De blokfluit (kernspleet, uitslaanbaar blok, 7 vingergaten boven, duimgat onder) is een West-Europees instrument. Hoewel de wortels ervan ongetwijfeld in de oostelijke culturen liggen, is daar nooit een instrument gevonden dat aan bovenstaande definitie beantwoord. Het instrument ziet er eenvoudig uit: een houten pijpje met gaatjes, zonder kleppen met een open kant onder en een inblaaskant boven. Je blaast tegen een opsnede, waartegen de luchtstroom zich splijt en gaat wervelen, zodat er een toon ontstaat. Je maakt hem van hout of been, het instrument is eenvoudig te construeren en relatief eenvoudig te bespelen. Zowel archeologisch als literair onderzoek wijst er op dat de blokfluit als zodanig in de tweede helft van de 14e eeuw in Europa opduikt. In welk land voor het eerst blijft een open vraag. Het kan Engeland, Frankrijk, Duitsland, Nederland of Spanje geweest zijn. (Anthony Rowland-Jones, American Recorder Jg. 40 nr. 5, 1999). De eerste vermelding van een fluit (hoe dan ook) vinden we in het Nibelungenlied (omstreeks 1200): "Vil krefteclîche lûte mánec pusün erdôz von trumben unt von floîten wart der schal sô grôsz" Een dichter uit Siena (Italië): Folgore da San Gigmignano schrijft ergens tussen 1309 en 1317 over nieuwe instrumenten uit Duitsland bij een aprilfeest: "e sonar a raccolati i trombatori, e sufoli e flauti e ciramelle, e toccar a le shiere i feritori". De vraag blijft: waren de flauti ook blokflauti? In het midden van de 14de eeuw komt het begrip "flauta" in Spaanse hofbestellingen en in de Spaanse lieratuur voor. Vanaf 1380 zijn er duidelijke afbeeldingen van blokfluiten in de schilderkunst in Aragon, in he Noordoosten van Spanje, dat grenst tegen Frankrijk In 1378 verstuurt in Frankrijk de dichter Eustache Deschamps een brief in dichtvorm: "Je n'ay mie si mal en l'ongle / Que je n'aie aprins a jouer/ A l'eschequier et flaioler." Omdat l'ongle de duim voorstelt moet de flajol hier volgens Anthony Rowland-Jones (Early Music 34, nr 1, 2005) wel een blokfluit zijn. In Barcelona in het Museu Nacional d'Art de Catalunya bevindt zich een altaar schildering van Pere Serra van omstreeks 1385 (inv. 003950-000): La Virgen con el Niño" waarop de maagd Maria met kind op schoot omringd wordt door zes engelen, die een instrument bespelen, waaronder duidelijk een blokfluit. Een nota uit Brescia vermeldt in 1405, dat "Bartolomio uit Urbino, pifaro van Graaf Guido van Urbino, voor vier nieuwe flauti op verzoek van de Graaf naar Brescia gestuurd werd." In de Nederlanden (de huidige Benelux) zijn vanaf de 13e eeuw veel afbeeldingen van de eenhandsfluit, die zijn bloeitijd beleefde tussen 1450 en 1650. De muzikant bespeelde de fluit met drie toongaten met één hand, terwijl hij net de andere hand een trommel sloeg. (Wim Bosman: Eenhandsfluit en trom in de lage landen, Peer, België, Alamire, 1991, Solène Riot: Ontdekkingsreis, de wereld van de eenhandsfluit; blokfluitist jrg, 15 nr. 1, januari 2023). De oudste afbeelding van een blokfluit is een beeldsnijderij uit de 14de eeuw in het Koor van de katedraal van Chicester. Vanaf het begin was een blokfluit een veelgebruikt instrument door amateurmusici. Beroepsblazers maaakten er ook veelvuldig gebruik van voor het creëren van alternatieve k lankkleuren. De (vermoedelijk) oudste teruggevonden blokfluit is een pruimenhouten sopraan van 256 cm lang uit de 14e eeuw, in juni 1987 gevonden in Göttingen. Het fluitje is helaas nogal beschadigt, een deel van het labium en van het luchtkanaal ontbreekt, maar er is een reconstructie van gemaakt door Hans Reiners. Er kunnen twee octaven op gespeeld worden. (Hans Reiners, The Galpin Society Journal 50, 1997). Het fluitje wordt bewaard in de Georg-August Universiteit van Göttingen (Inventarisnummer L-131). Het fluitje is 256 mm lang, heeft zeven vingergaten en een duimgat. Het onderste vingergat is dubbel, om zowel rechts- als linkshandig te kunnen