van Edward Pearce, waar hij ook les van had. In die tijd werkte Thomas Ravenscroft ook als muziekleraar aan het Christ's Hospital in London.

Thomas Ravenscroft componeerde

     6 madrigalen voor 5 stemmen

     16 anthems, 

     3 motetten voor 5 stemmen

     Een metrische psalmboekzetting

- The Whole Booke of Psalmes, 1621, 105 psalmzettingen, waarvan 55 van Thomas Ravenscroft zelf.

     12 liederen voor 4 stemmen

     3 collecties  catches, rondo’s, straatliederen, ballades en andere liederen, een soort wegbereiding naar folkmuziek

- Pammelia, Musick’s Miscellanie, 1609

- Deuteromelia or The Seconde Part of Musicks Melodie,  1609

Three Blind Mice,

- Melismata, 1611

There were Three Ravens Sat on a Tree, 

Yonder Comes a Courteous Knight, 

To-morrow the Fox will Come to Town

Martin Said to his Man

     4 fantasia’s voor 5 gamba’s

 

Cornelis Thymanszoon Padbrué (Haarlem, omstreeks 1592 – 1670) kwam uit een muzikale familie, waartoe ook zijn oom, de componist en muzikant David Janszoon Padbrué behoorde. Over zijn leven is niet veel bekend. Hij werd in 1670 begraven in de Sint-Bavo in Haarlem.

Cornelis Thymanszoon Padbrué componeerde

     1 oratorium

- De tranen Petri ende Pauli,  1647, op tekst van Vondel. Het eerste oratorium in Noord-Europa.

     1 bundel madrigalen

- Kusjes, 1631 serie madrigalen op Nederlandse vertalingen van de erotische poëzie in latijn van Janus Secundus (1511–1536) uit Den Haag

     3 bundels madrigalen en motetten

     de rei van Klarissen: O Kerstnacht! schoonder dan de dagen uit Vondels treurspel Ghysbreght van Aemstel wordt aan Padbrué toegeschreven

     2 symphonia’s, elk bestaande uit een pavane en een gagliarde, 1642

 

Melchior Schildt (Hannover 1592 of 1593 – 18 Mei 1667) kwam uit een geslacht van kerkmusici die in Hannover al meer dan 125 jaar dienstbaar waren geweest. Hij studeerde bij Jan Pieterszoon Sweelinck van 1609 tot 1612. Van 1623 tot 1626 was hij organist aan de Mariakerk in Wolfenbüttel, en van 1626 tot 1629 hof organist bij Koning Christiaan IV in Kopenhagen. In 1629 verving hij zijn vader Antonius als organist van de Marktkerk van Hannover, een positie die hij tot zijn dood bleef volhouden. Melchior Schildt vormde met Scheidemann en Jacob Praetorius de Noord-Duitse orgelschool in de eerste helft van de 17de eeuw, allemaal leerlingen van Jan Pieterszoon Sweelinck .

Melchior Schildt componeerde

     1 koraalconcerto voor zangstem, strijkers en basso continuo

- Ach mein herzliebes Jesulein,  een meesterwerkje

     orgelwerken

- 9 koraalbewerkingen

- Magnificat 1. toni, zijn belangrijkste orgelwerk, een indrukwekkend stuk

- 2 praeambula

     2 klavecimbelwerken

- Variaties over Pavane Lachrymae van John Dowland

 

Johann Ulrich Steigleder (Schwäbisch Hall, Duitsland, 22 maart 1593 – Stuttgart, 10 oktober 1635) kwam uit een organistenfamilie, zijn vader Adam Steigleder (1561–1633) en zijn grootvader Utz Steigleder (1581) waren ook organist. Johann Ulrich kreeg muziekles van zijn vader In 1613 werd hij organist van de Stephanskirche in Lindau, bij het Bodenmeer. In 1617 verhuisde hij naar Stuttgart, waar hij organist van de Stiftskirche werd. 21 januari 1621 trouwde Johann Ulrich Steigleder met griffiersdochter Chaterina. Het echtpaar kreeg 2 dochters. In 1627 werd Johann Ulrich Steigleder hertogelijk organist aan het hof van Württemberg. In Stuttgart was hij misschien docent van Johann Jakob Froberger. Johann Ulrich Steigleder overleed aan de pestepidemie in Duitsland in de 1630-er jaren, waarb ij in Stuttgart 4000 mensen omkwamen.

Johann Ulrich Steigleder componeerde

     2 vocale werken

     2 verzamelingen orgelwerken

- Ricercar tabulatura, 1624, 112 ricercares 

- Tabulaturbuch, 1627) 40 variaties over het koraal "Vater unser im Himmelreich".

 

Biagio Marini (Brescia, Italië, 5 februari 1594 – Venetië 1663) was afkomstig uit een van de betere families in Brescia. Op 26 april 1615 werd hij aangesteld als violist in de San Marco in Venetië. In 1620 keerde hij naar Brescia terug om daar directeur van de Accademia degli Erranti te worden, in 1621 treffen wij hem aan als violist in het hoforkest van de familie Farnese in Parma. Hij reisde daarna door heel Europa en had betrekkingen in alle grote steden in de Nederlanden, Duitsland en Italië. Het schijnt dat hij drie keer getrouwd is en vijf kinderen had. Hij was van grote betekenis voor de ontwikkeling van het vioolspel in de 17de eeuw. Hij ontwikkelde voor viool het binden van tonen, dubbel- en tripelgrepen, vibrato-effecten en scordatura.

