Componisten

vanaf 1918

 

Willem Strietman (Amsterdam, 1 januari 1918 – Amstelveen, 1 februari 2001) won in 1937 een prijs bij de VARA-competitie “Amateurs zetten hun beste beentje voor” met Een suite, voor orkest. Dat leverde hem een toelage op om piano, muziektheorie en musicologie te gaan studeren bij Hendrik Andriessen. Daarna studeerde hij aan het Conservatorium van Amsterdam muziektheorie en musicologie bij K. Bernet Kempers en Ernest W. Mulder.

Na zijn studie werkte hij aan het Conservatorium van Amsterdam van 1945 tot 1952. Van 1952 tot 1983 werkte Willem Strietman bij de muziekafdeling van de Algemene Vereniging Radio Omroep. Hij was ook docent bij de Leidse Onderwijsinstellingen (LOI).

Willem Strietman componeerde

     6 orkestwerken

- Méditation symphonique - A la recherche du chant perdu, voor sopraansaxofoon en kamerorkest. 2000

     3 werken voor harmonieorkest

     4 liederencycli voor zangstem(men), (koor) en orkest

- Les Présages (de voortekenen), 1986, zes occidentaalse-orientaalse liederen voor mezzosopraan of bariton en orkest

     1 serie koorwerken a cappella

- Immortellen - Dicht en ondicht uit de negentiende eeuw in de vorm van een moraliserende twaalfdelige cyclus, 1978,  koorcantate voor gemengd koor a cappella,

     6 kamermuziekwerken

     orkestraties

Szymanowski: Mythes, opus 30 voor viool en piano

Toldrá:  6 canciones castellanas 

 

Gottfried von Einem (Bern, Zwitserland, 24 januari 1918 – Oberdürnbach, Neder-Oostenrijk, 12 juli 1996) was de (onechte) zoon van William von Einem, militair attaché van de Oostenrijks-Hongaarse ambassade in Bern in Zwitserland en Baroness Gerta Louise Rieß von Scheurnschloss. Het gezin naar Malente in de provincie Sleeswijk-Holstein in Pruisen toen Gottfried 4 jaar oud was. Gottfried von Einem ging naar school in Plön and Ratzeburg. Vanaf zijn zesde kreeg hij pianoles van een plaatselijke leraar en vanaf zijn zevende wist hij dat hij componist wilde worden. Op zijn scholen had hij de speciale aandacht van de muziekdocenten. In 1937 moest hij in Wenen in militaire dienst, maar na 14 dagen kon hij daar als “totaal ongeschikt voor het leger” weer weg. Hij vertrok naar Berlijn, waar hij aan de Staatsschool voor Muziek bij Paul Hindemith ging studeren. De studie was van korte duur, want in oktober 1937 werd Paul Hindemiths muziek en docentschap verboden door nazileider Joseph Goebbels. In 1938 werd Gottfried von Einem toen maar koorrepetitor aan de Berlijnse Staatsopera, waar Herbert von Karajan dirigent werd en assistent bij het Bayreuther festival. In 1941 nam hij lessen in contrapunt bij Boris Blacher. Tijdens de Tweede Wereldoorlog redde hij het leven van de jonge Joodse muzikant Konrad Latte, door hem aan te stellen als zijn repetitie-assistent. Hij regelde voedselbonnenboekjes voor hem en een lidmaatschapskaart van de Rijks Muziekkamer en schakelde betrouwbare vrienden in om hem een ondergronds bestaan te laten leiden. William van Einem had hem als eigen zoon aangenomen, en er was nooit over gepraat.

Vanaf 1944 adviseerde hij de Dresdener Staatsopera op muzikaal gebied. In 1945 werd hij door Gestapo voor verhoor opgepakt Bij dat Gestapo-Verhoor in de gevangenis kwam hij te weten dat zijn moeder van hem bezwangerd was door de Hongaarse Graaf László Hunyady von Kéthely, die in 1927 tijdens een jachtpartij in Khartoem door een aangeschoten leeuw om het leven was gebracht. William van Einem had hem als eigen zoon aangenomen, en er was nooit over gepraat. Om verdere verhoren te ontlopen dook Gottfried von Einem onder in Ramsau bij Schladming. Hier beleefde hij de bevrijding en werd door de bevrijders meteen maar aangesteld als politiechef. In 1946 trouwde hij met pianiste Lianne von Bismarck. Ze kregen in 1948 een zoon, Caspar Einem, die later in Oostenrijk minister werd en nog steeds (2018) hoge politieke functies bekleedt. Gottfried von Einem bekleedde in die tijd belangrijke functies bij de Salzburger Festspiele en de Wiener Festwochen. In 1953 verhuisde het gezin naar Wenen. Lianne von Bismarck overleed daar in 1962. In 1966 hertrouwde Gottfried von Einem met zijn librettoschrijfster, de Oostenrijkse schrijfster Lotte Ingrisch. In 1954 werd hij artistiek adviseur aan de Weense Staatsopera. Van 1961-1972 was hij professor aan het Weense Conservatorium en van 1965-1970 voorzitter van de Oostenrijkse Muziekacademie.

In 1965 werd hem de Grote Oostenrijkse Staatsprijs toegekend.

Gottfried von Einem kreeg een eregraf op het Hietzinger Friedhof in Wenen: groep 60, rij 7, nummer 18.

In 2002 kreeg postuum een Yad Vashem onderscheiding wegens zijn hulp aan Joden in de oorlog.

In 2017 werd in de binnenstad van Wenen het Gottfried-von-Einem-Platz naar hem vernoemd.

Gottfried von Einem componeerde

     9 opera’s

- Der Prozess, opera in twee bedrijven en negen scenes, libretto Boris Blacher,en Heinz von Cramer naar de gelijknamige roman van Franz Kafka, 17 augustus 1953. Josef K. (tenor) wordt zonder grond van redenen door twee manen gearresteerd. Hij krijgt de mogelijkheid om in beroep te gaan, waartegen weet hij niet, en mag zich vrij bewegen. De opera heeft nogal wat dubbelrollen.

     5 balletten

     1 toneelmuziekwerk

     30 orkestwerken

- Concerto voor orkest, opus 4, 1943

- Serenade, opus10, voor dubbel strijkorkest, 1949

- Nachtstücke, opus 29, 1960

- Philadelphia symfonie, opus 28, 1961

- Hunyadi László, opus 59, 1981, geschreven voor de Philharmonia Hungaria

     8 (series) koorwerken

- Das Stundenlied, op tekst van Berthold Brecht, opus 26, voor koor en orkest, 1958, beschrijft overtuigend de laatste uren van het lijden van Christus. Groots. 

     19 kamermuziekwerken

     28 (series) liederen en werken voor zangstem en instrumenten

- Geistliche Sonate, opus 38, voor sopraan, trompet en orgel, 1962, gereviseerd in 1973, boeiend

     4 pianowerken

     12 werken voor een ander instrument solo

 

Gara Garayev (Qara Qarayev, Kara Karayev) (Bakoe, Azerbeidzjan, 5 februari 1918 – Moskou, Rusland, 13 mei 1982), zijn vader was kinderarts en zijn moeder musicus. Zijn jongere broer Mursal, een veelbelovend chirurg, overleed op jonge leeftijd.

Op zijn achtste ging Gara Garayev studeren aan het Azerbeidzjaanse Staatsconservatorium, tegenwoordig de Muziekacademie van Bakoe, piano bij Georgi Sharoyev, compositie bij Leonid Rudolf en Azerbeidzjaanse volksmuziek bij Uzeyir Hajibeyov. Daarna studeerde hij bij Dmitri Sjostakovitsj aan het Conservatorium van Moskou. In 1948 volgde Gara Garayev Uzeyir Hajibeyov op als hoofd van de Componistenunie en het staatsconservatorium. Leerlingen van hem waren daarbij Niyazi, Arif Malikov, Khayyam Mirzazade ,Ismayil Hajibeyov en zijn eigen zoon Farai Garayev.

Gara Garayev leed aan een hartziekte, die er voor zorgde dat hij zijn eigen zestigjarig jubileum in Moskou niet kon bijwonen. Hij werd daarbij wel benoemd als Held van de Socialistische Arbeid. De laatste vijf jaar leefde hij teruggetrokken in Moskou. Op 64-jarige leeftijd stierf hij is Moskou, zijn lichaam werd overgevlogen naar Bakoe om bijgezet te worden op de nationale begraafplaats. Zijn werk klinkt laatromantisch, er zijn mensen die daar niet tegen kunnen bij een 20ste-eeuwer .

Gara Garayev componeerde 110 werken

     2 opera's,

     2 balletten,

- Zeven Schoonheden, 1952

- De weg van  de donder, 1957

     21 theatermuziekwerken

     vier  symfonieën

- Symfonie nr. 1 in b kleine terts, „To the Memory of the Heroes of the Great Patriotic War“, 1943, je hoort er Sjostakovitch goed in terug

     andere orkestwerken

- "Leyla and Medjnun", symfonisch gedicht, 1947

- zeven schoonheden, suite voor orkest, 1952

- drie miniaturen voor kamerorkest, heel charmant;

- Vioolconcert, 1967, complexe, weemoedige twaalftoonsmuziek

     werken voor harmonieorkest en band

     2 cantates

     3 andere werken voor solisten, koor en orkest

     2 koorwerken

     20 filmscores,

     4 kamermuziekwerken

     3 (series) pianowerken

     7 liederen

 

Bernd-Alois Zimmermann, (Bliesheim, Erftstadt, Duitsland, 20 maart 1918 – Königsdorf, Frechen, 10 augustus 1970), groeide op in een landbouwgebied van de Vooreifel met een katholieke omgeving. Zijn vader was ambtenaar bij de Deutsche Reichsbahn. Vanaf 1929 ging hij op de kloosterschool en het pensionaat Klooster Steinfeld in een deelgemeente van Kall. Hier kreeg hij muziekonderwijs. Toen de privéscholen in 1936 door de Nazi's gesloten werden, ging hij naar een staats-rooms-katholiek gymnasium in Keulen.

Bernd-Alois Zimmermann studeerde in 1937 en 1938 germanistiek en filosofie aan de Hogeschool in Bonn. Vervolgens studeerde hij schoolmuziek aan de Rheinische Musikhochschule te Keulen en tegelijkertijd aan de Universiteit van Keulen. In 1940 werd hij tegen zijn zin opgeroepen voor de dienst in het Duitse leger, vocht in Polen, Frankrijk en Rusland, maar in 1942 werd hij oneervol ontslagen als gevolg van een zware huidziekte. Het was voor hem een angstige tijd. Hij heeft nooit op iemand geschoten. In de herfst van 1942 studeerde hij verder in de compositieklas van Philipp Jarnach en Lehmacher aan de Rheinische Musikhochschule.

Vanaf 1946 werkte hij als freelance-componist voor verschillende omroepmaatschappijen. Van 1948 tot 1950 studeerde hij tijdens de Kranichsteiner Ferienkurse für Neue Musik of Darmstädter Ferienkurse für Neue Musik bij René Leibowitz en Wolfgang Fortner. Van 1950 tot 1952 was hij lector muziektheorie aan het musicologisch instituut van de Universiteit van Keulen.