spelen. Het ongebruikte gaatje werd dan met bijenwas dichtgemaakt. De boring van de gaten is aan de buitenkant wijder dan aan de binnenkant, in tegenstelling tot blokfluiten vanaf de 15e eeuw. Uiterlijk vertoont het fluitje overeenkomsten met fluiten waarop in Zuid-Europa vandaag nog gespeeld wordt, zoals de Kroatische Curlik en de Turkse Düdük. Een andere zeer oude blokfluit is uitgegraven in het kasteel "Huis te Merwede" te Dordrecht, en staat daarom als "Dordrechtfluit" bekend. Horace Fitzpatrick nam aan dat de fluit uit het midden van de 13e eeuw stamde, maar Dietrich Hakelberg ("Some Recent Archaeo-Organological Finds in Germany", The Galpin Society Journal 48, Maart 1995) vindt begin 15e eeuw waarschijnlijker. Het instrument is ongeveer 30 cm lang met precies evenveel gaatjes op dezelfde manier gerangschikt als het fluitje uit Göttingen. Het fluitjes wordt bewaard in het gemeentemuseum in Den Haag. Tegenwoordig worden er van blokfluiten vaak CT-scans gemaakt, ook om ze exact te kunnen nabouwen. Dat is met de Dordrechtfluit in mei 1915 in het Albert Schweizerziekenhuis gebeurd. Beide oude fluitjes zijn heel verschillend van bouw en karakter. Vanaf het begin dat blokfluiten in Europa werden gebruikt zijn er duidelijk geen eenduidige "renaissance"- of "Ganassi"-fluiten. Er schijnt ook nog een dergelijk fluitje gevonden te zijn in Esslingen. Bij een opgraving in Hanzestad Tartu, Estland is
in augustus 2005 een door de archeoloog Andres Tvuari 14de eeuwse blokfluit uit een latrine opgedolven. De
fluit is van esdoorn, het blok van berkehout. De lengte is 247 mm, ongeveer net
zo groot als een moderne sopranino van 440 Hz. Het instrument zal aan de
Univeristeit van Tartu diepgaand worden onderzocht. (Recorder home Page News,
February 10, 2006 9:29 pm GMT + 08:00 (Perth))
Er
is ook een midden 15de eeuws fluitje
opgegraven in de hanzestad Elblag, ten zuidoosten van Danzig. Het is
een gaaf esdoornhouten fluitje zijn van 299 mm lang, in goede staat. (Recorder
home Page News, July 24, 2007 10:34 am GMT + 08:00 (Perth))
Op de inventarislijst naar aanleiding van de dood van Piero di Cosimo de' Medici in 1463 staan vermeld "vier Vlaamse zufoli, drie van onze eigen zufoli, drie zilverversierde zufoli" In de inventarislijst van Lorenzo de' Medici in 1492 staan vermeld": Een set zufoli om te gebruiken door de pifferi met zwarte en witte ringen, bij elkaar vijf; drie zufoli met zilveren ringen in een zilveren etui. Een blokfluit werden in Florence zufolo genoemd. (David Lasocki, Tibia 3/2012; blz 176/177) De Duitse muzikanten blijven wel in Siena, waar de daden en wandaden van hun nakomelingen (de pifferi van de stad) in de stadsarchieven nauwgezet bijgehouden worden. Een blokfluit bij bezoekende pifferi uit Florence wordt 1468 vermeld ("1 di fiuto"), een etui met blokfluiten in 1547 ( "una cassa die flauti all'italiana), een inventarislijst uit het paleis in 1573 heeft ook een etui met 6 bloklfuiten ( "una cassa co' sei flauti dritti") en in 1602 laat de beroemde blazer Simone Nodi ook twee etuis met blokfluiten na ("due casse di flauti dritti, una nera e l'altra gialliccia), dus een zwart en een geel. (Frank A. D'Ancone: The Civic Music,. University of Chicago Press, 1996). De schilder Filippino Lippi liet bij zijn dood in 1504 een hele serie muziekinstrumenten achter, waaronder "5 mooie zufoli in een buidel" Uit Spanje blijkt uit een lijst regels die in 1548 in de kathedraal van Léon golden, dat blokfluiten fabordón (in Italië: falsobordone: begeleiding met drieklanken in grondligging) zaterdag voor Pasen met het koor meespeelden (Kenneth Kreitner, Early music jrg. 31 nr. 1, 2003). In 1560 waren in de kathedraal van Valencia "Pommers, trombones, blokfluiten, zinken, kromhoorns en trompetten" in gebruik. (David Lasocki, Tibia 3/2006). In 1994 werd aan de Mariaplaats in Utrecht een blokfluitje van 11,1 cm opgegraven, gedateerd tussen 1550 en 1650.