Biagio Marini componeerde 22 opusnummers met uiteenlopende vocale en instrumentale werken

     madrigalen,

     sinfonia’s

     aria’s

     canzonetta’s

- Scherzi e canzone, opus 5, 1622, 19 liederen, 13 voor één stem, 6 voor stemmen, viool en gitaar

3. Con le Stelle in ciel che mai, voor één zangstem, ritornelli met viool en gitaar

4. Mirami carò il mio Sol, voor één zangstem, ritornelli met viool en gitaar

     sonaten en diverse andere instrumentale vormen

- Sonate (17), symphonie (5), canzoni (10), passe'mezzi, baletti (8), corenti (4), gagliarde (4) e retornelli (8), opus 8, 1626, verzameling van 61 instrumentale stukken.

48. Canzon Terza à 4 Tromboni (of violones), kan ook op 4 andere basinstrumenten

- Per ogni sorte di strumento musicale diversi generi di sonate, opus 22, 1655, 25 werken

25. Passacalio à 3 & à 4. due Violini, Viola ad lib. è Basso

     concerten

     motetten

 

Tarquinio Merula (Busseto, 25 november 1595 – Cremona, 10 december 1665) was in Cremona werkzaam als organist. Op 22 oktober 1616 kreeg hij de positie van organist van de Santa Maria Incoronata in Lodi, waar hij bleef tot 1621. In 1621 verliet hij die post, wat hij daarna uitspookte is onduidelijk. In 1624 duikt hij op in Warschau in Polen als organista di chiesa e di camera aan het hof van Sigismund III van Polen. In 1626 keerde hij terug naar Cremona, waar hij op 18 februari  1626 maestro di cappella werd voor de Laudi della Madonna, die elke zaterdag en tijdens Mariafeesten gezongen werden. 13 januari 1627 werd hij benoemd tot maestro di cappella aan de kathedraal van Cremona voor de periode van vier jaar en in 1628 kwam daar de positie van organist aan de kerk van santa Agatha bij. Vervolgens oefende hij vanaf 12 april 1631 in Bergamo dezelfde functie uit aan de Santa Maria Maggiore. Hij werd tijdens deze periode geconfronteerd met de enorme taak de wederopbouw van de muzikale instelling te realiseren, omdat zijn voorganger Allesandro Grandi en vele andere musici in 1630 aan de pest overleden waren. 29 december 1632 werd hij ontslagen wegens onfatsoenlijk gedrag ten opzichte van een aantal van zijn leerlingen. Hij keerde terug naar Cremona waar hij vanaf 19 augustus 1633 op eigen verzoek weer maestro di cappella werd voor de Laudi della Madonna. Onenigheden over salaris en verantwoordelijkheden leidden ertoe dat hij in 1635 gefrustreerd weer naar Bergamo ging, waar hij van 1638 tot 1642 aan de kathedraal aan de slag ging. Uiteraard kreeg hij daar toen weer problemen met de andere muzikanten die op een gegeven moment niet meer met hem wilden samenwerken, dus toch nog maar een keer weer terug naar Cremona.

25 augustus 1646 kreeg hij als opvolger van Nicolò Corradino een aanstelling als organist van de kathedraal van Cremona en als organist en maestro di cappella de Laudi della Madonna; nu bleef hij dit tot zijn dood in 1665 doen. Tarquinio Merula was lid van de Accademia dei filomusici van Bologna en lid van de Orde van het Gulden Spoor, een Vaticaanse ridderorde.

Tarquinio Merula componeerde

     1 opera.

     madrigalen

     missen

     cantates

     aria’s

     motetten en canzonetten

- Curtio precipitato et altri capricii boek 2, opus13, 1638 voor zangstem en basso continuo

9. Folle e ben che si crede

- Canzonetta Spirituale sopra alla nanna, "Hor ch'è tempo di dormire", 1639,  Maria’s klaag/slaapliedje voor haar pasgeboren kindje, hartverscheurend;

     psalmen

     77 instrumentale canzoni en/of sonates voor 2 – 4 stemmen

- Il primo libro delle canzoni a 4, 12 canzona's voor 4 instrumenten, opus 1, 1615

+ Canzona 2. La lusignola (de nachtegaal), populair geworden bij blokfluitkwartetten

- Canzoni overo Sonate concertate per chiesa e camera, 24 canzona’s voor  2 of 3 instrumenten met basso continuo, opus 12, 1637

+ Canzona prima La Gallina, de “kip” is er duidelijk in terug te horen

+ Canzona X, La Catterina

nr. 19. Ballo detto Eccardo, voor twee violen, violone en basso continuo 

nr. 20. Ciaccona voor twee hoge instrumenten en basso

     16 werken voor orgel en clavecimbel

- Capriccio chromatico, de grenzen van de middentoonstemmng worden opgezocht

Orazio Michi "dell'Arpa" (Alife, Campania, Italië, 1594/1595 – Rome, 26 October 1641) was, zoals zijn bijnaam al suggereert een beroemde harpist. Hij werkte vanaf 1613 in Rome als harpist en maestro di cappella in dienst van kardinaal Alessandro Damasceni Peretti de Montalto tot diens dood in 1623 en daarna bij kardinaal Maurice de Savoie tot 1630. Daarna werkte hij nog voor verschillende andere kardinalen. Orazio Michi was een van de eerste bespelers van de “dubbelharp”, met twee rijen snaren, waardoor je er chromatisch op kon spelen.

Orazio Michi is begraven in de Romaanse kerk van Santa Maria in Vallicella, waar hij zijn erfenis aan naliet. In zijn geboorteplaats Alife zijn een straat en een plein naar hem vernoemd.

Een honderdtal werken van hem zijn in Rome en Bologna ontdekt.