In 1958 werd hij opvolger van Frank Martin als docent compositie aan de Rheinische Musikhochschule te Keulen.

Aan het eind van de jaren '60 namen de depressies toe en voerden tot een psychische crises. Deze crises werden verergend door een niet te verhelpen oogziekte. Zimmermann pleegde zelfmoord vijf dagen na het voltooien van de partituur voor Ich wandte mich und sah alles Unrecht, das geschah unter der Sonne,  een "Ecclesiastische actie" voor twee sprekers, bas solo en orkest. Een tweede opera Medea bleef daardoor onvoltooid.

Bernd-Alois Zimmermann componeerde

     1 opera

- Die Soldaten, opera in 4 bedrijven, libretto van de componist zelf, gebaseerd op een toneelstuk uit 1776 van Jakob Michael Reinhold Lenz. 1964, opgedragen aan Hans Rosbaud. In 1963 had Zimmermann vocaal symfonie Die Soldaten, 1963 al gecomponeerd, die nog wel eens apart in de concertzaal of op CD wordt uitgevoerd, maar later werd uitgewerkt en gereviseerd tot de opera.

     1 radio-opera

     1 ballet

- Alagoana (Caprichos Brasileiros) Ballet Suite, 1955

     2 grote werken voor (koor), vertellers, solisten en orkest

- Requiem für einen jungen Dichter, 1969, voor twee sprekers, sopraan, bariton, drie koren, jazzband, orgel, geluidsbanden en groot orkest (met onder meer 2 piano’s en een mandoline).

- Ich wandte mich um und sah alles Unrecht das geschah unter der Sonne – kerkelijke aktie voor twee vertellers, bas en orkest, 1970. Het werk eindigt met het Bach-citaat Es ist  genug dat Alban Berg ook gebruikt aan het eind van zij  vioolconcert. Zimmermann stierf vijf dagen na de voltooiing van het werk.

     3 (wereldlijke) cantates

     17 orkestwerken

- Symphonie in einem Satz, 1947, gereviseerd in 1953

- Concert voor viool en orkest, 1950, Zimmerman zette met dit werk het naoorlogse vioolconcert weer op de kaart

- Nobody knows de trouble I see, concert voor trompet en orkest, 1954, een schitterend werk.

- Photoptosis,  Prelude voor groot orkest, 1968

- Stille und Umkehr, orkestschetsen, 1970

     1 werk voor harmonieorkest

     15 kamermuziekwerken

- 4 korte studies, 1970 voor cello solo

     1 serie liederen

     7 pianowerken

- Monologe für zwei Klaviere, 1960, gereviseerd in 1964, voor twee piano’s dus. Vijf variatiewerken. In één van de vijf duikt het thema van het orgelkoraal “Wachet auf, ruft uns die Stimme van Johann Sebastian Bach op.

     2 elektronische muziekwerken

 

Tauno Kullervo Pylkkänen (Helsinki, Finland, 22 maart 1918 – 13 maart 1980) werd geboren tijdens de Finse burgeroorlog. Zijn moeder overleed kort daarna en zijn vader Heikki Pakarinen stierf in augustus 1918 in het gevangenkamp Hämeenlinna. Tauno werd als wees geadopteerd door actrice Hilma Rantanen en kantoormanager Väinö Veikko Pylkkänen. Tauno Pylkkänen studeerde aan het Conservatorium van Helsinki van 1937 tot 1940 bij Leevi Madetoja, Selim Palmgren en Sulho Ranta. In 1941 studeerde hij ook musicologie aan de Universiteit van Helsinki. Hij keek ook nog even rond in Parijs, Rome, en Wenen. Van 1942 tot 1961 werkte hij voor de Finse radio-omroep. Tauno Pylkkänen was (in het geheim, want in Finland tot 1971 een misdrijf) homoseksueel. In 1948 werd hij door de politie betrapt op een homo-ontmoetingsplaats. Hij werd voor de rechter gebracht, maar werd vrijgesproken en de zaak werd niet in de openbaarheid gebracht. Van 1960 tot 1967 was hij artistiek directeur van de Finse Opera. Vanaf 1967 doceerde hij operageschiedenis aan de Sibelius Academie. Vanaf 1968 leed hij aan alcoholisme, depressie en geheugen verlies en kon hij niet meer componeren. Zijn laatste jaren bracht hij door in het Helsinki Kunstenaarshuis in Lalluka.

Tauno Pylkkänen componeerde

     11 opera’s

- Mare ja hänen poikansa, 1943, libretto naar Aino Kallas

- Sudenmorsian, 1950

     1 ballet

     1 cantate

     1 symfonie

     10 andere orkestwerken

- Kullervon sotaanlahto (Kullervo gaat op oorlogspad0, 1942 

     4 kamermuziekwerken

     koorwerken

     (series) liederen

     filmscores

 

Jan van Dijk (Oostzaan, 4 juni 1918 – Zwijndrecht, 25 november 2016) had van 1927 tot 1935 pianoles en van 1930 tot 1935 ook vioolles. Vanaf 1935 kreeg hij pianoles bij Emile Eberle aan de Muziekschool Toonkunst van Rotterdam en ging ook (weer) componeren. Van 1936 tot 1941 studeerde Jan van Dijk aan het conservatorium in Rotterdam piano bij Jan Callenbach, (alt)viool bij Johan Warnars en compositie/directie bij Willem Pijper. Daarnaast kreeg hij nog privéles orgel bij Ferdinand Timmermans). Na 1941 nam Jan van Dijk privélessen bij Willem Pijper.

Van 1942 tot 1944 doceerde Jan van Dijk pianolessen aan Muziekschool Toonkunst te Rotterdam, van 1946 tot1962 aan het Rotterdams Conservatorium harmonieleer, contrapunt, muziektheorie en compositie. Van 1955 tot 1983 doceerde Jan van Dijk aan het Brabants Conservatorium in Tilburg theorie, compositie, orkestratie en van 1962 tot 1977 aan het Conservatorium in Den Haag theorie, analyse en algemene theoretische vorming.

Jan van Dijk was ook muziekrecensent van het Algemeen Handelsblad.

Jan van Dijk kreeg 5 prijzen voor zijn composities en werd ereburger van de stad Gouda, waar hij lange tijd het Gouds Symfonieorkest had gedirigeerd. Hij was in Gouda ook ere-Meester der Vrijmetselaarsloge.

Bij uitgeverij de Steensplinter in Gouda verscheen een biografie: 'Stille ontmoeting met Jan van Dijk', samengesteld door Jan den Ouden. De Stichting Jan van Dijk-Muziekwerken werd opgericht met als doel het inventariseren, catalogiseren, (doen) bewaren en beheren van de muziekwerken en geschriften van Jan van Dijk. De meer dan duizend manuscripten worden bewaard bij het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag.

Jan van Dijk componeerde 1263 werken, waaronder

     2 opera’s

     8 declamatoria

     1 ballet

     3 andere theatermuziekwerken

     18 symfonieën

     22 werken voor piano en orkest

     16 werken voor orgel en andere instrumenten of orkest

     46 werken voor een ander instrument solo en orkest

     215 andere  orkestwerken

- Serenade voor blazers, slagwerk en piano, 1959

     21 werken voor harmonie-orkest

     6 werken voor koor en instrumenten

     9 series werken voor zangstem en instrumenten

     27 (series) liederen voor zangstem en piano

     17 (series) werken voor zangstem en orkest

     46 werken voor koor en orkest

     2 werken voor zangstemmen

     43 (series) werken voor koor a cappella  

- Het Psalter, alle 150 psalmen voor koor a capella, opus 734, in zes banden, afgerond in 2014

     12 strijkkwartetten

     212 (series) andere kamermuziekwerken

- Solo de concours voor klarinet, opus 424, 1966

- La petite guerre, opus 904, 1966, voor dwarsfluit, klarinet, hoorn en fagot, 7-delige suite.

- Sonatine voor klarinet, opus 768, 1988

- Trois Preludes pour clarinette seule, opus 1063, 2005

     7 pianosonates

     75 sonatines voor piano

     312 (series) andere pianowerken

     58 (series) pianowerken voor vier of meer handen

     43 orgelwerken

     21 beiaardwerken

     6  31toons(fokker)muziekwerken

     140 bewerkingen en orkestraties

     4 TV- en filmscores

www.janvandijk.net

 

George Rochberg (Paterson, New Jersey, Verenigde Staten, 5 juli 1918 – Bryn Mawr, 29 mei 2005) was de zoon van immigranten uit Oekraïne. Hij studeerde aan het Mannes College of Music in New York City contrapunt en compositie bij George Szell en Hans Weissem. In de Tweede Wereldoorlog was hij infanterist in het leger van de Verenigde Staten. In 1941 trouwde hij met Gene Rosefeld. Ze kregen twee kinderen: Paul en Francesca. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde hij muziektheorie en compositie aan het Curtis Instituut bij Rosario Scalero en Gian Carlo Menotti en aan de Universiteit van Pennsylvania in Philadelphia. George Rochberg voltooide zijn studies bij Luigi Dallapiccola in Rome. Van 1951 tot 1960 was hij hoofd publicaties bij muziekuitgeverij Presser in New York City. Daarna werd hij tot 1983 docent aan de de muziekafdeling van de Universiteit van Pennsylvania. Leerlingen van hem waren Stephen Albert, Maria Bachmann, William Bolcom, Uri Caine, Vincent McDermott, Michael Alec Rose en Robert Suderberg.

George Rochberg componeerde volgens de seriële twaalftoonslijnen, tot in 1964 zijn 20-jaar oude zoon Paul overleed aan hersenkanker. Toen verliet hij die compositieweg en ging in een neoklassieke stijl componeren

George Rochberg componeerde

     1 opera

     1 theater muziekwerk

     1 dansmuziekwerk

     6 symfonieën

     4 concerten

     9 andere werken voor orkest

     2 werken voor harmonieorkest

     2 werken voor koor a capella

     12 werken voor zangstem(men) en instrumenten

     32 kamermuziekwerken

     12 (series) pianowerken

     2 series werken voor een ander instrument solo

- 50 Caprice Variations, voor viool, 1970

6. Poco allegretto ma con rubato

18. Allegro fantastico

41. Allegro molto (naar de Passacaglia opus 1 van Anton Webern)      

42. Nocturnal; slow, intens werkje   

48. Moderately fast: fantastico

 

Raymond Gallois-Montbrun (Saigon, 15 augustus 1918 – Parijs, 13 augustus 1994) studeerde viool bij Firmin Touche, compositie bij Büsser en muziektheorie bij Gallon aan het Conservatoire de Paris.

In 1957 werd Raymond Gallois-Montbrun directeur van het conservatorium van Versailles, van 1962 tot 1983 van het Conservatoire de Paris.