In 1566 Liet Raymond Fugger de jongere, Baron van Kirchberg en Weißenhorn (1528 - 1569), koopman in Augsburg, een inverntarislijst van zijn muziekinstrumenten maken, om die voor zijn dood nog aan het Beierse Hof in München te verkopen. De inventarislijst vermeldt meer dan 140 luiten, 10 toetsinstrumenten, 227 blaasinstrumenten, waaronder 111 fluiten, 84 Zinken en 24 lage blaasinstrumenten, de meesten in consortgroepen. Het was de grootste instrumentenverzameling in Europa, ontstaan omdat Fugger daar ook in handelde. Uit de inventarislijst: - Erstlich ain groß Fueter (foudraal) darin 27 Fletten (blokfluiten!), groß vnd klain Im Engelandt gemacht worden, moeten fluiten van de familie Bassano uit Londen zijn) - 1 Fueteral mit 7 gueten (goede) Fletten - 1 Fueteral von 10 Fletten von Oliuen Paum (olijfhout) In totaal bevat de inventarislijst aan houtblaasinstrumenten 26 Consorts, waaronder 10 consortsets Zinken, zeven consortsets blokfluiten, een set kolomblokfluiten (Feltten columnen) Ook treffen we gemengde consorts aan: - 2 Zwerch Pfeiffen (dwarsfluiten), und 5 Fletten von helfenbein (ivoor) In seinen Fuetern. Dan is er nog - 1 Mula mit 9 Fletten Columnen (kolomblokfluiten) in einem schwartzen Trüchle mit Leder verzogen. De instrumentenverzameling is nooit verkocht en raakte via de protestants geworden Ulrich Fugger (1526-1584) in Heidelberg, waar ze is verdwenen. (Ulrich Scheinhammer-Schmid: Die Familie Fugger und die Musik - Flöten, Noten und dat große Geld, Tibia 1/2009) In een nalatenschapsgetuigenis na de dood vam Marquis Ferdinando d'Alarçon, die woonde in een paleis bij Chiaia aan de Napelse kust, worden meer dan 230 muziekboeken vermeld. Onder de 159 vermelde muziekinstrumenten zijn maar liefst 76 blokfluiten (frauti): een groot etui met zestien, klein en groot; een groot etui met drie groot en klein; enzovoort 10 etuis met verschillende aantallen frauti, een naam die overigens verder nooit gebruikt wordt, (Iberisch?) (Lasocki: Musicque de joye: Stimu 2005) Hof von Kassel (1573) ongeveer 32 blokfluiten.
Hof Baden (1582): naast Trombones, Kromhoorns en Cornetti ook 46 blokfluiten. Hofkapel Stuttgart (1589): naast 39 Strijkinstrumenten 48 blokfluiten in alle grootten. De Stadtpfeifer In Stuttgart bezaten in dat jaar (1589) 299 blokfluiten. (Tibia 3/2004)
Bij zijn dood in 1594 bezat Don Juan Luis de la Cerda, vijfde hertog van
Medinaceli, een stel blokfluiten bestaande uit elf kleine en grote blokfluiten in een kapot etui, daarnaast twee trombones,
vier kromhoorns, vier schalmeien, een dulciaan, twee cornetto's, een consort van vijf violen en twee gitaren. In Lübeck is een ivoren fluitje opgegraven, identiek aan de Rosenborg Blokfluiten uit het midden van de 17e eeuw, het kleinste behouden exemplaar van de Nürnberger "Wildruf und Horndrehern". Uit de slotgracht bij het huis Dever in Lisse is tijdens opgravingen een 17e-eeuwse sopraninoblokfluit van buxushout in redelijk goede staat tevoorschijn gekomen. In de nalatenschap van Michel Charles le Cene (U1743),een van de belangrijkste uitgevers uit de laatbarok., bevonden zich volgens inventarislijsten 3 violen, 3 gamba's, een cello, een bas en maar liefst 13 blokfluiten, voor het grootste deel van Bressan. (Jan Bouterse, FoMRHI Quarterly 90, 1998)
In een inventarislijst van het hoforkest in Gotha, opgesteld toen Georg Benda daar in 1750 concertmeester werd: "Zweÿ Flutes à bec, fast unbrauchbar, zwei kleine dergl. eine von Helffenbein, die andere von Holtz, Zwei alte Bass Fluten (Christian Ahrens: The Inventory of the Gotha Court Orchestra in 1750, Galpin Society Journal 60/2007)
Tot de vroege 17e eeuw was een blokfluit uit één enkel stuk hout vervaardigd. Hij had een overwegend cilindrische boring. Rond 1670 kam als uit het niets een geheel nieuw blokfluittype op. Ze bestond uit drie delen, met beschermende uitstulpingen bij de tappen. De kop had een cilindrische boring, het middenstuk en het voetstuk verliepen conisch. De klank was ook volledig anders dan de fluiten die op de oude manier waren gebouwd. Deze ontwikkeling liep parallel met soortgelijke ontwikkelingen bij de hobo (Anthony Rowland -Jones; Tibia 4/2004). Alleen de hele grote fluiten (bassen en grootbassen) hadden een afneembaar voetstuk. Mogelijk vond deze ontwikkeling omstreeks 1660 voor het eerst in Frankrijk plaats waar componist Jean-Baptist Lully de familie Hotteterre, instrumentbouwers en musici, opdroeg de blokfluit diepgaand opnieuw uit te