Orazio Michi componeerde

     liederen,

     madrigalen,

     aria’s

     cantates

     3 werkjes voor harp

 

Henry Lawes (Dinton, Wilthire, 5 december 1595 – Londen, 21 october 1662) kreeg zijn muzikale opvoeding van John Cooper, beter bekend onder zijn Italiaans pseudoniem Giovanni Coprario. In 1626 werd Lawes medewerker van de Koninklijke Kapel tot de Commonwealth kerkmuziek verbood.

Henry Lawes ging wel door met componeren.

Na het herstel van de monarchie in 1660 keerde Henry Lawes terug bij de Koninklijk Kapel en componeerde een “anthem” voor de kroning van koning Charles II.

Henry Lawes werd begraven in de Westminster Abbey.

Henry Lawes was de broer van William Lawes, ook componist. Behalve gewone broers waren ze volgens de overlevering ook stevige drinkebroers

Henry Lawes componeerde

     433 luitliederen (“Ayres and Dialogues”)

- Ayres and Dialogues for One, Two and Three Voyces, 1653, 1655 en 1658

     Masquemuziek

- Comus, van John Milton

     54 psalmen

     25 anthems

 

Giovanni Battista Buonamente (Italië, omstreeks 1595 – 1642), katholieke priester, lid van de Fransiskaner orde, was als violist en componist in dienst bij de Gonzagas in Mantua tot ongeveer 1622 en vanaf 1626 tot 1630 bij keizer Ferdinand II in Wenen. In 1633 werd hij maestro di cappella in Assisi, waar hij tot zijn dood werkte.

Giovanni Battista Buonamente componeerde

     7 boeken met sonates, sinfonia’s, canzones, gagliardes en correntes, waarvan er vier bewaard zijn gebleven

- Il sesto libro di sonate et canzoni, 1636, voor 6 instrumenten en basso contnuo

     160 religieuze werken, waarvan er zes bewaard zijn gebleven

 

Herman Hollanders (Breda, omstreeks 1595 – omstreeks 1640) was getrouwd met Clara Joosten. Ze kregen haar zeven kinderen, allen gedoopt in Breda. Hij was vicaris van het Eindhovens kapittel en schoolmeester en organist van de Catharinakerk in Eindhoven van 1618 tot 1623. Herman Hollanders heeft ook in het Belgische Ekeren als organist gewerkt en was meester zangleraar en organist van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda in 1628 en in 1637. In het katholieke Breda werd de protestantse godsdienst dominant bij de derde verovering van Breda op de Spanjaarden door Frederik Hendrik tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Vele klerken en burgers vluchtten naar de Zuidelijke Nederlanden. Waarschijnlijk is Herman Hollanders met zijn gezin gevlucht. In 1639 is er een notitie van een betaling van het stadsbestuur van Alkmaar. Daarna is er niets meer over hem terug te vinden. Zijn werken waren, doordat hij als katholiek componist in de Noordelijke Nederlanden werkte, alleen in zijn directe omgeving bekend.

De originelen van zijn werken worden bewaard in de bibliotheek van het Collegium Augustinianum Gaesdonck, voorbij Boxmeer, net over de Duitse grens.

Herman Hollanders componeerde

     2 acht-stemmige werken voor 4 stemmen, vier strijkers en basso continuo

     werken voor 1 – 4 stemmen met basso continuo

- Exsultent et laetentur

     8 solomotetten voor tenor en basso continuo

     een aantal incomplete werken

 

Heinrich Scheidemann (Wöhrden, Holstein, Duitsland, omstreeks 1595 – Hamburg, 26 september 1663) was de zoon van David Scheidemann, organist van Wöhrden en Hamburg. Heinrich kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader.

Heinrich Scheidemann studeerde bij Jan Pieterszoon Sweelinck in Amsterdam van 1611 to 1614, samen met zijn vriend Jacob Praetorius. Vanaf  1629 werd Heinrich Scheidemann als opvolger van zijn vader in Hamburg organist aan de Catharinenkirche. Hij bleef dat meer dan 30 jaar, totdat in 1663 een pestepidemie een eind aan zijn leven maakte. Hij werd opgevolgd door zijn belangrijkste leerling Johann Adam Reincken. In 2014 werd de Asteroide 31032 Scheidemann naar hem genoemd.

Heinrich Scheidemann componeerde

     37 koraalbewerkingen voor orgel

- Christ lag in Todesbanden

- Ein feste Burg ist unser Gott

- Erbarm dich mein, o Herre Gott

- Herr Christ, der einig Gottessohn 

- 3 bewerkingen van Vater unser im Himmelreich

     14 motetintavolaties voor orgel

     17 andere werken voor orgel

- 8 Magnificats

+ Magnificat VI Toni, 4 coupletten 

+ Magnificat VII Toni, 9 coupletten

- 3 Preambulums, in C grote terts, G grote terts en d kleine terts

     20 (series) dansen voor klavecimbel

- Pavana Lachrimae, WV 106

     34 liederen

 

Bartolomeo de Selma y Salaverde (omstreeks 1595, Cuenca – ná 1638) was de zoon of misschien de kleinzoon van Bartolome de Selma (overleden in 1616), luitist in de Spaanse Koninklijke Kapel. Bartolomé de Selma y Salaverde was een Augustijner monnik, die werkte aan het hof van aartshertog Leopold V van Tirol in Insbruck van 1628 tot 1630. Hij was een virtuoos bespeler van de dulciaan, de voorloper van de fagot.

Bartolomeo de Selma liet In 1638 liet hij in Venetië een verzamelband uitgeven onder de titel

„Canzoni fantasie e correnti da suonar a 1, 2, 3, 4 voci con Basso Continuo“. De band bevat 57 werken:

     canzones, fantasiën  en dansen, voor 1 tot vier stemmen en basso continuo.