Raymond Gallois-Montbrun componeerde

     25 kamermuziekwerken

     1 cantate

     6 concerten

- vioolconcert, 1949

     8 orkestwerken

- symphonie japonaise, 1960

     12 études-caprices de concert voor viool solo

     6 pianowerken of series pianowerken

     2 opera’s

     2 werken voor zangstem en piano

 

Leonard Bernstein  (Lawrence, Massachusetts, Verenigde Staten, 25 augustus 1918 – New York, 14 oktober 1990) was de zoon van Samuel Bernstein, een Oekraïense Joodse handelaar die als zesienjarige uit Oekraïne naar de Verenigde Staten was geëmigreerd. Vanaf zijn tiende kreeg Leonard pianoles. Leonard Bernstein studeerde aan de Harvard-universiteit en aan het Curtis Institute of Music te Philadelphia. Tijdens zijn studie raakte Leonard Bernstein bevriend met Dimitri Mitropoulos and Aaron Copland, die beiden een behoorlijke invloed op hem hebben gehad.  

 Hij maakte verschillende musicals in de jaren veertig en volgde directielessen bij Sege Koussevitzky aan het Tanglewood Instituut. In 1943 verving hij op het laatste moment bij een concert van de New York Philharmonic de vaste dirigent Bruno Walter, omdat die ziek was. Het concert was een TV-succes en Leonard Bernstein in één keer een beroemde dirigent. In 1945 werd hij leider van de New York City Symphonie, een jaar eerder opgericht door Leopold Stokowsky. Op 1 juni 1947 debuteerde hij als dirigent in Nederland bij het Residentieorkest in Den Haag en in september 1950 dirigeerde hij voor het eerst het Concertgebouworkest.

Leonard Bernstein was politiek socialistisch en pacifistisch ingesteld en stelde zich daarin actief op. Hij werd jarenlang geschaduwd door de FBI. Rare jongens, die Amerikanen.

In 1951 trouwde Leonard Bernstein met de pacifistische zangeres Felicia Cohn Montealegre. Ze kregen drie kinderen en vier kleinkinderen. Internationaal brak hij in 1957 als componist door met zijn musicalopera West Side Story.  Jarenlang presenteerde hij op televisie Young People's Concerts, een buitengewoon goed informatief educatief programma in 53 afleveringen over klassieke muziek. Van 1958 tot 1969 was hij eerste dirigent en artistiek leider van de New York Philharmonic. Met dit orkest nam hij alle symfonieën van Gustav Mahler op.

In de 1976 gaf Leonard Bernstein toe, wat in roddels al jarenlang speelde: hij had het nooit willen zeggen, maar hij was homoseksueel. Hij verliet zijn vrouw en ging samenwonen met een man. Een jaar later kreeg Felicia longkanker. Leonard Bernstein besloot naar haar terug te gaan om haar te verzorgen. In juni 1978 overleed zij. Leonard Bernstein heeft zich daarna zijn hele leven enorm schuldig gevoeld over zijn vertrek en haar dood. Leonard Bernstein was politiek socialistisch en pacifistisch ingesteld en stelde zich daarin actief op. Hij werd jarenlang geschaduwd door de FBI. Rare jongens, die Amerikanen.

Bernstein was vele jaren de icoon van de klassieke muziek in Amerika: als eerste musicus was hij volledig gelijkwaardig aan Europese topmusici, die bovendien niet enkel de kwaliteiten van uitvoerend musicus en componist bezat, maar ook grenzen tussen klassieke muziek en andere muziekgenres overschreed en als weinig anderen mensen voor muziek enthousiast wist te maken. Tijdens Kerst 1989 dirigeerde Leonard Bernstein in zowel Oost- als West-Berlijn de Negende Symfonie van Ludwig van Beethoven, om de val van de muur te vieren. In het slotkoor verving hij het woord "Freude" door "Freiheit". 9 oktober 1990 maakte hij bekend dat hij ophield met dirigeren. Vijf dagen later overleed hij. Hij werd begraven met op zijn borst een kopie van de vijfde symfonie van Gustav Mahler.

Leonard Bernstein  componeerde

     2 opera’s

- Trouble in Tahiti,  opera in één bedrijf en zeven scenes, libretto van de componist zelf, opgedragen aan Marc Blitzstein.

- A Quiet Place, 1983, libretto Stephen Wadsworth. Een vervolg /afleiding van Bernstein’s eerdere opera Trouble in Tahiti. Oorspronkelijk in 1 bedrijf, in 1984 uitgebreid naar 3 bedrijven, in 1986 nog een keer verfijnd. Mooie, hartverscheurende opera.

De oude Sam (bariton) moet in het eerste bedrijf zijn overleden vrouw Dinah mezzo-sopraan, omgekomen bij een auto-ongeluk begraven. In het tweede bedrijf wordt de hele eerdere opera Trouble in Tahiti herhaald, waarbij Sam  een jonge Sam (bariton) is.

In het derde bedrijf rollen voor Dede (sopraan) en Junior (bariton), dochter en zoon van Sam en Dinah en François  (tenor), vriend van Junior en later echtgenoot van Dede

     1 operette.

- Candide, gebaseerd op de gelijknamige novelle van Voltaire, 1956, populair werk; de concertversie van de Ouverture, waar de operette mee begint wordt vaak zelfstandig uitgevoerd. Hoofdpersoon is Candide (tenor), onwettige neef van Baron Thunder-ten-Tronck; Candide woont op het kasteel van de baron en is verliefd op de dochter van de barones: Cunegonde (sopraan). De boodschap van de operette is het samenbrengen van mensen in een betere wereld. Een van de boodschappers id de filisofiedocent van Cunegonde, Dr. Pangloss (bariton) De aria  van Cunegonde midden in de eerste akte: "Glitter and Be Gay", is een favoriet showstuk geworden voor veel sopranen. De finale "Make our garden grow" is ook prachtig.

     7 musicals

- On the town, musical in twee bedrijven, 28 december 1944, libretto Betty Comden en Adolph Green, gebaseerd op het ballet Fancy Free van Jerome Robbins. De onweerstaanbare dansmuziek wordt wel orkestraal apart uitgevoerd, bijvoorbeeld het ballet Times Square uit de finale van het eerste bedrijf, een lofzang op het kloppende hart van New York.

- Wonderful Town, 1953, libretto Joseph Fields en Jerome Chodorov, songs Betty Comden en Adolph Green, gebaseerd op het toneelstuk Sister Eileen van beide librettisten, dt weer gebaseerd was op de gelijknamige bundel kore verhalen van Ruth McKenney.

Het verhaal gaat over twee plattelandszussen Sherwood uit Ohio dien zijn gaan wonen in een souterrain in het Greenwich Village deel van New York City, The Big Apple, om vanuit daar carrière te maken. De oudste gevoelige zus Ruth (alt) zou graag schrijfster willen worden, terwijl haar jongere zus Eileen (sopraan) droomt van succes als atrice. Een grote verscheidenheid van excentrieke karakters die ze tegenkomen brengt kleur en humor in hun levens. In he duet Ohio, aan het begin van het eerste bedrijf zingen de zussen hun heimwee uit: Why,oh why o whyo, why did I ever leave Ohio.  

- West Side Story, musicalopera, libretto Arthur Laurents en Stephen Sondheim (liedteksten), 1957, zeer succesvol, in 1961 werd er een film van gemaakt,die 10 Oscars kreeg, waaronder één voor de muziek. Een van de meest fantastische muziekwerken van de 20ste eeuw. Een eigentijdse versie van Shakespeares drama "Romeo en Julia" over de rivaliteit tussen Puerto Ricaanse immigranten en de "oorspronkelijke" New Yorkers"  . (Julia) Maria werkt in een bruidswinkel, samen met Anita, de vriendin van haar broer Bernardo. De verfilming van de musical in 1961 kreeg 10 oscars.

Eerste bedrijf

nr. 4. Dance At the Gym, zes instrumentale dansscenes van de Jets en de Sharks. Worden ook wel als "symfonische dansen" apart bij een instrumentaal concert uitgevoerd.

nr. 5. “Maria”, gezongen door (Romeo) Tony, veelzeggende liefdeszucht, met de legendarische regels:

"The most beautiful sound that I ever heard,

Maria, Maria, Maria

Say it loud and there's music playing

say it soft and it's almost like praying"

nr. 6. de balkonscene "Tonight", weergaloos mooi;  duet van (Julia) Maria  en Tony

nr. 7. "America", gezongen door de "Shark girls"

nr. 9. "One Hand, one heart" duet van Maria  en Tony

Tweede bedrijf

nr. 2. "I feel pretty” , Maria, Consuelo, Rosalia, Teresita, Francisca en de Shark Girls

nr. 3d. zang en dans  “Somewhere”

nr. 5. "A Boy Like That", duet van Maria en Anita, ongelooflijk mooie muziek.

- 1600 Pennsylvania Avenue, 1976, libretto en songs Alan Jay Lerner. Een legendarische Broadwayflop met maar 7 voorstellingen. Bernsteins nabestaanden stelden na zijn dood een keer een koorversie van delen samen: A White House Cantata. De Leonard Bernstein stichting licenseert en controleert de uitvoeringen daarvan en heeft publicatie, opname of uitvoering van de oorspronkelijke musical verboden. Die Amerikanen zijn soms knap lastig

     4  balletten

- Fancy Free, 1944,  choreografie Jerome Robbins

     7 theatermuziekwerken  

-The Lark (de Leeuwerik), 1955, muziek bij een toneelstuk uit 1952 over Jeanne d’Arc van toneelschrijver Jean Anouilh voor zeven vocale solisten en slagwerk, door Leonard Bernstein in 1989 omgewerkt tot een Missa Brevis voor gemengd koor.

- MASS, 1971,  theaterwerk voor zangers, acteurs en dansers, koren en orkest, geschreven op verzoek van Jacky Kennedy, voor de inauguratie van het Kennedy Centre. Een amalgaam van een Joodse componist die op basis van de katholieke mis in een tijd van Koude Oorlog klassiek, jazz, pop, blues, gospel en nog wat meer mengt. Dus goede muziek voor iedereen. Volgens de FBI zou Bernstein "een links complot hebben bedacht om president Nixon voor schut te zetten met een anti-oorlogscompositie. Hij is daarna tientallen jaren geschaduwd, verdacht van communistische sympathieën. Het werk bestaat uit 32 delen! Muzikale dwarsdoorsnee van Amerika

1. Antiphon: Kyrie Eleison, losgezongen, chaotisch

2. Hymn and Psalm: "A Simple Song",  jazzy, blues, gospel, music hall

     3 symphonieën

- symfonie nr. 1, "Jeremiah", voor mezzosopraan en orkest met de delen: 1. Prophecy; 2. Profanation; 3. Lamentation (met Hebreewse tekst), 1942. Spannend werk met felle uitroepen, abrupte wisselingen en jazzy versnellingen.

- symfonie nr. 2, "The age of anxiety", voor orkest en solopiano naar het gelijknamige, boekvullende gedicht van W.H. Auden, opgedragen aan componist Serge Koussevitzky, 1949, gereviseerd in 1965. Mooi werk. Symfonische vertelling met piano, die hier een belangrijke rol heeft. De symfonie bestaat uit twee delen, die elk weer verdeeld zijn in drie secties. Het tweede deel begint met de sectie The Dirge (de klaagzaang) Largo, rouwende mensenmassa's met slepende voetstappen op weg naar een onbekende bestemming 

- symfonie nr. 3, "Kaddish", 1963, dramatisch werk voor groot orkest, gemengd koor, jongenskoor, sopraan en verteller. “Kaddish” refereert aan het synagogegebed bij een begrafenisdienst. De zetting van de door de sopraan gezongen Kaddish–tekst is van een bovenaardse schoonheid.