vinden en aan zijn ideeën over klank aan te passen (zie blokfluiten en blokfluitbouwers) Blokfluit is een instrument, dat vanaf haast het begin als blokfluitfamilie werd gebouwd: in verschillende groottes, zodat je er mooi meerstemmig op kon samenspelen. De oudste bron waarin de blokfluitfamilie vermeld is, is uit 1511: Sebastian Virdung (Basel): Musica getutscht und ausgezogen, waarin een f, c' en g' familie wordt voorgesteld. Herbert W. Meyers stelt in een historisch onderzoek het bestaan van een blokfluitensemble vast in 1385 bij de bruiloft van van een dochter van Philips de Stoute van Bourgondië. (A Performer's Guide to Medieval Music. Indiana University Press 2001 blz. 376-383). Omstreek 1400 hebben we alleen vermeldingen van blokfluiten in gemengde ensembles van "zachte" instrumenten. Vanaf ca. 1435 duikt informatie op over twee blokfluitgrootten: discant in g en tenor in c. De zachte blokfluit is een binneninstrument; Binchois en Dufay schrijven driestemmige stukjes voor één diskant en twee tenorstemmen. Vanaf 1450 komt daar een 4e, lagere stem bij, bijvoorbeeld bij Isaac. (Prof. Keith Polk, Stimusymposium 2003)
Namen voor het instrument: Duitsland: Schnabelflöte, blokflöte Nederland: Bekfluit, blokfluit Engeland: beak flute, fipple flute, duct flute, English flute, common flute, recorder Italië: flauto, flauto dolce, flauto da 8 fori Portugal: frauta (1544); (Napels, 1575: frauti) Frankrijk: flûte douce, flûte à bec, flute à neuf trous Spanje: flauta da pico
Walter van Hauwe: De Engelse benaming recorder voor blokfluit stamt uit de 18e eeuw. Engelse dames hadden toen blokfluitjes waarmee ze vogeltjes in kooitjes bepaalde geluiden voorspeelden. Die moesten dat dan nadoen. De fluit werkte dus als een "inprenter", een recorder (Walter van Hauwe, Volkskrant 1 juli 1998). Walter van Hauwe pleit om verwarring met de taperecorder te vermijden, voor de term blockflute , den naam van een register in Engelse orgels. Anthony Rowland-Jones: in 1388 staat in de archieven van de Earl of Derby (Henry IV) al "i. fistula nomine Ricordo" genoemd. In verschillende oude documenten wordt blokfluit als "Ricordour" aangemerkt. Rowland-Jones houdt het er op dat de oorsprong van het woord afstamt van "to record", in herinnering brengen; volgens hem is met "recorder" een muzikant bedoelt die iemand iets in herinnering brengt, en is die naam overgeslagen op het instrument (Tibia 2/200)
Aan het eind van de vijftiende eeuw kwam het blokfluitconsort snel op, en heeft een korte bloeitijd gekend (Peter van Heyghen; tijdschrift voor Oude Muziek 3/03). Op de titelpagina van de motettenbundel Musica quator vocum uit 1529 van Gombert staat vermeld dat de muziek gespeeld kan worden op lyrus maioribus en tibijs imparibus. Daarmee worden zeer waarschijnlijk gamba's en blokfluiten bedoeld (Peter van Heyghen; Akkoord 2005/4). Onderzoek van David Lasocki wijst uit dat professionele muziekgroepen blokfluitensembles, of in elk geval een aantal blokfluiten bezaten (in de 16e eeuw zijn er 68 voorbeelden). dat geld ook voor muziekgroepen. die bestonden uit amateurs (15 voorbeelden). Uit het onderzoek blijkt ook dat zowel de beroepsmusici als de amateurs soms ensembles maakten met instrumenten uit de zelfde familie, en soms gemengde ensembles. Of het een meer gebeurde dan het ander is tot nu toe niet af te leiden (David Lasocki: Tibia 2/2006). Na 1480 kochten duidelijk meer ensembles blokfluiten. In 1532 werden in Antwerpen voor een (vijfkoppig) ensemble meer dan 20 blokfluiten te koop aangeboden. Kiezen was toen al net zo lastig als tegenwoordig (Keith Polk: Basler Jaarbuch für historische Musikpraxis 29, 2005). Een blokfluitconsort bestond in de vroege 16de eeuw doorgaans uit een basblokfluit, twee tenorblokfluiten en een altblokfluit in g'. (f c' c' g', of een oktaaf lager). In de late 16de eeuw verschuift dat naar f c' g' d2 of een oktaaf lager. Het meest gebruikte instrument van de blokfluitfamilie in de 16e eeuw was een "diskantfluit" in g' . Er zijn 8 foedralen voor blokfluiten bewaard gebleven uit de 16de eeuw. Het grootste foedraal is uit 1603 met het stadswapen van Augsburg voor 16 blokfluiten, 6 dwarsfluiten en 6 andere blaasinstrumenten. De blokfluiten die in de openingen passen zijn een bas, vier bassets, vier tenoren, drie alten, twee sopranen en twee sopranino's. In het Kunsthistorisch Museum in Wenen is een foudraal (SAM 170) voor 2 bassetten, drie tenoren, twee alten en een sopraan.