Er zitten prachtige fantasia's voor een dulciaan (fagot) tussen

 

Francesco Turini (Brescia, Lombardije, omstreeks 1595 – 1656) was leerling van zijn vader Gregorio Turini, zanger en cornettospeler aan het hof van keizer Rudolf II. Hij werd hoforganist op 12 jarige leeftijd en vanaf 1720 kerkorganist in Brescia.

Francesco Turini componeerde

     madrigalen,

     motetten,

     missen,

een vierstemmige mis van hem is beroemd geworden door overnames van  George Frederic Handel en Johann Sebastian Bach.

     triosonates

- Sonata Secondo Tuono voor twee instrumenten in C en basso

 

Constantijn Huygens (Den Haag, 4 september 1596 – 28 maart 1687) was de tweede zoon van Christiaan Huygens (senior) – secretaris van de Raad van State - en Suzanna Hoefnagel, een nicht van de Antwerpse schilder Joris Hoefnagel. De naam Constantijn verwijst naar de constantia, de standvastigheid van de stad Breda in de vrijheidsstrijd in de 80-jarige oorlog (Constantijns peetoom was burgemeester van Breda).

Vanaf Constantijns vijfde jaar kregen hij en zijn broer Maurits muziekonderricht. Vader Christiaan bracht de jongens het 'moderne' systeem van 7 notennamen bij, in plaats van de traditionele, maar veel ingewikkeldere hexachorden. Op zijn zevende jaar begonnen de eerste lessen op de viola da gamba. Daarna volgden de luit en het klavecimbel. Met name voor het luitspel legde Constantijn een uitzonderlijk talent aan de dag. Reeds op zijn elfde werd hem gevraagd luit te spelen voor een groep Deense gezanten; in 1618, op zijn eerste diplomatieke reis, speelde hij voor koning Jacobus I van Engeland.

Naast zijn broer Maurits had Constantijn vier jongere zusters, Elisabeth (overleden 1612, 14 jaar oud), Catharina (overleden 1618, 17 jaar oud), Geertruyd (drie jaar jonger dan Constantijn) en Constantia (zes jaar jonger dan Constantijn). De opvoeding van de dames was met name gericht op de voorbereiding tot het huwelijk en het moederschap.

In de periode van het Twaalfjarig Bestand volgde Constantijn onderwijs in wiskunde rechten en logica en leerde hij daarnaast omgaan met piek en musket. In 1614 kreeg hij les van Pieter de Vooys op het spinet. Eveneens in 1614 schreef hij zijn eerste Nederlandse gedicht.

Op zijn 19e kreeg Huygens een verhouding met Dorothea van Dorp, een vier jaar oudere vrouw uit Den Haag. De relatie kwam in 1616 tot een einde toen Dorothea verliefd werd op een ander. Enkele jaren later zou opnieuw een hechte vriendschap ontstaan tussen Constantijn Huygens en Dorothea Van Dorp, maar het kwam ook toen niet tot een huwelijk.

In het voorjaar van 1618 kreeg Constantijn een plaats in het gevolg van sir Dudley Carleton, de Engelse gezant bij de Staten, die voor korte tijd naar Engeland ging.

In 1620, tegen het eind van het Bestand, reisde Huygens als secretaris van ambassadeur François van Aerssen mee naar Venetië.

Een jaar later reisde hij als secretaris van zes gezanten van de Staten naar Engeland. In oktober 1622 werd hij door koning James I tot ridder geslagen. In 1625 kreeg Constantijd Huygens een vaste betrekking als secretaris van Frederik Hendrik, die, na het overlijden van prins Maurits, tot stadhouder was benoemd. Hij reisde met de prins mee op diens vele veldtochten en adviseerde de prins op uiteenlopende gebieden, ook wat betreft kunst en cultuur.

In 1626 werd Constantijn verliefd op Suzanna van Baerle (1599-1637). Constantijn schreef diverse sonnetten voor haar, waarin hij haar zijn 'Sterre' noemt. Op 6 april 1627 vond het huwelijk plaats. Ze kregen vijf kinderen: in 1628 werd hun eerste zoon, Constantijn, geboren, in 1629 volgde Christiaan, in 1631 Lodewijk en in 1632 Philips. In 1637 werd dochter Suzanna geboren, kort na de bevalling overleed zijn vrouw Suzanna.

In 1630 werd Constantijn Huygens benoemd tot raad en rekenmeester, hetgeen inhield dat hij de Oranjes assisteerde in het beheer van hun goederen. In hetzelfde jaar kocht hij de heerlijkheid Zuilichem. In 1632 benoemde Lodewijk XIII van Frankrijk hem tot ridder in de Orde van Saint-Michel.

In Voorburg liet Constantijn Huygens het buiten Hofwijck bouwen, bedoeld om even bij te kunnen komen van de Haagse politiek. In 1641 schreef hij een geruchtmakend pamflet waarkn hij orelbegeleiding van de gemeentezang bepleit, omdat het onbegeleide psalmgezang in de kerken onverdaaglijk erbarmelijk klinkt: Gebruyck of ongebruyck van 't orgel in de kercken der Vereenighde Nederlanden. 

Constantijn Huygens was een van de grootste dichters uit de Gouden Eeuw.

Constantijn Huygens bespeelde verschillende instrumenten (luit, gitaar, viola da gamba en klavecimbel) waarvoor hij een groot aantal werken schreef. Muziek vond hij belangrijker dan zijn letterkundige werken, die hij volgens eigen zeggen in zijn weinige vrije tijd schreef.