     11 andere werken voor orkest, ook met solisten

- Fancy Free and Three Dance Variations from "Fancy Free", 1946

- Serenade (naar Plato's "Symposium", waarin 7 filosofen oreren over de liefde) voor viool solo, strijkers en slagwerk, 1954, ingenieuze melodieën en spannende ritmiek. Fijnzinnig.

- Suite On the waterfront, 1954, orkestsuite met muziek uit de film van 1954

- Symphonic Dances uit de musical West Side Story, 1960

- Divertimento, 8-delige orkestsuite, 1980

- Ḥalil voor fluit en kamerorkest,1981, geschreven ter nagedachtenis aan de jonge Israëische fluitist Yadin Tanenbaum, gedood aan het Suezkanaal in de Yom Kippur oorlog van 1973.

     17 bewerkingen voor harmonieorkest;

     21 werken voor gemengd koor en orkest;

- Chichester Psalms, voor jongenssopraan, solo zangkwartet, koor en orkest, 1965, de componist maakte ook een orkestreductie voor orgel, harp en slagwerk. Teksten Psalm 108,  Psalm 100, Psalm 23, Psalm 131, Psalm 133

- MASS, 1971, voor gemengd koor, tenor, fluit en piano; omgewerkt naar theatermuziekwerk

     2 werken voor jazzensemble,

- Prelude, Fugue and Riffs, voor klarinet solo en jazz-ensemble, 1949. Driedelig werk. Waanzinnig tweede deel: Fugue for the saxes.

     1 cantate: White House Cantata, cantate voor sopraan, mezzosopraan, tenor, bariton, bas,

     10 werken voor koor (en instrument(en))

- Warm-Up, rondo voor gemengd koor a capella, 1970, geschreven als “warming-up” voor de Mass van 1971

     20 (series) kamermuziekwerken

- Pianotrio voor piano, viool en cello, 1937, geschreven toen Leonard Bernstein op de Harvard University les had van Walter Piston. Verschillende melodieën uit het pianotrio heeft Bernstein later opnieuw gebruikt.

- Variations on an Octotonic Scale, voor blokfluit en cello, 1989, wordt haast nooit uitgevoerd, blokfluitisten, doe daar wat aan! Afwisselingsrijk en streng contrapunt

     30 (series) songs voor zangstem en piano

     16 (series) pianowerken

     3 filmscores

- On The Waterfront, 1954, regisseur Elia Kazan, Oscar voor Marlon Brando. De muziek wordt tegenwoordig ook als symfonische suite

 uitgevoerd.

www.leonardbernstein.com

 

Jozef Matthieu “Matty” Niël (Maastricht, 23 oktober 1918 – Sittard, 7 mei 1989) studeerde na zijn gymnasiumopleiding in Maastricht aan het Koninklijk Conservatorium in Luik piano bij Louis Closson en orgel bij Charles Hens. In Amsterdam studeede hij daarna piano bij Alexander Borovski en compositie bij Henk Badings. In 1941 trok Matty Niël naar Wenen, en werd leerling van Anton Webern.

In 1944 was hij enkele maanden in Parijs, waar hij les had van Olivier Messiaen en Jean-Yves Daniel-Lesur. Terug in Maastricht werkte hij van 1946 tot 1953 bij de Regionale Omroep Zuid (Maastricht), daarna als leraar aan de muziekschool in Sittard en het Muzieklyceum in Heerlen en van 1964 tot 1978 aan het Maastrichtse conservatorium. Ondertussen werkte hij als pianist en dirigent.

Na 1978 trok hij zich terug, verbleef enkele jaren in het buitenland en wijdde zich uitsluitend aan componeren.

In 1991 werd een Stichting Matty Niël opgericht.

Matty Niël componeerde

     1 opera

     1 operafragment

     24 orkestwerken

     3 missen

     3 cantates

     4 werken voor zangstem(men) en orkest

     21 (series) koorwerken

     12 werken voor kamerorkest

     34 (series) kamermuziekwerken

     34 (series) liederen voor zangstem en piano

     13 (series) pianowerken

     6 (series) orgelwerken  

www.matty-niel.nl

 

Jürg Baur (Düsseldorf, Duitsland, 11 november 1918 – 31 januari 2010) was het enige kind van Maria Schulte en Ernst Baur, directeur van een gymnasium. Hij kreeg op achtjarige leeftijd zijn eerste pianolessen van Adelheid Kroeber en later orgelles van Albert Thate.

Aan de Muziekhogeschool in Keulen studeerde Jürg Baur vanaf herfst 1937 piano bij Karl Hermann Pillney, orgel bij Michael Schneider en compositie bij Philipp Jarnach.

In 1939 moest Jürg Baur in militaire dienst.

In 1944 trouwde hij met Hilde Wolfstieg en raakte in Russische krijgsgevangenschap. Na zijn vrijlating in 1946 pakte hij de muziekstudie weer op.

In 1946 werd hij docent muziektheorie aan het Robert-Schumann-Conservatorium in Düsseldorf. Van 1952 tot 1966 was Jürg Baur cantor aan de Pauluskerk in Düsseldorf-Unterrath.

In 1965 werd Jürg Baur directeur van het Robert-Schumann-Conservatorium.

Van 1971 tot zijn pensioen in 1990 was hij docent compositie aan de Muziekhogeschool Keulen.

Jürg Baur componeerde

     1 opera

- Der Roman mit dem Kontrabass, libretto  Michael Leinert naar de gelijknamige novelle van Anton Tschechow.

     34 orkestwerken

- Concerto da camera voor blokfluit en orkest

     50 kamermuziekwerken

- Incontri  voor fluit en piano, 1960

- Mutazioni, voor dwarsfluit solo, 1961, met blokfluitist Michaël Vetter ook gearrangeerd voor altblokfluit solo

- Pezzi uccelli voor klarinet solo, 1964met blokfluitist Michaël Vetter ook gearrangeerd voor blokfluit solo

- tre studi per quattro voor blokfluitkwartet, 1971

- ricordi (herinneringen)  voor blokfluittrio, 1983

- Petite Suite pour quatre flutes, fluitkwartet, 1992  

     7 pianowerken

     16 (series) orgelwerken

     4 werken voor klavecimbel

     2 werken voor accordeon

     6 (series) liederen voor zangstem en piano (1 + fluit)

     3 (series) liederen voor zangstem en strijkkwartet

     13 koorwerken a cappella

     3 koorwerken voor koor met orkest of instrumenten

voor een overzicht van zijn werken met blokfluiten, zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

 

Jórunn Viðar (Reykjavík, IJsland, 7 december 1918 – 27 februari 2017 ) was de dochter van Katrína Jónsdóttir Viðar en Einar Indriðasonar Viðar. Jórunn Viðar studeerde aan de Muziekacademie van Reykjavík in 1937 af. Daarena studeerde ze twee jaar aan de en Muziekacademie in Berlijn. In juli 1939 kwam ze terug naar IJsland . Ze trouwde met Lárus Fjeldsted (1918 – 1985). Ze kregen drie kinderen.

Van 1943 tot 1946 verbleven Jórunn en Lárus bij hun zoon in New York. Jórunn Viðar studeerde daar compositie bij Vittorio Giannini aan de Juilliard School. Nadat ze terug waren in IJsland was Jórunn Viðar heel lang de enige vrouw in de Componisten Vereniging IJsland. Jórunn Viðar kreeg in 1989 de Orde van de IJslandse Valk.

Jórunn Viðar componeerde

     balletten

- Eldur (vuur), 1950

- Ólafur Liljurós, 1952

     orkestwerken

     liederen

     filmscores

- Sístasta bæinn i dallum (de laatste stad in de vallei). 1950, eerste filmscore in IJsland gecomponeerd’

 

Piet Post (Amsterdam, 8 april 1919 – Leeuwarden, 15 december 1979) was als jongen zó geboeid door kerkorgelmuziek, dat zijn ouders besloten een harmonium aan te schaffen en hem les te laten geven. Vanaf 1939 studeerde hij aan het aan het conservatorium Amsterdam orgel bij Anthon van der Horst en Jacob Bijster.

Tijdens de oorlog werd Piet Post organist in Amstelveen en trok de gereformeerde kerk in Weesp hem aan als cantor-organist. Na de oorlog werkt hij korte tijd vanaf 1948 voor de NCRV waarna hij in 1949 als organist in dienst trad van de Onze Lieve Vrouwekerk in Breda. In datzelfde jaar werd hij aangenomen als organist van de Grote of Jacobijnerkerk in Leeuwarden als opvolger van George Stam. Hij bleef daar werken als organist, dirigent, docent en adviseur bij orgelbouw, tot zijn overlijden in 1979.

Piet Post componeerde 236 werken:

     strijkorkestwerken

     kamermuziekwerken.

     koorwerken

     liederen

     orgelwerken

- Partita over het 'Gebed des Heren', 1956

- Zes Valeriusliederen, 1979

     carillonwerken

     werken voor andere instrumenten solo

 

Tālivaldis Ķeniņš (Liepāja, Letland, 23 april 1919 – Toronto, Canada, 20 januari 2008) was de zoon van advocaat, docent, diplomaat, dichter, vertaler en regeringspoliticus Atis Ķeniņš en journaist en schrijfster Anna. Tālivaldis Ķeniņš begon op zijn vijfde piano te spelen en op zijn achtste met componeren. In eerste instantie begon hij een diplomatenstudie aan het Lycee Champollion in Grenoble, maar hij kwam al gauw terug naar Riga, waar hij van 1940 tot 1944 compositie en piano studeerde bij Jāzeps Vītols. Na de Sovjetbezetting in 1944, tijdens de Tweede Wereldoorlog, wilde de sovjetregering vader Atis Ķeniņš deporteren en was Tālivaldis Ķeniņš gedwongen om te emigreren.

Van 1945 tot 1951 studeerde hij aan het Conservatorium van Parijs bij Tony Aubin en Olivier Messiaen. Hij voorzag in zijn onderhoud als pianobegeleider van zangers en pianist in theaterprodukties en dansorkesten. Bij zijn afstuderen in 1950 kreeg hij de Grand Prix Laureate voor zijn talent als componist. Hij kreeg ook eenn beurs van het UNESCO International Music Council, waarmee hij een jaar vooruit kon.

In 1951 vertrok hij naar Canada waar hij aangesteld werd als organist van de Letse Lutherse St. Andrews Kerk in Toronto. In 1952 werd hij docent aan de Universiteit van Toronto. Hij bleef er 32 jaar lesgeven. Leerlingen van hem waren Tomas Dusatko, Edward Laufer, Walter Kemp, Bruce Mather, Ben McPeek, Arturs Ozoliņš, Imant Raminsh, James Rolfe, en Ronald Bruce Smith.

Op die manier zorgde Tālivaldis Ķeniņš voor de introductie van veel naoorlogse Europese muziekechnieken in de Canadese kunstmuziek, die voornamelijk gevormd was naar Britse modellen.