In de 16e eeuw was Venetië hoofdstad van de blokfluit De beste bloklfuitbouwers (Ganassi) en blokfluitvirtuozen (De Bassani) hadden er hun standplaats, in en rond Venetié was het blokfluitconsort een geliefd en veelbespeeld instrumentarium.
In de 16e eeuw werd de blokfluit ook een pedagogische rol toegeschreven, Zo werd bijvoorbeeld koperblazers aanbevolen op een blokfluit de kunst van het articuleren te leren. (Karel van Steenhoven; Die Blockflöte im 21. Jahrhundert Tibia11/98).
Koning Frans 1 van Frankrijk stelde in 1530 een nieuwe hofkapel samen. De instrumenten werden verdeeld in instruments hauts en instruments bas. De Musiciens de l'Ecurie bespeelden de hauts: schalmei, trombone,. pommer; de Musiciens de la Chambre debas: violen en luiten. Blokfluiten en cornetto's konden in beide orkesten worden toegepast! Deze indeling werd tot ver in de 17de eeuw gehandhaafd.
Nergens in Europa werd de blokfluit zoveel bespeeld als in Engeland, zowel door amateurs als door professionals. Koning Hendrik VIII speelde zelf blokfluit en bezat er 74 in alle soorten en maten. Dat leidde in de 17de eeuw in Engelands tot een veelvoud van blokfluittypen: Common flute: altblokfluit in f1 Fifth Flute: sopraanblokfluit in c2 Voice Flute: tenorblokfluit in d1 Sixth Flute: sopraanbloktfluit in d2 Fourth Flute: sopraanblokfluit in Bes1 Een overzicht van al die verschillende types is beschreven in een manuscript van James Talbot (1664-1708), een professor Hebreeuws aan de Universiteit van Cambridge, maar goede vrienden met Henry Purcell, met wie hij samen een boek over muziek wilde samenstellen. Toen Henry Purcell in 1695 overleed bleef het manuscript onvoltooid.
n de 17e en 18e eeuw is de blokfluit een populair instrument geweest. Schein en Schütz eisten bij enkele koorwerken niet slechts blokfluiten ( bijvoorbeeld groepen van 8 basblokfluiten in de symfonieën, maar ook ter ondersteuning van de zangers.
Het belang van de blokfluit blijkt ook uit de voorgeschreven blokfluitpartijen in composities
van vrijwel alle grote componisten uit die periode: Monteverdi, Schütz, Purcell, Bach, Händel, Vivaldi,
die in hun Cantates, Concerti Grossi of Opera's de hobo's of traverso's op dramatische plekken vaak door blokfluiten vervingen.
Als consort-instrument beleefde de blokfluit zijn bloeitijd in de 16e eeuw. Er zijn uit de 17e eeuw slechts 19 Italiaanse bronnen met stemmen voor flauto of flautino, en dan nog vooral tussen 1610 en 1630. In de belangrijke Italiaanse culturele centra (Florence, Mantua, Venetië) werd blokfluit duidelijk gebruik, daarbuiten wat minder. De gebruikelijke blokfluit was een altblokfluit in G. Monteverdi schrijft een flautino alla vegisema seconda voor: een sopraninoblokfluit in G (Peter van Heyghen, STIMU-uitgave1993/1995). In 1654 werd in Padua, Italië de componist Agostino Steffani geboren. Hij was later werkzaam in Rome, Hannover en Düsseldorf. Hij stierf in 1728. Hij schreef een aantal opera's, waarbij zowel strijkorkest als blokfluiten en hobo's werden ingezet. Voor zijn opera Alarico (München, 1687) wordt als basso continuo instrument een basblokfluit voorgeschreven! Het repertoire van deze tot nu toe volstrekt onbekende componist Agostino Steffani moet nodig eens grondig uitgezocht worden. (Patricio Portell, Revista de flauta de pico, nr. 19 2003/2004) De bloeitijd van de altblokfluit lag in de periode1695-1720. De barokke blokfluitsonate is een noordeuropees verschijnsel uit de jaren 1690 tot 1740. Deze sonate werd in het algemeen voor amateurs uitgegeven, is technisch eenvoudig, maar vol uitdagende problemen wat betreft de interpretatie.
In de 18e eeuw schreven de grote componisten Handel, Telemann onder meer sonates voor blokfluit en basso continuo.
Hun sonates zijn muzikaal het meest dankbaar. Direkt daarna volgen Loeillet, Pseudo-Vivaldi (Chédevilles Il Pastor fido, Nr 6),
Albinoni, Finger, Veracini, Benedetto Marcello, Barsanti en Sammartini en daaronder weer
Daniel Purcell, Paisible, Bononcini, van Wassenaer en Roman.