Constantijn Huygens was de vader van de staatsman en natuurkundige Constantijn Huygens jr. en de geniale natuur- en wiskundige Christiaan Huygens. Op Goede Vrijdag 28 maart 1687 overleed Constantijn Huygens op negentigjarige leeftijd. Een week later werd hij in de Grote- of Sint-Jacobskerk te Den Haag begraven. Hij deelt het graf met zijn zoon Christiaan.

Naar Huygens is een literaire prijs genoemd, de Constantijn Huygensprijs.

Constantijn Huygens componeerde 769 werken, waarvan de meeste verloren zijn gegaan.

Bewaard bleven:

     klavecimbelwerken.

- Twee ongepaerde handen, 1648. Dit werk wordt wel in verband gebracht met Marietje Casembroot, een vijfentwintig jaar jongere klaveciniste, met wie hij zijn liefde voor muziek kon delen.

     Pathodia sacra et profana (= Hartstochtelijke gezang, geestelijk en wereldlijk), 1647:

- 20 psalmen op Latijnse tekst (motetten)

+ Quare tristis es? (Mijn ziel waarom ben je zo onrustig, psalm 42:6,7a)

- 12 aria's op Italiaanse tekst

- 7 "air de cour" op Franse tekst

+ Que ferons nous, mon pauvre coeur, liefdesrampsoed

     2 liederen

     1 werk voor gamba, in 1985 door de Engelse musicoloog Tim Crawford ontdekt.

 

Vincenz (Vincentius, Vincenzo, Vinko) Jelich (Jelić, Jelicich, Jeličić) (Rijeka, Kroatië, in die tijd Fiume, Oostenrijk, 1596 – Saverne, Elzas, Frankrijk, 1636?) werd in 1606 koorknaap in de kapel van aartshertog Ferdinand II in Graz, waar hij muziekles kreeg vam Matthia Ferrabosco. Hij werd daarna opgeleid aan het Gymnasium Ferdinandum in Graz en aan de Jezuïetenuniversiteit. Vanaf 1615 was hij muzikant in de hofkapel van aartshertog Ferdinand, waar hij nog in de muziek werd onderricht door Reimundo Ballestra. In 1618 kwam hij in dienst van Aartshertog Leopold, bisschop van Straatsburg en Passau, broer van Ferdinand, aan zijn hof in Zabern, zoals Saverne toen heette. Hij was daar eerst alleen muzikant, maar combineerde dat later met verplichtingen als vicaris en kanunnik in de Kerk van Santa Maria. Vincenz Jelich verdween in 1636 in de verwarring van de dertigjarige oorlog.

Vincenz Jelich was een van de eerste niet-Italiaanse componisten die in de kerkmuziek naast het orgel andere instrumenten voorschreef. Zijn werk valt ook op door veelvuldig gebruik van tempoaanwijzingen: ‘tardi’, ‘tardissimo’, ‘allegro’, ‘allegrissimo’.

Vincenz Jelich componeerde

     24 kerkconcerten

     24 motetten voor 1 tot 4 stemmen en basso continuo

     11 vesperpsalmen

     4 ricercares voor 2 instrumenten

     12 andere instrumentale werken

 

Giovanni Rovetta ( Venetië? 1596 – Venetië,1668, ook signor Rueti genoemd) begon zijn muzikale carrière als jongenssopraan in de San Marco. Na een periode te hebben meegewerkt als baszanger (1623 – 1627) werd hij assistent maestro di cappella bij Monteverdi. Giovanni Rovetta volgde hem als volledig maestro in 1644 op en zou dat tot zijn dood in 1668 blijven. De invloed van Claudio Monteverdi is in Rovettis’s werk goed te merken. In 1638 kreeg  de opdracht de feestmuziek voor de geboorte  van de Franse troonopvolger Lodewijk IV te schrijven.

Giovanni Rovetta componeerde

     2 opera’s (verdwenen)

     3 madrigaalverzamelingen

     Een muziekverzameling Messa, e salmi concertati, opus 4, 1639, zijn belangrijkste werk bevat één mis,

- 12 vesperpsalmen

- één Magnificat.

Er is dus prima een volledige Vespers uit samen te stellen.

De verzameling is door Rovetti aan de koning van Frankrijk opgedragen, omdat de mis in beginsel voor de geboorte van Lodewijk XIV was geschreven.

     4 motettenverzamelingen

 

Virgilio Mazzocchi (Civita Castellana, 22 juli 1597 – Rome, 3 october 1646) was omstreeks 1625 in dienst van Kardinaal Francesco Barberini in Rome. Van ongeveer 1626 tot 1629 was hij maestro di cappella in kathedraal Gesù en onderwees hij aan het Jezuïetencollege in Rome. Vanaf 1629 leidde hij de cappella Giula in de Sint Pieter, waar hij dienst deel tot zijn dood. Voor het feest van Sint Patrus en Sint Paulus (29 juni) gebruikte Mazzochi in 1637 zes koren en zes instrumenten in de lantaarn helemaal in de top van de Sint Pieter. In 1640 waren het 12 of 16 koren en een echokoor. Dat echokoor was een uitvinding van Mazzochi. Mazzochi stond bekend als een buitengewoon goede docent.

Virgilio Mazzocchi componeerde

     Sacrae flores voor 2 – 4 stemmen en basso continuo, 1640.

- Pentito si rivolge a Dio voor 3 stemmen en basso continuo

     Piae meditationes de passione di nostro Jesu Christi voor 2 – 4 stemmen, 1648.

     Vesperpsalmen voor dubbelkoor en basso continuo, 1648,

met een prachtig Beatus vir.