Tālivaldis Ķeniņš was getrouwd met Valda Dreimane, ook van Letse afkomst.

Tālivaldis Ķeniņš was een van de belangrijkste 20ste-eeuwse Canadese componisten

In 1990 maakte de Letse televisie een film over hem, in 1995 werd hij benoemd tot Officier in de Letse Drie Sterren Orde.

Tālivaldis Ķeniņš componeerde

     1 oratorium

     3 cantates

     8 symfonieën

- Symfonie nr. 1, 1951

- Symfonie nr. 2,  Sinfonia concertante, met fluit, hobo en klarinet, 1967

- Symfonie nr. 3, 1970

- Symfonie nr. 4, 1972, voor slaginstrumenten en orkest, clustertechnieken en improvisatie

- Symfonie nr. 6, Sinfonia ad Fugam, 1987, fuga ontleent aan de fuga in cis uit het Wohltemperiertes Klavier nr. 1, BWV 848 van Johann Sebastian Bach

     16 concerten

- Concerto di camera nr. 1, 1981

- Pianoconcert, 1989, mooi persoonlijk werk

- Canzona sonata voor altviool en strijkers, 1988

- Concerto voor piano, strijkers en slagwerk, 1990

     6 andere orkestwerken

     10 koorwerken

     36 kamermuziekwerken

     24 (series) pianowerken

     4 orgelwerken

     4 werken voor een ander instrument solo

 

Pete Seeger (Patterson, New York, Verenigde Staten, 3 mei 1919 – Beacon, New York, 27 januari 2014) was de zoon van Charles Louis Seeger, muziekleraar en musicoloog aan de University of California in Berkeley, en Constance de Clyver, concertvioliste en docente aan de Julliard School. Toen Pete Seeger 7 jaar oud was, scheidden zijn ouders. Zijn vader hield de verantwoordelijkheid voor de drie kinderen. In 1932 hertrouwde Charles Seeger met zijn compositieleerling en assistent Ruth Crawford, die een belangrijke 20ste eeuwse componiste zou worden. Charles en Ruth kregen vier kinderen, die allemaal volkszangers werden, hun moeder Ruth had een diepgaande interesse in de volksmuziek.

Zoon Pete Seeger wilde aanvankelijk journalist worden, maar toen hij in 1936 in de ban kwam van de vijfsnarige banjo, veranderde hij zijn plannen. In 1938 kreeg hij een baan bij de Archives of American Folk Music in New York. Daar deed hij allerlei volksmuziekonderzoek.

Op 3 maart 1940 ontmoette hij Woody Guthrie op een avond georganiseerd ter ondersteuning van de arme boerenknechten in Californië. Samen met Guthrie richtte hij de Almanac Singers op, een steeds wisselende groep muzikanten die in hun werk linkse en pacifistische ideeën uitdroegen. De moderne folkmuziek was ontstaan.

De pacifistische groep was in en ná de Tweede Wereldoorlog zo populair, dat ze door de regering als gevaarlijk werden beschouwd en de FBI hen steeds meer in de gaten ging houden.

In 1943 trouwde Pete Seeger met Toshi-Aline Ōta, ze bleven tot haar dood op 9 juli 2013 getrouwd. Hun eerste kind, Peter Ōta Seeger, geboren in 1944 stierf na zes maanden, daarna kregen ze nog drie kinderen en vijf kleinkinderen.

In 1947 vormde Pete Seeger samen met Lee Hayes Fred Hellerman en Ronnie Gilbert 'The Weavers'. Samen met Lee Hayes had Seeger daarvoor al het grote succesnummer If I had a hammer geschreven.

Tijdens de Koude Oorlog werden "The Weavers" op allerlei manieren gedwarsboomd en geboycot. Seeger besloot meer tijd vrij te maken voor zijn familie, begon een solocarrière en trad nog zelden met The Weavers op. In 1955, in de periode van het McCarthyisme, werd Seeger aangeklaagd wegens 'on-Amerikaanse' activiteiten. Hij werd veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf, maar door een vormfout al na vier dagen vrijgelaten.

Eind jaren vijftig, begin jaren zestig kwam een heropleving van de folkmuziek op gang. Pete Seeger was daarin een centrale figuur met hits als Where have all the flowers gone en We shall overcome.

Op 18 januari 2009 trad Seeger op tijdens het inauguratieconcert van Barack Obama in Washington. Hij zong er op 89-jarige leeftijd This land is your land, een nummer geschreven door zijn vriend Woody Guthrie.

Pete Seeger bleef een betrokken actievoerder. Op 24 oktober 2011 liep hij, 92 jaar oud, aan het hoofd van een door zijn kleinzoon georganiseerde protestmars van de beweging Occupy Wall Street, die hij afsloot met het zingen van We shall overcome, samen met Arlo Guthrie.

Pete Seeger maakte

     52 studio-albums

     23 compilatie-albums

     10 live-albums

     5 singles

     143 songs

- We shall overcome, 1948, afgeleid van een oude gospel “I'll Overcome Someday", van de Afrikaans-Amerikaanse componist Charles Albert Tindley. Het lied werd in eerste instantie gepubliceerd als "We Will Overcome"

- If I had a hammer, 1949, tekst Lee Hays

- Where have all the flowers gone, 1955, tekst Pete Seeger 

http://peteseeger.net

 

Earle Harry Hagen (Chicago, Illinois, Verenigde Staten, 9 juli 1919 – Rancho Mirage, 26 mei 2008) leerde op de junior high school trombone spelen. 16 jaar oud speelde hij in de bands van Tommy Dorsey, Benny Goodman and Ray Noble. Om geld te verdienen gaf hij vanaf de 30–er jaren trombonelessen.

In de jaren ‘40 en ’50 werkte hij in de 20th Century Fox-studio’s aan filmmuziek. In 1955 ging hij ook voor de televisie werken. Hij gaf ook veel lessen in het produceren van fimscores. Een van zijn leerlingen was Harvey Cohen.

Earle Harry Hagen was 59 jaar getrouwd met Elouise "Lou" Sidwell, een bigbandzangeres, tot haar dood in 2002. Ze hadden twee zoons: James and Deane Hagen. Earle Harry trouwde zijn tweede vrouw, Laura, in 2005.

Earle Harry Hagen werd begraven op het Desert Memorial Parkin Cathedral City, California. Hij is opgenomen in de Television Academy Hall of Fame in 2011.

Earle Harry Hagen componeerde

     jazzstandards

- Harlem Nocturne,1939, als eerbetoon aan  Duke Ellington en Johnny Hodges, later gebruikt als thema voor de televisieserie Mickey Spillane's Mike Hammer.

     30 filmscores

- Call Me Madam,

- Gentlemen Prefer Blondes

- Carousel.

     62 televisiescores

- Mickey Spillane's Mike Hammer, 1947

- I Spy, 1968

 

Galina Ivanovna Ustvolskaya (ook Oestvolskaja of Oustvolskaia) (Sint Petersburg, USSR, 17 juni 1919 – 22 december 2006)

studeerde van 1937 tot 1947 compositie aan het Conservatorium Rimsky Korsakov in Leningrad, zoals Sint-Petersburg in die tijd heette, bij Dmitri Sjostakovitsj. Later werd ze zelf docent aan het Conservatorium Rimsky Korsakov van Leningrad.

Galina Oestvolskaja was een eigenzinnig componist. Kenmerkend zijn ongebruikelijke combinaties van instrumenten, en zeer luide, massieve repetitieve klankclusters. Ze kreeg van musicoloog Elmer Schönberger daarom de bijnaam "de vrouw met de hamer".

Tot aan de val van de Sovjet-Unie werd haar muziek nauwelijks uitgevoerd. Na de val staat haar muziek in het Westen regelmatig op het programma.

Josée Voormans, documentairemaakster voor de VPRO, maakte kort voor Oestvolskaja’s dood de documentaire "Schreeuw in het heelal" over haar Tweede symfonie.

Galina Ustvolskaya componeerde

     5 symfonieën

- Symfonie nr. 2 "Ware, eeuwige Zaligheid", 1979

- Symfonie nr. 3 "Jezus, Messias, redt ons", 1983

- Symfonie nr. 4 “Gebed” 1987

- Symfonie nr. 5 "Amen", 1990

     1 concert

- Concerto voor piano, strijkorkest en slagwerk, 1946

     4 andere orkestwerken

     1 werk voor zangstem en orkest

- The Dream of Stepan Razin (Son Stepana Razina) heldensage voor bas en symfonieorkest, Russische volkstekst, 1949

     9 kamermuziekwerken

- Trio voor klarinet, viool en piano, 1949;

- Octet voor 2 hobo's, 4 violen, pauken en piano, 1950

- Sonate voor viool en piano,  1951, dialoog tussen viool en piano die op geen enkele ander vioolsonate lijkt

- Grand Duet voor  piano and cello, 1959

- Duet voor viool en piano, 1964

- Composition nr. 1 Dona Nobis Pacem, voor piccolo, tuba en piano, 1971;

- Composition nr. 2 Dies Irae, voor 8 contrabassen, piano en houtblok, 1973, genadeloos

- Composition nr. 3 Benedictus, Qui Venit, voor vier fluiten, vier fagotten en piano, 1975

     7 (series) pianowerken

- Sonate nr. 5, 1986

 

David Johan Kvandal (geboren als Johansen, Kristiana, 8 september 1919 – 16 februari 1999) was de zoon van componist David Monrad Johansen en Amunda Holmsen. Het gezin verhuisde na in 9 verschillende plaatsen te hebben gewoond in 1935 naar Bærum, vlak bij Oslo, waar Johan Kvandal tot zijn dood bleef wonen. Hij noemde zich naar de landstreek Kvandal, waar de familie vandaan kwam.

Johan Kvandal studeerde van 1937 tot 1942 directie en orgel aan het Conservatorium van Oslo bij Per Steenberg, Arild Sandvold en Geirr Tveitten. Van 1942 tot 1944 studeerde hij nog compositie bij Lars-Erik Larsson in Stockholm, bij Joseph Marx aan de Hogeschool voor Muziek in Wenen en bij Nadia Boulanger in Parijs. In 1951 studeerde hij in Oslo aan het conservatorium af. Hij werkte als muziekrecensent voor de kranten Morgenposten en Aftenposten in Oslo en als organist aan de Vålenengen Kerk in Oslo.

Johan Kvandal was twee getrouwd, in 1951 met Maria Teresia Unterrainer en in 1976 met Lilleba Lund.