Technisch soms behoorlijk lastig en muzikaal behoorlijk prikkelend zijn de blokfluitconcerten uit de 18e eeuw,
bijvoorbeeld van Albinoni, Babell, Bach, Baston, Dieupart, Graupner, Heinichen, Alessandro Marcello,
Naudot, Allessandro Scarlatti, Schickhardt, Telemann, Vivaldi en Woodcock.
Blokfluitconsorts Uit verkooplijsten van Jacob Denner uit 1710 (4 altblokfluiten. 1 tenor, 1 bas) en 1720 (3 altblokfluiten, 1 tenor, 2 bassen) en andere verkooplijsten van onbekende bouwers, waarvan één met 7 verschillende fluiten, blijkt dat er in de achttiende eeuw consortmuziek op blokfluiten werd gepeeld. Een blokfluitconsort bestond, net als tegenwoordig, in principe uit fluiten in f c' f' c2 of een oktaaf lager. Marin Mersenne in Frankrijk stelt een vijfstemmig consort voor: Grootbas F, Bas c, Basset f tenor c' en alt f' (Andrew Robinson: "Families of Recorders in the late 17th en 18th Centuries: The Denner Orders and Other Evidence"; The Recorder Magazine 23, 2003). Er zijn vijf vermeldingen van blokfluitconsorts: De hofkapel van het vorstendom Anhalt-Zerbst werd in 1699 op bevel van Prins Karl Wilhelm gevormd door kapelmeester Johann Christoph Grahmann. Hij wilde daarbij 4 instrumentenkoren, waaronder" Ein Chor Fleutes Douces". In 1743 en 1774 is op de inventarislijsten van de hofkapel nog steeds sprake van 6 blokfluiten. Een blokfluitconsort bij de Zweedse marine (1685) Een blokfluitconsort aan het Toscaanse hof in Florence (1700) Een blokfluitconsort in Gronsfeld (1710) Een blokfluitconsort in Göttweig (1720) (overzicht David Lasocki, Tibia 3/2012 blz 167 In de eerste helft van de 18de eeuw werd met de aanduiding flauto piccolo normaal gesproken een kleine blokfuit, soms een kleine flageolet bedoeld. Er zijn 466 historische blokfluiten bewaard gebleven: 16 sopranino's, 37 sopranen, 260 alten, 73 tenoren, 80 bassetblokfluiten (Philip T. Young, 4900 Historical Woodwind Instruments: An Inventory of 200 Makers in International Collections, Londen, Tony Bingham, 1993) Ná de altblokfluiten (260) zijn er het meest bassetblokfluiten bewaard (60). De bassetblokfluit werd duidelijk veel gebruikt. Bassetfluiten stonden doorgaans in f en hadden een kop met bovenin een gat voor een S-buis, zoals bij een fagot. Ze werden veel gebruikt in blokfluitconsorts. Blokfluitconsorts mèt bassetblokfluiten werden besteld bij blokfluitbouwers zoals Richard Haka (1685); Jacob Denner (1710). Het Toscaanse hof in Venetië had twee grote blokfluitconsorts van Richard Haka mèt bassetblokfluiten. Nederlandse bouwers zoals Thomas Boekhout waren gespecialiseerd in goede bassetblokfluiten. Bassetblokfluiten worden voorgeschreven door componisten zoals Jean Baptiste Lully, Marc Antoine Charpentier, Godfrey Finger en Allessandro Marcello. Bassetblokfluiten werden ook geregeld ingezet in de bas van basso continuowerken om de basso-continuo-nstrumten te verdubbelen. De bassetblokfluit werd tot laat in in de 18de eeuw gebruikt. Carl Philipp Emmanuel Bach schreef en triosonate in F groot voor altviool bassetblokfluit en bassocontinuo, H 588, 1755; kan ook met fagot, bassetblokfluit en basso continuo, H 589. (David Lasocki, "De Bassetblokfluit, 1660-1740)" blokfluitst jrg 6 nr. 1, 2014 Bassetspeler op de titelpagina van "Thesaurus Musicus" van John Hudgebut De barokke componisten zetten juist op dramatische plekken in hun cantates. concerti grossi en opera's de blokfluit in, wanneer extreme affecten zoals liefde en dood, zinnelijkheid en de Vinger Gods uitgedrukt moesten worden. (Karel van Steenhoven; Die Blockflöte im 21. Jahrhundert Tibia 1/98).