     20 motetten

     2 missen

     3 magnificats

     1 latijns oratorium

- Sancta Susanna

     4 italiaanse oratoria

     4 opera’s

- Chi soffre,  speri (commedia musicale, proloog en  3 actes) (1639), verreweg het belangrijkste werk van Mazzocchi

- Rappresentazione sacra San Bonifazio, proloog en  3 actes (1638)

- La Genoinda, ovvero L'innocenza difesa

- Il Sant'Eustacchio (azione in musica, 3 actes, 1643),

     4 intermedi

     6 kamercantates

     2 madrigalen

     2 cappricci voor 2 instrumenten

 

Luigi Rossi (Torremaggiore, bij Foggia, koninkrijk Napels eind 1597 / begin 1598 – 20 februari 1653). Zijn geboortedatum staat niet vast vanwege de aardbeving van 1627, die de kerkelijke archieven verwoestte. Op negenjarige leeftijd verhuisde hij naar Napels, waar hij muziek studeerde bij de Frans-Vlaamse componist Jean de Macque (omstreeks 1550-1614), organist van de kerk Santa Casa dell'Annunziata en kapelmeester bij de Spaanse onderkoning van Napels. Luigi Rossi was een wonderkind dat zong, orgel, klavecimbel en luit speelde en ook nog componeerde. In 1620 verhuisde Luigi Rossi naar Rome en kwam daar in dienst van Marcantonio Borghese, neef van paus Paolo V.

3 juli 1627 trouwde Luigi Rossi met harpiste Constanza De Ponte. Ze kregen nooit kinderen. Op 1 april 1633 werd Luigi Rossi organist in de kerk van San Luigi dei Francesi. In 1641 kwam Luigi Rossi in dienst van kardinaal Antonio Barberini.

In 1648 werd Luigi Rossi uitgenodigd door kardinaal Mazarin in Parijs om een opera te schrijven. Het werd de opera Orfeo, die veel succes had. Luigi kreeg in Parijs bericht dat zijn vrouw Constanza overleden was.

Luigi Rossi ging terug naar Rome, waar hij weer organist in de kerk van San Luigi dei Francesi werd.

Een groot deel van zijn kamercantates, die behoren tot de fijnste die de 17e eeuw heeft voortgebracht, bevindt zich in manuscriptvorm in de British Library en in de Christ Church Library te Oxford.

Luigi Rossi componeerde

     3 opera's

- Il palazzo incantato, 1642, opera met een proloog en drie bedrijven, libretto Giulio Rospigliosi, de latere Paus Clement IX, gebaseerd op Orlando furioso van Ludovico Ariosto. De tovenaar Altlante (alt of countertenor) lokt allerlei Christelijke en heidense ridders en edelvrouwen in zijn betoverde Slot, waar zij in labyrintische gangen eindeloos naar hun verloren geliefden en vrienden zoeken. Als reus vermomd ontvoert hij de knappe en intelligente Angelica(sopraan). Drie ridders, Orlando (tenor), Sacripante (bas) en Ferraù (tenor) komen op het slot af om de gunst van Angelica te winnen. Krijgsvrouw Bradamante (sopraan) wil haar geliefde Ruggiero (tenor) bevrijden die daar gevangen zit. Uiteindelijk loopt alles, zoals het hoort, goed af.  De eerste aria van het eerste bedrijf wordt gezongen door Bradamante: Sol per breve momento, die daarin met een mooie chromatiek haar lijden weergeeft.

- Orfeo, opera in drie bedrijven, proloog en epiloog, libretto Francesco Buti, gebaseerd op de fabel van Orfeus (vroeger castraat, nu sopraan of countertenor) en Euridice (sopraan), 2 maart 1647, speciaal voor het Franse hof gecomponeerd. In het tweede bedrijf wordt Euridice tijdens een dans gebeten door een slang en sterft. Een dramatische scene. Mooie aria's: Orfeo's klaagzang over Euridices dood aan het begin van het derde bedrijf. De epiloog, gezongen door Mercurius (alto castrato, tegenwoordig alt of countertenor)

     3 oratoria

- Oratorio per la Settimana Santa, voor sopraan, bas, koor en orkest, libretto Giulio Cesare Raggioli, tussen 1641 en 1645, één van de eerste werken die de naam “oratorium” kregen, authenticiteit niet zeker, inleidende sinfonia Salomone Rossi, tussenspel Dario Castello, geschreven in opdracht van de familie Barbarini. Mooi dramatisch werk.  

- Un peccator pentito, oratorium voor 5 stemmen, 2 violen,luit en basso continuo, tussen 1641 en 1645, met het "madrigaal" "Spargete sospiri", fraai, wordt nogal eens afzonderlijk uitgevoerd

     20 missen

     250 cantates

- Ferito un cavaliero, Lamento della Regina di Svetia (klacht van de Koningin van Zweden), tekst Della Corgna, later in een travestimento spirituale (religieuze overzetting) veranderd in Un alato messaggiero, voor zangstem en basso continuo

- La Gelosia

- La predica del Sole (De preek van de zon), dialoog voor vijf stemmen, twee violen en basso continuo, authenticiteit twijfelachtig  

- Un peccator pentito, voor vijf stemmen, twee violen en basso continuo

     een paar klavecimbel-, orgel- en gitaarwerken

 

Denis Gaultier (Gautier, Gaulthier) (Marseille??, Frankrijk,1597 of 1603 – Parijs, 1672). Er zijn twee bronnen waaruit een geboortedatum kan worden afgeleid, en die schelen zes jaar. We weten het dus niet. Net zo min als veel van de rest van zijn leven. Het eerste bericht over hem is uit 1626, wanneer hij in Parijs compositie studeert bij de organist van de Notre-Dame in Parijs Charles Racquet, waar hij in zijn luitwerk een tombeau aan heeft opgedragen. Tot 1631 was hij ook vaak samen met zijn oudere neef luitist Ennemond Gaultier (Nèves, bij Villette 1575 – 1651), zodat hun werken nogal eens door elkaar worden gehaald. Beide luitisten waren kennissen van Blancrocher en Henri de L'Enclos en waren gewaardeerde luitisten.