Johan Kvandal componeerde

     1 opera

     8 concerten

     9 andere orkestwerken

     6 werken voor zangstem en orkest

     15 koorwerken a capella, sommige met orgel

     30 kamermuziekwerken

- Legende, voor fagot en piano, 1983

     22 (series) werken voor zangstem en piano of orgel

     28 werken voor een instrument solo

     1 Tvscore

www.johankvandal.com

 

John William Duarte (Sheffield, Engeland, 2 oktober 1919 – 23 december 2004) verhuisde toen hij een half jaar oud was naar Manchester. Daar ging hij van 1931 tot 1935 naar de Middelbare school en van 1936 tot 1940 naar de Technische faculteit van de Universiteit van Manchester. In die periode volgde hij ook jazzgitaarlessen bij Terence "Terry" Usher en leerde zichzelf virtuoos gitaar trompet en contrabas spelen. Hij werkte als chemicus om zijn geld te verdienen en speelde als jazzmuzikant tot 1953, ondermeer bij de bands van Coleman Hawkins en Django Reinhardt. In 1943 trouwde John W. Duarte met Dorothy. Ze kregen twee zonen en een dochter.  In 1969 gaf John W. Duarte de chemische wereld helemaal op om voortaan volledig bezig te zijn met muziek. Hij werd docent aan de het Spanish Guitar Centre in Londen, opgericht door Len Williams en gaf daar onder meer les aan Lens’ zoon: John Williams. 

John W. Duarte ontwikkelde langdurige vriendschappen met andere muzikanten zoals Andrés Segovia en Ida Presti. Hij schreef en recenseerde in tijdschriften als Soundboard  en werkte mee aan de New Grove Dictionary of Music and Musicians 

John William Duarte componeerde

     7 orkestwerken met gitaar

- A Tudor Fancy, opus 50, voor gitaar en orkest, 1972 

- Concierto alegre. opus 101, voor 2 gitaren en orkest, 1986

     26 kamermuziekwerken met gitaar

- Concertante Quartet, opus 22, voor gitaar en strijktrio, 1956

     1 werk voor zangstem en luit

     8 werken voor zangstem en gitaar

     6 werken voor 6 gitaren

     6 werken voor 5 gitaren

     12 werken voor  4 gitaren

     8 werken voor 3 gitaren

     20 werken voor 2 gitaren

     98 werken voor gitaar solo

      Idylle voor Ida, 1982, postuum eerbetoon aan gitariste Ida Presti  

     1 werk voor luit solo

     200 (series) arrangementen voor of met gitaar

     13 (series) didactische gitaarwerken 

https://johnwduarte.com

 

Arthur (Art) Blakey (Pittsburgh, Pennsylvania, 11 oktober 1919 – New York, 16 oktober 1990) was de zoon van Marie Roddicker ??, geboren Jackson, een alleenstaande moeder, die kort na zijn geboorte overleed. Zijn biologisch vader was Bertram Thomas Blakey. Samen met zijn broertjes en zusjes werd Art Blakey groot gebracht door Annie Peron, een vriendin van het gezin die een soort vervangende moeder werd. Nauwelijks van de basisschool af speelde Art Blakey de hele dag muziek, droeg volwassen verantwoordelijkheden, probeerde geld te verdienen als pianist en zocht mogelijkheden om te studeren voor bandleider.

In de vroege dertiger jaren wisselde hij de piano in voor slagwerk.

Van 1939 tot 1944 speelde Art Blakey met de ook uit Pittsburgh afkomstige Mary Lou Williams en bij het Fletcher Henderson Orchestra. Van 1944 tot 1947 speelde hij in Billy Eckstine's big band, waar hij de bebop beweging leerde kennen. In de jaren daarna trok hij veel op met bebopmuzikanten als Miles Davis, Dizzy Gillespie, Charlie Parker, Bud Powell en Thelonious Monk.

In die jaren bekeerde hij zich tot de islam en nam de naam Abdullah Ibn Buhaina aan. Hij bleef altijd wel een rekkelijke moslim. Na 1950 liet hij het moslimzijn steeds meer afweten. In de vijftiger jaren formeerde hij zijn eigen bands. Samen met pianist Horace Silver richtte hij in 1954 The Jazz Messengers op.

Art Blakey maakte 30 jaar lang met zijn band The Jazz Messengers en trad ermee op. Ze speelden een stevige New Yorkse variant van de bebop, die ze hardbop noemden. Na vijf jaar verliet Horace Silver de band en ging Art Blakey alleen verder. De band kreeg toen de naam Art Blakey and the Jazz Messengers.

In deze legendarische band kregen vele jonge muzikanten de ruimte om zich aan het grote publiek te laten zien: pianist Keith Jarrett, tenorsaxofonist Wayne Shorter, trompettist Lee Morgan, saxofonist Branford Marsalis, trompettist Wynton Marsalis, pianist Mulgrew Miller en trompettist Terence Blanchard. Onder invloed van de energieke Wynton Marsalis bleef hij gelukkig ook jarenlang van de drugs af. In 1956 nam Art Blakey met zijn Jazz Messengers een elpee op met de Nederlandse jazzzangeres Rita Reys: "The Cool Voice of Rita Reys", wat in Nederland alle kranten haalde. Zijn nadrukkelijke manier van drummen zorgde wel voor een behoorlijke gehoorbeschadiging. Blakey bleef tot op hoge leeftijd optreden en albums maken met zijn Jazz Messengers en drukte zijn stempel op de jazzmuziek. Hij overleed vijf dagen na zijn 71ste verjaardag en liet een indrukwekkende lijst van muzikale hoogtepunten na. Art Blakey was vier keer getrouwd en had langdurige andere relaties tijdens zijn leven. Uit al die relaties werden 10 kinderen geboren.

Art Blakey is met Kenny Clarke en Max Roach de vormgever van de bebop-drumstijl. Hij kon de meest gecompliceerde ritmes moeiteloos spelen.

Art Blakey maakte

     48 albums 

- Art Blakey First Flight to Tokyo: The Lost 1961 Recordings. uitgebracht 2021. Opnames die op 14 januari 1961 in de Hibiya-concertzaal in Tokio gemaakt werden voor de documentaire die nooit werd gemaakt. Tapes zijn onlangs teruggevo den en als dubbelalbum uitgebracht. Beste bezetting van Jazzmessengers in topvorm.

 

Art Blakey componeerde

     45 jazznummers

 

Gordon Young (McPherson, Kansas, Verenigde Staten, 15 oktober  1919 –  St Claire Shores, Michigan, 2 oktober, 1998)  studeerde achtereenvolgens muziek aan het Southwestern College, Winfield, Kansas en orgel bij John Weaver, Alexander McCurdy en Joseph Bonnet aan het Curtis Institute of Music in Philadelphia. Gordon Young begon zijn carrière als radio-organist in Tilsa. Daarna werkte hij als muziekrecensent en columnist voor kranten in Philadelphia en Kansas City, gaf orgelles aan de Wayne State University en was organist en koordirigent aan de First Presbyterian Church in Detroit.

Gordon Young componeerde 800 werken, waaronder

     anthems

- Now Sing We Joyfully unto God,

     orgelwerken

- Prelude in Classic Style

- Cathedral Suite, veelgespeelde zesdelige suite

 

Dick Kattenburg (Amsterdam, 11 november 1919 – Auschwitz, bezet Polen, eind september 1944) was van Joodse afkomst, zoon van de directeur van Hollandia-Kattenburg, een textielfabriek. Hij groeide op in Naarden en bezocht de HBS in Bussum. Dick en zijn broer Tom kregen van jongs af aan een gedegen muzikale opleiding. Tom Kattenburg werd concertpianist. Dick Kattenburg studeerde muziektheorie en viool aan het Collège Musical Belge in Antwerpen, onder meer bij Hugo Godron en later in Den Haag, waar hij in 1941 slaagde voor het Staatsexamen. Dick Kattenburg dook datzelfde jaar onder in Utrecht, later in Amsterdam. Op 5 mei 1944 werd hij opgepakt tijdens een razzia. Hij kwam terecht in Kamp Westerbork en ging niet veel later naar Auschwitz. Daar werd hij tussen 22 mei en 30 september 1944 vermoord.

Zijn broer Tom overleefde de oorlog, maar kwam in 1948 in Israël om het leven.

Lang werd gedacht dat er slecht één compositie van Dick Kattenburg bewaard gebleven was. In 2004 nam de dochter van Dick Kattenburgs zuster Daisy, Joyce Bergman-van Hessen, de nalatenschap van haar moeder door en ontdekte een stapel manuscripten met een schat aan muziek van Dick Kattenburg.

Dick Kattenburg componeerde 30 werken, waaronder:

     2 orkestwerken.

     28 kamermuziekwerken

- Tapdance (1936), voor piano quatre-mains en tapdanser of slagwerk.
Sonate, 1937, voor fluit en piano, geschreven voor fluitiste Ima van Esso, die ook in Auschwitz terecht kwam, het kamp overleefde en het manuscript altijd bewaarde.

- Trio à cordes, strijktrio voor viool, altviool en cello, 1939

- Pièce pour flûte et piano,  1939

- “Roemeense liederen”,1940 – 1944, in feite Palestijnse liederen met een zionistisch karakter, maar dat wilde hij in de oorlog verbloemen.

- Sonate voor altviool en piano, 1944, alleen het eerste deel Allegro Moderato en het grootste stuk van het tweede deel Scherzo konden worden afgemaakt.

     1 (serie) liederen voor zangstem en piano.

     5 pianowerken

- De Blues (1940) voor piano quatremains, geschreven voor de vijftigste verjaardag van zijn moeder.

 

Cláudio Franco de Sá Santoro (Manaus, Brazilië, 23 november 1919 – Brasília, 27 maart 1989) begon al jong piano en viool te studeren. Van het Gouvernement van de Amazonas kreeg hij de gelegenheid om aan het Conservatorium van Rio de Janeiro te gaan studeren. Hij was daar leerling van Hans-Joachim Koellreutter en studeerde ook in Parijs bij Nadia Boulanger. 18 jaar oud gaf hij al vioolles op het conservatorium.

Van 1970 tot 1978 was Claudio Santoro docent directie en compositie aan Heidelberg-Mannheim's Staats Muziekhogeschool in Duitsland.

Claudio Santoro stierf in Brasília in maart 1989 terwijl hij de repetitie van een concert ter herinnering aan de tweehonderdste verjaardag van de Franse Revolutie aan het dirigeren was.

Claudio Santoro componeerde

     15 symfonieën

     3 pianoconcerten

     43 (series) pianowerken

- Toccata,  1954, revisie 1984, opgedragen aan Arnaldo Estrella

     22 werken voor een ander instrument solo

     35 duo’s

     12 trio’s

     7 strijkkwartetten

     7 andere kwartetten

     6 ensemblewerken

     59 orkestwerken

     28 concerten

     38 werken voor zangstem en piano

     2 werken voor zangstem en een ander instrument

     6 werken voor zangstem en orkest

     11 koorwerken

     9 werken voor zangstem(men), koor en orkest

     3 opera’s

     19 elektro-akoestische werken

     6 balletten

     7 filmscores

     kinderliederen

     300 radioscores

     1 theatermuziekwerk

 

Gideon Klein (Přerov, Moravië, Tsjechië, 6 december 1919 – Fürstengrube, bij Auschwitz, omstreeks januari 1945) werd in een Moravische Joodse familie geboren. Gideon Klein leerde vanaf zijn zesde pianospelen, net als zijn oudere zusje Eliška. Op zijn twaalfde trok hij bij zijn zus in Praag in, om aan het conservatorium te studeren. Hij studeerde daar piano bij Růžena Kurzová en Vilém Kurz, en compositie bij Alois Hába (in 1939–1940). Hij werd in 1940 gedwongen zijn studies op te geven omdat de Nazi’s na de bezetting van Tsjecho-Slowakije in 1939 alle hogere opleidingen sloten. Omdat composities en muziekuitvoeringen van en door Joden verboden waren, trad Gideon Klein onder schuilnamen als pianist op. In 1940 kon hij aan de Royal Academy of Music in Londen gaan studeren, maar anti-Joodse wetgeving verhinderde zijn emigratie.
In december 1941 werd hij door de Nazis gedeporteerd naar het Terezín concentratiekamp, waar hij met Leoš Janáček's leerling Pavel Haas, Hans Krása, en Schoenberg's leerling Viktor Ullmann een van de betere componisten van het kamp werd. Gideon Klein trad er als solo-pianist op en nam deel aan kamermuziekuitvoeringen.