De meeste belangrijke componisten van de laatbarok: Lully, Charpentier, Blow, Purcell, Telemann, Bach, Vivaldi
en Handel gebruiken de blokfluit hun orkest betrekkelijk weinig, maar àls ze hem gebruiken doeltreffend en indrukwekkend. Om de uitdrukkingskracht en de dynamiek van het instrument uit te breiden schrijven componisten uit de laat-barok nogal eens extreem hoge tonen voor, die dan ook kennelijk goed gespeeld konden worden. De schotse historicus William Tytler heeft in 1792 een artikel geschreven, waarin hij het gehele programma opneemt van een concert, op St. Ceciliadag, 22 november 1695 in Edinburgh, Schotland, gehouden. Er werd een sonate voor twee blokfluiten, twee hobo's en basso Continou van Gottfried Finger, een sonate voor twee bloklfuiten, twee violen en basso continuo van Johann Christoph Pepusch en een theaterouverture van Jeremiah Clarke, gespeeld door zeven eerste violen, vij tweede violen, zes blokfluiten, twee hobo's en zes "bassen". Ook in de andere werken werden véél blokfluiten gebruikt: bij Finger drie blokfluiten per stem, bij Pepusch zes blokfluiten op de eerste en vier op de tweede stem. Wellicht een reden om "tutti"-aanwijzingen in sonates zoals die van Telemann serieus te nemen. De blokfluiten werden bespeeld door de beroepsmusicus Metthew Mc Gibbon (speelde ook hobo en viool); de andere zestien bloklfuitisten waren plaatselijke amateurs. (Alexander McGrattan; Proceedings of the International Historic brass Symposium, Pendragon Press, Stuyvesant, NY, 1997)
Bewaard gebleven composities voor blokfluitensemble uit de 17e eeuw:
Blokfluitconcerten Veel Engelse componisten schreven blokfluitconcerten voor kleine fluiten: ("the small flute concerto", slaat op de grootte van de fluit, niet op die van het concert). Voorbeelden: William Babell, John Baston, Francis Dieupart, Giuseppe Sammartini en Robert Woodcock. Ook het bekende concert van Giuseppe Sammartini is hoogstwaarschijnlijk in Engeland ontstaan, alleen in manuscript, dus nooit gedrukt, bewaard gebleven. William Corbett gaf een verzameling van 12 concerten uit in 1728: Le bizarre universali - Concerto's in Four parts for Two Violins, Tenor and Throughbase for ye harpsichord... N.B. These concertos may be Play'd in 3 Parts 2 Hautboys, Flutes or German Flutes (Owain Tudor Edwards: Englisch Eighteenth-Century Concertos: An Inventory and Thematic Catalogue, Hillsdale, NY, 2004, Pendragon Press) Johann Christoph Pepusch schreef zijn concerten opus 8 voor twee blokfluiten, twee hobo's en basso continuo. Ook Telemann schreef een aantal blokfluitconcerten, die zowel als concert , als als sonate worden aangeduid: TWV 42:c2 voor blokfluit, hobo en continuo Concerto di Camera TWV 43:g3 voor blokfluit, twee violen en continuo Quartett TWV 43:g4 voor blokfluit, viool, altviool en continuo (1708-1712) TWV 43:G6 èn TWV 43: a3 voor bloklfuit, hobo, viool en continuo Ouverture Hamburger Ebb und Fluth voor blokfluiten, traverso's , hobo's, fagot, strijkers en continuo (Steven Zohn: "The Sonate auf Concertenart" and Conceptions of Genre in the late Baroque, Eighteenth Century Music 1, Nr. 2, 2004) De drie Concerti per Flautino van Antonio Vivaldi (RV 443, 444, 445) zijn met grote waarschijnlijkheid voor sopraanblokfluit of voor flageolet in d’’ geschreven (Winfried Michel: Vivaldi’s konzerte "per Flautino" in ihrer wahren Gestalt. Ein letzter Leseverschuch; Tibia 2/98 pag 10 Frederico Maria Sardellis (La musica per flauto di Antonio Vivaldi, Studi die musica veneta, Quaderni Vivaldiani 11, Firenze 2001) komt ook op sopraanblokfluit uit. Dat geldt ook voor het "nieuwe", door Jean Cassignol gereconstrueerde flautino-concert in G-groot RV 312r. Het woord flautino betekent in Italië in de 17de eeuw trouwens altblokfluit in G, maar bij de Vivaldi concerten kun je daar geen kant mee op. Vivaldi schreef 17 Conderti da camera, waar een blokfluit bij betrokken is, waaronder RV 107 concert in g kleine terts, voor blokfluit, hobo, viool, fagot en continuo, RV 108 concert in a kleine terts, voor blokfluit, twee violen en basso continuo. In Napels is in 1725 (op instigatie van Mancini?) een verzameling aangelegd van 24 “Concerti di Flauto, Violini, Violetta e Basso Di Diversi Autori”. De “autori” zijn Barbella, Mancini (12 concerten!), Mele, Sarri, Scarlatti en Valentino. In de bibliotheek van het Conservatorio “San Pietro a Majella” zijn hiervan 6 stemboeken bewaard gebleven: C 38.3.13, C 40.2.12: Flauto, Violino Primo, Violino Secondo, Violetta, Basso, Violoncello. Op alle titelbladzijden worden de werken aangeduid met “Concerti”. Boven elk werk in de stemboeken staat “Sonata”, een duidelijke indicatie dat deze begrippen in die tijd nog door elkaar werden gebruikt. De Concerten zijn alleemaal netje bij uitgeverij Ut Orpheus in Bologna uitgegeven. Uitgaven FEW: concerto VI in d kleine terts; concerto XIV in g kleine terts. Allessandro Scarlatti schreef ook nog Sinfonia di concerto grosso No. 1 voor 2 blokfluiten, strijkers en continuo Christoph Graupner schreef een blokfluitconcert in F grote terts, GWV 323
ontwikkeling trillers en versieringen: Tot 1685 beginnen de trillers op de hoofdnoot, vanaf 1686 (Carr, Purcell) beginnen de trillers met de bovenseconde. Vanaf 1695 accents, trillers met dubbelslag en flattements. (Onderzoek Marianne Metzger, Tibia 2/95)
muziekuitgevers: Eén van de belangrijkste uitgevers in Europa was in de 17e eeuw Estienne Roger in Amsterdam.