In 1635 trouwde Denis Gaultier met Françoise Daucourt. Hun zoon Philippe Emmanuel Werd raadsheer van de koning. De enige gegevens die we nog over hem hebben is dat hij in 1656 speelde bij een bezoek van de Zweedse Koningin Christina, in 1666 bij een concert ter ere van de vrouw van Lodewijk XIII en in 1671 voor de koning in Saint-Germain.

Denis Gaultier componeerde

     3 verzamelingen danssuites en tombeaus voor luit

- La Rhétorique des dieux, 1652 56 werken geordend in 12 suites, elk genoemd naar een Griekse modus, maar wel gewoon gechreven in barokke harmonieën die niets meer met de kerkmodi te maken hebben. Veel van de werken verwijzen naar de Griekse mythologie. De verzameling telt een aantal prachtige gravures. Het pronkmanuscript is in het bezit vn het Kupferstichkabinett in Berlijn in Duitsland.

- Pièces de luth sur trois différens modes nouveaux,  omstreeks 1669, met basisinstructies voor het luistspel

- Livre de tablature de Mr. Gaultier Sr. de Nève et de Mr. Gaultier son cousin, omstreeks 1672, met basisinstructies voor het luitspel. 

 

Joan (Johan, Joannes) Albert Ban (Bannius) (Haarlem, 1597 – 1644) kwam uit een weggesteld brouwersgezin. Hij studeerde theologie en kerkelijk recht in Leuven en kreeg, toen hij in Haarlem terugkwam, zijn eigen parochie aan het Haarlemse Begijnhof. In 1628 kwam hij in het gemeentebestuur van Haarlem. Joan Albert Ban was bevriend met René Descartes, Pieter Corneliszoon Hooft, Constantijn Huygens en Maria Tesselschade Roemers Visscher. Hij correspondeerde met Marin Mersenne over een systeem dat hij ontwikkeld had waarin de tekst muzikaal wordt uitgedrukt door middel van specifieke intervallen, harmonieën en ritmes. Zijn systeem noemt hij musica flexamina of zielroerende zang. Marin Mersenne en de Franse muziekliefhebbers waren niet erg gecharmeerd over de muzikale resultaten van zijn systeem. Daar was hij nogal gepikeerd over.

René Descartes mengde zich in de discussie met een brief aan Joan Albert Ban, waarin hij uitlegde dat het in de muziek niet om wetten maar om smaak en conventie draait. Ik weet niet of het geholpen heeft. René Descartes bleef wel goede vrienden. In november 1641 overlegde René Descartes in Haarlem in het huis van Joan Albert Ban met Louis Elsevier over de uitgave van zijn werken. Op instigatie van Rene Descartes ontwierp Joan Albert Ban een “perfect klavecimbel”, gebaseerd op de verdeling van een octaaf in 18 intervallen. Albert Ban schreef in 1643 een muziektheoretisch tractaat: Kort Sangh-Bericht, waarin hij Nederlandse termen bedacht voor de gebruikelijke internationale muziektermen: consonant wordt meeklank, een kwart is een vierling. Dat heeft ook al geen ingang gevonden.

Joan Albert Ban componeerde

     10 Nederlandstalige driestemmige madrigalen, 1642, op teksten van leden van de Muiderkring

     1 werk voor vier viola da gamba’s, 

- Vulcaens Winckel, 1642.

     1 vocaal duet op tekst van Publius Ovidius Naso,  bij een vanitasschilderij van Dirk Matham

- iomnia sunt hominum tenui pendentia filo

     1 air de cour

- Me veux tu voir mourir, 1641

 

Antonio Giovanni Bertoli (Lonato, Italië, gedoopt 27 januari 1598 – ná 1645 was koorknaap in de parochiekerk van Lonato. In 1614 en 1615 was hij cornettist in de kathedraal van Verona. In de opdracht van zijn Salnmi intieri (Venetië, 1639) aan keizer Ferdinand III, verklaart hij in dienst te hebben gestaan van aartshertog Carl Joseph Habsburg, Bisschop van Breslau en Bressanone.

Bertoli heeft ook een groep blazers in de kerken van Lombardije geleid.

Antonio Giovanni Bertoli componeerde

     Salmi intieri, complete cyclus psalmen, vijfstemmig Magnificat en vier Maria-antifonen

     Compositioni musicali,  1645, de eerst gepubliceerde serie sonata’s voor fagot, de oudst bekende serie solosonata’s 

 

Bartolomeo Montalbano (Bologna, Italië, omstreeks 1598 – Venetië, vóór 18 maart 1651) trad in 1619 toe tot de Franciscaner orde, en kreeg daar ook zijn muziekopleiding. Van 1629 was hij maestro di capella in Palermo en vanaf 1642 tot zijn dood aan de San Francesco in Bologna.

Bartolomeo Montalbano componeerde

     1 mis

     motetten

     sinfonia’s

- Sinfonie ad uno, e doi violini, a doi, e trombone, con il partimento per l’organo, con alcune a quattro viole, 1629

 

Thomas Selle (Zörbig, Duitsland, 23 maart 1599 – Hamburg, 2 juli 1663) was afkomstig uit een arme familie. Hij kreeg zijn eerste muzieklessen in Leipzig. In 1624 was cantor in Heide en in 1625 in het nabijgelegen Wesselburen. Vanaf 1634 was Thomas Selle cantor in Itzehoe en vanaf 1641 cantor aan het aan het Johanneum en Muziekdirecteur van de vier hoofdkerken van Hamburg.