In oktober 1944 werd Gideon Klein gedeporteerd naar Auschwitz en vrijwel meteen daarna naar Fürstengrube. In kamp Fürstengrube werd Gideon Klein in januari 1945 onder onduidelijke omstandigheden geliquideerd.

Gideon Klein componeerde

     10 kamermuziekwerken

- duo voor viool en altviool in het kwarttoonsysteem, 1940

- duo voor viool en cello, 1941, onvoltooid

- trio voor viool, altviool en cello, 1944, huiveringwekkend, heel mooi

     1 pianowerk

     3 koorwerken

     6 werken voor zangstem en piano of instrumenten

 

Mieczysław Weinberg (Moisey Vainberg, Moisey Samuilovich Vaynberg) (Warschau, Polen, 8 december 1919 – Moskou, 26 februari 1996) was de zoon van de Joodse violist Shmuel Weinberg en Sara Kotlitskaya. Door het ‘Joodse vraagstuk’ in Rusland werd hij ook bekend onder de namen Wainberg, Vaynberg, etc. In 1939 ontstond de verwarring toen hij naar Rusland vluchtte en een douaneambtenaar de namen van de familieleden bewust verkeerd in de douanedocumenten veranderende om de Joodse associaties eruit te halen.

Zijn familie kwam oorspronkelijk uit Bessarabië. Daar werden familieleden tijdens de Kishinyov pogrom in 1903 vermoord. Zij emigreerden daarna naar Warschau. Mieczysław Weinbergs vader Shmuel werd daar musicus in het Joodse Theater. Mieczysław leerde zichzelf piano spelen, kon alles direct van blad spelen en speelde vanaf zijn tiende in de groep van zijn vader, die optrad in cafés en bij bruiloften en cabaretvoorstellingen.

Mieczysław Weinberg studeerde piano bij Józef Turczyński op de Frédéric Chopin Muziek Akademie van Warschau.

Tijdens de Duitse invasie in Polen in 1939 vluchtte hij naar Minsk in Rusland. Zijn ouders en zuster bleven in Polen waar zij in 1942 werden vermoord. In Minsk studeerde Mieczysław Weinberg, die van een grenswacht de naam "Moisy" had gekregen en daarmee door het leven ging, bij Vasily Zolotaryov, een voormalige student van Nikolaj Rimski-Korsakov en Mili Balakirev.

Toen de Duitsers Rusland binnenvielen, vluchtte Mieczysław Weinberg naar Tasjkent. Daar werkte hij bij de opera en ontmoette daar de directeur van Het Joods Theater in Moskou, Solomon Mikhoels. Hij trouwde met diens dochter Natalja Vovsi Mikhoels.

Onder de indruk van Mieczysław Weinbergs eerste symfonie regelde Dmitri Sjostakovitsj in 1943 dat Weinberg naar Moskou kon komen. Daar bleef hij tot het einde van zijn leven.

Na de Tweede Wereldoorlog laaide het antisemitisme in Rusland hevig op. In januari 1948 werd Mieczysław Weinbergs’ schoonvader door de geheime politie op straat in opdracht van Stalin vermoord en vele Joden met een culturele achtergrond werden gearresteerd en later doodgeschoten. Vele componisten bleven, onopgehelderd, buiten schot. Vaak dreigde arrestatie en net als Dmitri Sjostakovitsj had Weinberg altijd een koffertje klaarstaan om bij een eventuele arrestatie nog iets te kunnen meenemen.

6 febuari 1953 werd Mieczysław Weinberg gearresteerd met de aanklacht dat hij een Joodse republiek in de Krim op wilde richten. Hij kwam in een eenpersoonscel in de Loebjanka-gevangenis terecht.

Waarschijnlijk is Mieczysław Weinberg de dood ontsnapt omdat Jozef Stalin op 5 maart 1953 overleed en de autoriteiten geen tijd meer hadden zich in zijn, en onnoemelijk veel andere, zaak te verdiepen. En omdat zijn vriend Dmitri Sjostakovitsj zich voor zijn vrijlating had ingespannen.

In 1968 ontmoette Mieczysław Weinberg Olga, medestudente van zijn dochter Victoria en scheidde van Natalja. In 1980 werd hij uitgeroepen tot "Volkartiest van de Russische Republiek" en in 1990 kreeg hij de Staatsprijs van de Sovjet-Unie. Olga heeft hem tot zijn dood in een armetierig flatje in Moskou, waar hij doodarm leefde, verpleegd. Hij bleef tot het laatste moment door componeren.

Mieczysław Weinberg componeerde

     7 opera’s

- Passazhirska (de passagier),  1968, over vernietigingskamp Auschwitz; een meesterwerk

- Pozdravlyayem! (Wir gratulieren!), opus 111, opera, eigen Russisch libretto naar het Yiddische toneelstuk Mazel Tov van Sholem Aleichem, 1975

     1 operette

     theater- en circusmuziekwerken

     3 balletten

- The Golden Key, opus 55, ballet in zes scenes naar Aleksej Tolstoj, 1955; uit het ballet heeft Weinberg in 1964 4 orkestsuites samengesteld.

     26 symfonieën

- symfonie nr. 1 in g kleine terts, opus 10, 1942, opgedragen aan het Rode Leger

- symfonie nr. 2 voor strijkorkest, opus 30, 1946, de driedelige symfonie heeft als tweede deel een Adagio, 11 minuten durende droefheid, het derde deel Allegretto leidt tot een satirische uitbarsting.

- symfonie nr. 3, opus 45, 1949, gereviseerd in 1959, betoverend werk

- symfonie nr. 4 in a kleine terts, opus 61, 1957, gereviseerd in 1961. Met een weergaloze klarinetsolo. Laat je niet gauw los.

- symfonie nr. 7 in  C grote terts, opus 81, 1964 voor klavecimbel en strijkorkest

- symfonie nr. 8, "Flowers of Poland" , opus 83: liederencyclus op teksten van de Poolse dichter  Julian Tuwim voor tenor, gemengd koor en orkest, 1964, ingehouden en verfijnde dramatiek; de teksten behandelen de geschiedenis van Polen.

- symfonie nr. 10 in a kleine terts, opus 98, 1968, meesterwerk

- symfonie nr. 12, opus 114, 1976, een in memoriam voor Dmitri Sjostakovistj, die in dat jaar overleed. Even hartverscheurend als intrigerend; virtuoos balancerend tussen Sjostakovistj en Mahler; even modern als licht conservatief.

- symfonie nr. 17 "Herinnering", 1984, de opening van een drieluik met Symfonie nr. 18 en nr. 19. De openingssymfonie is gecomponeerd in een klassieke vierdelige opzet, zonder meer prachtig, maar niet verrassend. De symfonie wordt voorafgegaan door een motto van  Anna Achmatova, die (net als Weinberg) in de ban gedaan werd in het antisemitische beleid van Jozef Stalin. Het motto luidt:

Mijn land, je hebt je kracht en vrijheid behouden

Maar het volk behoudt de herinnering aan de door vuur verbrande jaren van oorlog.

- symfonie nr.18, Oorlog – er is geen wreder woord, opus 138, 1986, koorsymfonie op teksten van Russische dichters; vormt met symfonie nr. 17 en 19 de trilogie Op de drempel van de oorlog. Begint en eindigt met een Adagio, de laatste keer met een pianissimo door koor gezongen gedicht van Richard Whitehouse. Zeer indrukwekkend.

- symfonie nr.19, “Heldere Mei”, opus 142, 1986, stevig, massief brok muziek; wat monotoon.

- Symfonie nr 21, opus 152, Kaddish(= gebed voor de doden), 1991. Weinbergs’ laatste symfonie voor groot orkest, opgedragen aan de slachtoffers van het ghetto van Warschau. Referenties aan Chopin en klezmermuziek. De Eerste ballade van Chopin, die zo'n grote rol speelt in de film "De pianist" van Roman Polanski, wordt een paar keer hartbrekend geciteerd. Zesdelige symfonie. Grote contrasten, muzikaal heftige uitbarstingen, verstilde, bijna het nulpunt bereikende strijkers, woordloze sopraanzang. CD Toccata Classics TOCC 0193.

- 4 kamersymfonieën, opus 145, 1987, opus 147, 1987, opus 150, 1988 en opus 153, 1992

+ Kamersymfonie nr. 1 voor strijkorkest, opus 145, 1987. Vierdelige symfonie met een spetterend slot

+ Kamersymfonie nr. 2 voor strijkorkest en pauken, opus 147, 1987, bewerking van zijn strijkkwartet nr. 3.

+ Kamersymfonie nr. 3 voor strijkorkest, opus 151, 1991. Vierdelige symfonie met een zoekend karakter

+ Kamersymfonie nr. 4 voor strijkorkest en klarinet, opus 1513 1992. De obligate klarinet heeft de belangrijkste rol.

     9 concerten

- Concertino voor viool en strijkorkest, opus 42, 1948. Klein meesterwerkje, in 2009 herontdekt. Grote lyrische rijkdom in het eerste deel.

- Concerto voor cello en orkest in d kleine terts, 1948, opus 43

- Concertino voor cello en orkest, opus 43bis, 1948

- Rhapsody op Moldavische thema’s, opus 47, nr. 1, voor orkest, 1949, eigenlijk op Joodse thema's, maar dat kon natuurlijk niet in het openbaar gezegd worden. Weinberg maakte ook een versie voor viool en orkest en voor viool en piano. Onstuimig werk.