Zijn schoonzoon die de zaak overnam, Michel Charles le Cene (U1743)
was een van de belangrijkste uitgevers uit de laatbarok.
Musicoloog Rudolph Rasch leidt uit de bewaard gebleven
inventarislijsten van deze uitgevers af, dat een derde van hun uitgaven
(waaronder 12 sonates van Andreas Parcham en twee triosonate verzamelingen
van Johann ChristianSchickhardt verloren zijn gegaan. (Album Amicorum Albert
Dunning in occasione del suo LXV compleanno, a cura die Giacomo Fornari, Brepol,
Turnhout, 2002)
De Engelse uitgever John Walsch, die van de vroege
1690er jaren tot 1731 aktief was heeft buitengewoon veel blokfluitmuziek
uitgegeven: niet minder dan 130 uitgaven, meer dan enige andere uitgever voor de
20ste eeuw. In de bloeitijd van het instrument (1695-1720) maakte
blokfluitmuziek een zesde van de productie uit. (David Lasocki in: Festschrift
Hermann Moeck, Moeck Verlag, 1997)
Blokfluiten komen voor op talloze afbeeldingen en schilderijen. Dé specialist op het gebied van het duiden van blokfluitplaatjes uit het verleden (iconografie) is Anthony Rowland-Jones. (zie "Recorder in Art" van de "Recorder homepage" van Nicoals S. Lander) De eerste onomstreden afbeeldingen van blokfluiten vinden we op schilderijen van het Catalaanse hof van Aragon in Barcelona aan het eind van de 14e eeuw. In Italië en noordelijker in Europa duiken blokfluiten pas midden 15e eeuw op schilderijen op. Tussen 1390 en 1430 zijn er wel zoveel blofluiten op catalaanse plaatjes en schilderijen terug te vinden, om daaruit een vaste plaats van het instrument bij het musiceren vast te stellen. (Anthony Rowland Jones, American Reorcer 38, nr. 5, 1997) Het instrument blokfluit werd geassocieerd met de begrippen liefde (erotiek), dood, pastoraal (=landelijk). Vooral de liefde dus, maar ook nog slaap, oorlog en water. De blokfluit hoort bij die instrumenten die de gehoorzin en de vergankelijkheid van het leven (Vanitas) symboliseren. Dat de blokfluit daarnaast een duidelijk fallussymbool is, was de schilders in die tijd niet ontgaan. Blokfluiten kunnen ook onbezorgdheid en vrolijkheid symboliseren. Een blokfluitenpaar op schilderijen wordt met het huwelijk geassocieerd. (Anthony Rowland-Jones, The Recorder Magazine 19, Nr. 1). Blokfluiten worden ook nogal eens door herders als geschenk aan het kindeke Jezus aangeboden. (Anthony Rowland-Jones, The Recorder Magazine 19, Nr. 4). In de Stimu uitgave The Recorder in de Seventeenth Century 1993/1995) analyseert Ruth van Baak-Griffioen 100 Nederlandse schilderijen uit de 17e eeuw met 103 afgebeelde blokfluiten . Blokfluit wordt vaak met engelen of de maagd Maria wordt afgebeeld, maar zelden in samenhang met Jezus Christus zelf (Recorder Magazine 18, nr. 4 1998). Dit geschiedenisoverzicht over blokfluiten wordt vervolgd in De blokfluit ná de barok: 1750 tot 1900 Herontdekking van de blokfluit eind 19de eeuw Ontwikkelingen na 1945 per land afzonderlijk Componisten van blokfluitmuziek in alfabetische volgorde aan dit geschiedenisoverzicht van 1300 tot 1750 zijn nog de volgende specifieke overzichtjes gehangen:
blokfluiten, blokfluitbouwers en
blokfluitisten |