Thomas Selle componeerde

     3 passies

- Matthäus-Passion, 1642, nog helemaal vocaal, zonder orkest

- Johannes-Passion, 1643, nog helemaal a capella, zonder orkest

     1 oratorium

     90 motetten

     187 Duitse religieuze werken

     25 bruiloftsliederen

     7 begrafenisliederen

     allerlei andere liederen

     1 concert

     10 pastorellen voor 3 stemmen

 

Étienne Moulinié (Norbonne, Lanquedoc, 10 oktober 1599 – 1676) werd maître de musique voor Gaston d'Orléans, het jongere broertje van koning Lodewijk XIV. Hij gaf les aan Gastons dochter, Mademoiselle de Montpensier. Toen Gaston in 1660 overleed moest Moulinié naar ander werk omzien en keerde hij terug naar zijn geboorteplaats. Hij werd daar directeur de la musique des États du Languedoc.

Étienne Moulinié componeerde

     airs de cour

     airs à boire.

     een requiemmis

     meslanges

     motetten

 

Theodore de Sany, (1599-1658) was hoofdstedelijk carillonneur van Brussel.

Theodore de Sany maakte

     1 Versteekboek voor carillon, 1648, 60 muziekstukken, geschreven voor het automatische klokkenspelsysteem van de Sint Nicolaaskerk.

  

John Hilton junior (Cambridge, Engeland, omstreeks 1599 – maart 1657) was de zoon van John Hilton senior, die overleed in Cambridge in 1609. John Hilton juniior werd in 1628 organist aan de St. Margaret's Church, Westminster.

In 1635 was John Hilton luitist bij Charles I.

Hij werd 21 maart 1657 in Westminster begraven.

John Hilton componeerde

     3 oratoria, of iets wat er op lijkt

     4 services

     1 Te Deum

     17 anthems

     3 series glees, catches en andere liederen

- Ayres or Fa-Las for Three Voices, 1627

- Catch That Catch Can, voor 3 en 4 stemmen, 1652 uitgegeven door John Playford

     liederen in diverse collecties

- Rise, princely shepherd, uit de collectie BL Add MS 49626 van de British Library, prachtig lied  

     14 fantasiën voor 3 instrumenten

     instrumentale dansdelen

 

Jean Boyer (Frankrijk, vóór 1600 – 1648) werd voor het eerst in een document vermeld toen hij tussenbeide kwam bij zijn neef Jehan Bernard die zijn plichten verwaarloosde als cantor in de kamer en de kapel van de koning, Hij werd daar vermeld als "Jean Boyer, de zoon van de overleden Philibert Boyer, procureur in het hof van het Parlement". Hij werd omschreven als "ervaren muzikant, zowel op de luit als op gamba’s”.

Vanaf februari 1617 zijn er vermeldingen dat hij aria’s voor diverse balletten heeft geschreven.

De eerste uitgaven van zijn boeken met aria’s in 1619 en 1621 tonen in de opdracht aan dat hij werkte voor Henri I, hertog van Nemours (1572–1632), die was belast met het organiseren van de balletten voor de koning. Hij kreeg daarvoor per kwartaal 450 livre tournois, het betaalmiddel in die tijd in Frankrijk. Hij werd ook muzikant bij koningin Anna van Oostenrijk met een jaarsalaris van 1200 livre tournois.

Nadat hertog Henry van Savoy-Nemours was gestorven kwam Jean Boyer blijkens aanduidingen in zijn 2 liedboeken van 1636 en 1642 in dienst van Gaston d’Orléans, de broer van de koning. Op 7 januari 1640 kocht Jean Boyer een huis in in Wissous, een plaats ten zuiden van Parijs. Februari 1644 trouwsde hij met de weduwe Jeanne Aymar.

Jean Boyer stierf in het harnas, nog bezig als muzikant in dienst van de koning en de koningin. Hij liet in zijn huizen in de rue des Marmousets en in Wissoues drie theorbes, een luit, drie violen, twee gitaren, een hobo, een musette en blokfluiten achter. Ook had hij veel partituren van Claude le Jeune en Roland de Lassus. Uit achtergebleven teksten en muziek van religieuze liederen kun je afleiden dat hij Protestant was.

Jean Boyer componeerde

     73 airs de cour voor 4 stemmen

     26 drinkliederen voor 2 stemmen en instrumentale begeleiding

     7 dansliederen voor 2 stemmen en instrumentale begeleiding

     27 liederen voor zangstem en luit

- Donne-moi ton pucelage geef mij je maagdelijkheid, expliciete teksten)

     62 dansliederen voor 1 stem en instrumentale begeleiding

     64 airs de cour en drinkliederen in diverse verzamelingen

 

François de Chancy (Frankrijk, vóór 1600 – Parijs, begraven 1 augustus 1656) was een Franse zanger, luitist en componist. Hij werkte als muziekmeester voor kardinaal Richelieu in 1629, werd meester van de kinderen in de muziekkamer van de Koning in 1635 en was in 1649 kamermuzikant in de Koninklijke Kapel. 1 augustus 1656 is hij begraven in Parijs, op Saint-Germain-l’Auxerrois.

François de Chancy componeerde

     7 balletten voor zangers en speellieden

- Ballet de la Prospérité des armes de France, 1641

- Ballet du Dérèglement des passions, 1648

- Ballet des Fêtes de Bacchus, 1651

     18 luitwerken

     1 tabulatuurboek voor mandora (een soort 15de-eeuwse mandoline)

     7 boeken airs de cours en chansons voor 1 tot vier stemmen,