- Serenade, opus 47, nr. 4, voor orkest, 1949, lieflijk werk, je moet de Sovjetleiders toch op de ee of andere manier te vriend houden

- Fantasia voor cello en orkest, opus 52, 1953

- Concerto voor viool en orkest in g kleine terts, 1959, opus 67, geschreven voor de legendarische violist Leonid Kogan, prachtig langzaam derde deel Adagio, waarin de joodse ziel zijn diepste smarten uitdrukt; onvoorstelbaar spannend werk;

- Concerto voor fluit en strijkorkest, opus 75, 1961, verrukkelijk werk met veel klezmercitaten. Het tweede deel Largo van het driedelige werk zorgt voor een retrospectief bezinningsmoment

- Concerto voor trompet en orkest in Bes grote terts, opus 94, 1967, schimmig en speels, vol verrassende vondsten. Het concert is driedelig:

1. etudes

2. episodes

3. fanfares, atonaal, improvisaties en free jazz, briljant, opent met een solorompetcadens met geestige citaten van allerhande componisten 

- Klarinetconcert, opus 104, 1970

- Fluitconcert nr. 2, opus 148, 1987, contemplatief driedelig werk

     10 andere orkestwerken

- Sinfonietta nr. 1, opus 41, 1948, veel klezmer met karakteristieke klarinetsolo's

- Poolse melodieën voor orkest, opus 47 nr. 2, 1949, charmante danssuite

- Suite voor orkest, geen opusnummer, 1950

1. romance, ongekende schoonheid, melancholische rompet

2. humoresque, vrolijke lichtvoetigheid

3. waltz, jazzig

-  Sinfonietta 2, 1960, voor strijkorkest en pauken

- "De Vaandels van de Vrede", opus 143, symfonisch gedicht, 1986; bevat nogal wat patriottische liederen;

     Requiem

     4 cantates

     17 strijkkwartetten

- Strijkkwartet nr. 1, opus 2, 1937

- Strijkkwartet nr. 2, opus 3, 1939, gereviseerd in 1987, opgedragen aan zijn moeder en zijn zus, beiden in de oorlog omgekomen.

- Aria voor Strijkkwartet, opus 9, 1942

- Strijkkwartet nr. 5 in Bes grote terts, opus 27, 1945, fel en geanimeerd

- Strijkkwartet nr. 6, opus 35, 1946, perfect opgebouwd werk, vorm en inhoud zijn volstrekt in balans

- Strijkkwartet nr. 7, opus 59, 1957

- Strijkkwartet nr. 8, opus 66, 1959, erg emotioneel en tegelijk ingehouden. Opgedragen aan het Borodinkwartet. Begint met een mooi en pijnlijk Adagio, gevolgd door een Allegretto dat vrolijk moet zijn en het toch niet is. Het slotdeel Doppio piú lento is alleen maar schrijnend

- Strijkkwartet nr. 11, opus 89, 1966

- Strijkkwartet nr. 12, opus 103, 1970, veel scherp dissonerende muziek, in het slotdeel wordt in een onbestemd doolhof een mysterieuze klankwereld gecreëerd; het tweede deel heeft een droevige sierlijkheid. Een monument

- Strijkkwartet nr. 13, opus 118, 1977, kwartet in één geheel

- Strijkkwartet nr. 16, opus 130, 1981

- Strijkkwartet nr. 17, opus 146, 1987

     18 andere (series) kamermuziekwerken

- Drie stukken voor viool en piano, 1935

- Sonata voor viool en piano nr. 1, opus 12, 1943; andante met tastbaar Joodse invloeden; pakkend

- Sonata voor viool en piano nr. 2, opus 15, 1944, relatief traditioneel met structuren als sonatevorm en fuga in een tonaal schema. Het tweede deell van de driedelige sonate: Lento, ontroerend 

- Pianokwintet voor piano en strijkers, opus 18, 1944, monumentaal werk, snijdende spanning. Mathias Baier bewerkte het kwintet voor piano en orkest

- Sonata nr. 1 voor cello en piano in C grote terts, opus 21, 1945,

- Pianotrio, opus 24, 1945

- Sonate voor klarinet en piano, opus 28, 1945

- Twaalf miniaturen voor dwarsfluit en piano, opus 29, 1946, ook georkestreerd

- Sonata voor viool en piano nr. 3, opus 37, 1947

- Sonata voor viool en piano nr. 4, opus 39, 1947; mooi Adagio;

- 5 Pieces for Flute and Piano, 1947, pas in 2011 herontdekt en in 2013 weer voor het eerst uitgevoerd

- Twee Liederen zonder Woorden, voor viool en piano, 1947

nr. 1 Andantino

- Sonatina voor viool en piano in D grote terts, opus 46, 1949

- Strijktrio, opus 48, 1950

- Sonata voor viool en piano nr. 5 in g kleine terts, opus 53, 1953, opgedragen aan Sjostakovitsj, veel monothematiek, cyclische opzet; klinkt soms zeer wrang en heeft in zijn meest lyrische passages een schurende weemoed. In het derde deel van de vierdelige sonate: Allegro moderato worden totaal verschillende thema's tot één geheel gesmeed. 

- Sonate voor twee violen, opus 69, 1959

- sonata voor viool en piano nr. 6, opus 136bis, 1982, grandioze sonate, opgedragen aan (de herinnering aan) zijn moeder. CD: Linus Roth en José Gallardo; Channel Classics CC 72567

     6 pianosonates

- pianosonate nr. 4 in b kleine terts, opus 56, 1955

     andere pianowerken

- Children's Notebook nr. 1, opus 16, 1944, 3 boeken met 23 preludes, oorspronkelijk voor zijn dochter gecomponeerd

- Children's Notebook nr. 2, opus 19, 1944

- Children's Notebook nr. 3, opus 23, 1945, niet echt gemakkelijk om te spelen

- sonatine, opus 49, 1951

- partita, opus 54,  1954

     14 werken voor een ander instrument solo

- Sonata nr. 1 voor viool solo, opus 82, 1964

- Sonata nr. 2 voor viool solo, opus 95, 1967, zeven korte deeltjes, die uitmunten in contrast en speelsheid

- 24 preludes voor cello solo, opus 100, 1968, beklemmend en ontroerend, schitterend dagboek van angst, hoop en verlangen, geschreven door de cellist Rostropovitsj, door de violist Gidon Kremer bewerkt voor viool solo.

- Sonata voor contrabas solo, opus 108, 1971

- Sonata nr. 3 voor viool solo, opus 126, 1979, boeiend, door Weinberg opgedragen aan zijn vader;

- sonate voor fagot solo, opus 133

     2000 liederen

- Jiddische Liederen, opus 13, kinderliederen naar gedichten van Itzhak L. Peretz,  voor hoge zangstem en piano, 1943

- When I sing this child asleep / Rocking the Child, opus 110, 1973, 9-delige liedcyclus, tekst Gabriela Mistral voor sopraan en piano.

     60 fimscores

"De Kraanvogels die voorbijvliegen"

 

Eduardas Balsys (Nikolaev, Oekraïne,  20 december 1919 – Druskininkai, Litouwen, 3 november 1984) was de zoon van Kostas Balsys en de Duitse Barbora Renner. Toen Eduardas twee jaar oud was ging het gezin met drie zonen terug naar Skuodas in Litouwen. Eduardas Balsys kon daar muziek te studeren en voetballen. In 1928 verhuisde het gezin naar Klaipéda waar Eduardas Balsys naar het Vytautas Magnus Gymnasium. Hij zong in het koor, speelde altviool en tuba in het harmonieorkest en maakte op school naam als turner, voetballer en basketbalspeler. In 1937 won hij met voetbalcub KSS Klaipėda het voetbalkampioenschap, in 1938 speelde hij in het Litouwse nationale elftal.

In 1940 studeerde Eduardas Balsys af als luitenant aan de militaire school van Kaunas. Hij hield zich daarna voorbamelijk bezig met componeren. Van 1941 tot 1945 was hij docent scheikunde, wiskunde, natuurkunde, gymnastiek en muziek aan het gymnasium in Kretinga. In die tijd besloot hij componist te worden.

14 augustus 1948 trouwde Eduardas Balsys met Adele Jasinskaitė. Van 1948 tot 1950 studeerde hij bij Antanas Račiūnas aan het Conservatorium van Vilnius in Litouwen en doceerde ondertussen muziektheorie aan de Juozas Gruodis Muziekschool. In 1953 voltooide hij zijn compositiestudie aan het Conservatorium van Leningrad.

Vanaf 1953 doceerde Eduardas Balsys aan het Conservatorium van Vilnius. Van 1960 - 1984 was hij daar directeur van de afdeling compositie. Tientallen Litouwse componisten hebben bij hem gestudeerd. Eduardas Balsys was een sleutelfiguur in de Litouwse muziek in de tweede helft van de twintigste eeuw.

Eduardas Balsys componeerde

     1 opera

     2 balletten

     1 oratorium

     20 orkestwerken

- vioolconcert nr. 1, 1954, relatief traditioneel

- Dramatische fresco’s, 1965, vijfdelig monumentaal schilderij volexpressie en tragedie, lossere vormen

- Portretten van de zee, 1981, gedicht voor strijkorkest, grimmig

     6 werken voor harmonieorkest

     8 werken voor solist(en), koor en orkest

     14 werken voor zangstem(men) en orkest

     32 werken voor koor en instrument(en)

     42 werken voor koor a capella

     16 kamermuziekwerken

     4 werken voor een instrument solo

     20 werken voor zangstem(men) en piano of een ander instrument

     11 filmscores

 

Sir David Valentine Willcocks (*Newquay, Cornwall, Engeland, 30 december 1919 – Cambridge, 17 september 2015) studeerde aan het Royal College of Music en aan King's College in Cambridge vooral orgel. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij organist in de kathedraal van Salisbury. Vervolgens dirigeerde hij het koor van de kathedraal van Worcester, om in 1957 organist, hoogleraar en dirigent te worden aan zijn eigen King's College.

Hij was dirigent van het Britse Bachkoor tot 1998 en directeur van het Royal College of Music (tot 1984). In 1977 werd hij geridderd.

David Willcocks componeerde

     arrangementen van traditionele Britse Christmas Carols,

- 5 Carols for Choirs anthologieën (1961–1987)

Carols voor Choirs, deel 1

+ Sussex Carol

     motetten

- Magnificat, 2000, geschreven voor koor van de Sint-Janskathedraal te 's-Hertogenbosch, de Schola Cantorum.

- Nunc dimittis, 2000, geschreven voor koor van de Sint-Janskathedraal te 's-Hertogenbosch, de Schola Cantorum.

 

Nico Hermans (Maastricht 1919 – 11 augustus 1988 studeerde aan het Maastrichts Muzieklyceum en aan het Koninklijk Conservatorium te Kopenhagen compositie en directie bij Finn Höffding en Poul Schierbeck en cello bij Paulus Bache.

Nico Hermans was cellist in het Utrechts Stedelijk Orkest en tweede dirigent van het Maastrichts Stedelijk Orkest. Daarnaast was hij vele jaren dirigent van het Nationaal Jeugdorkest, het Amsterdams symfonieorkest 'Con Brio', het landelijk FASO symfonieorkest (FASO: Federatie Amateur Symfonie Orkesten) en de cappella Majellana te Utrecht.

Nico Hermans componeerde

     orkestwerken

- Ouverture joyeuse,

- 1e Symfonie, (Sinfonia breve),

- 2e Symfonie (Weekend symfonie),

- Festival ouverture,

- Miniaturen voor groot orkest,

- Harpconcert

- Klarinetconcert

     kamermuziekwerken

- Ballet pour les petits pieds voor blazersensemble

- Divertimento piccolo voor hobo, klarinet en fagot;

- Serenade voor hobo, viool, altviool en cello;

- Quatre impressions voor tenorsaxofoon en piano

- Impressieflitsen voor vier fluiten

     liederen

- La flûte de jade, twee liederen voor alt, fluit en harp,

- Deux nocturnes voor mezzosopraan met fluit en piano (of strijkorkest)

     pianowerken

- Sonatine pour les petites mains (Sonatine voor de kleine handjes).