3. De herontdekking van de blokfluit Tegen het eind van de 19e eeuw komt een brede belangstelling voor het verleden in verschillende Europese kringen. Daarbij ontstaat ook interesse voor "oude instrumenten". De overdruk van het zeer expressieve geluid van het klassiek-romantische orkest doet de behoefte voelen aan wat kleiner, intiemer geluid. 1880-er jaren. De kunstenaarsfamilie Düll in München had talrijke originele blokfluiten, dwarsfluiten, hobo’s en flageolets van instrumentenbouwers als Denner, Bressan en Oberlender in bezit. Als student op de Münchener Kunstacademie traden de latere professor Heinrich Düll (1867-1956) en zijn vriend, de latere beeldhouwer Georg Pezold (1865-1943) al met blokfluiten en andere instrumenten op. 1894 het gezin Düll betrekt een villa in het stadsdeel Bogenhausen. Heinrich Düll en Georg Pezold vormen een ensemble met vier blokfluiten, arpeggione (soort cellogitaar), barokke trompetviool en pauken. Ze noemde dat de "Bogenhauser Künstlerkapelle". Als leider trokken ze hofmuzikant beroepsfluitist Heinrich Scherrer (1865-1937) aan. De blokfluiten waren originelen van Johann Christoph Denner, Jacob Denner en Peter Bressan. De instrumenten hoorden bij een privéverzameling die vandaag de dag nog voor een deel intact is. 1898. Christopher Welch (1832 - 1915) houdt een lezing voor de leden van de "Musical Association" in
Engeland. Hij brengt de leden op de hoogte van het bestaan van de blokfluit.
https://www.youtube.com/watch?v=tkhQBn6PVg8 1921. Arnold Dolmetsch bouwt zijn eerste altblokfuit in f' 1922 - 1924 Muziekwetenschapper Werner Danckert (Jena en Erlangen) laat onafhankelijk en onwetend van de activiteiten van Willibald Gurlitt in Freiburg het Kynseker-consort uit het museum in Nürnberg nabouwen. In het muziekwetenschappelijk instituut van de Universiteit Erlangen-Nürnberg bevinden twee altblokfuiten, een bas en een kwintbas van Gorg Graessel, waarschijnlijk in 1922 vervaardigd, ze behoren tot de vroegste kopieën van oude instrumenten. 1924 Max Hüller (1884-1965), bedrijfsleider en inkoper van de firma Carl Krupse in Erfurt, ging zich ook met de bouw van blokfluiten bezig houden. Als voorbeeld gebruikte hij de fluiten die Werner Danckert (zie vorige alinea) had laten bouwen. De firma Krupse werkte daarmee in een langer traditie: oprichter Carl Kruspe (1808-1885) had in Wenen bij Ferdinand Hell in zijn jonge jaren Csakans gebouwd en had dat later ook in Erfurt gedaan. 1924 Arnold Dolmetsch vindt toevallig zijn Stanesbyfluit terug tussen klarinetten van de bibliothecaris van het Brits Museum Geoffry Rendall. Die voelt zich verplicht de fluit aan Dolmetsch terug te geven. Als dank krijgt hij van Arnold Dolmetsch de eerste kopie van het instrument. (Alexandra Williams: The Dodo was Really a Phoenix: The Renaissance and revival of the Recorder in England 1879-1941, Proefschrift Universiteit van Melbourne, 2005) 1924 De Duitse instrumentenbouwer Peter Harlan bouwt ondertussen ook fluiten en reist samen met andere muzikanten stad en land af om historische instrumenten te onderzoeken.
1925. Arnold Dolmetsch brengt zijn altbloklfuiten op de Engelse markt 1925. De Duitse instrumentenbouwer Peter Harlan (1898-1966) onderzoekt met Waldemar Woehl de Staatsmuziekinstrumentencollectie van Berlijn, die beheert wordt door professor Curt Sachs. Ze krijgen toestemming de fluiten niet alleen te bekijken maar ook te bespelen en uit te proberen. Ze denken dat de lage-stemmings altblokfuit in e' staat. Peter Harlan vraagt Kurt Jacob (1896-1973), bouwer van Böhmdwarsfluiten in Markneukirchen, prototypes voor nieuw te bouwen blokfluiten te ontwikkelen. 1925. Op het eerste Bachfest in München wordt het 4de Brandenburgse concert met twee blokfluiten uitgevoerd door Heinrich Düll en Georg Pezold van de de Bogenhauser Künstlerkapelle (zie 1894). De leiding is in handen van cellist, gambist, barytonspeler, dirigent en muziekuitgever Christian Döbereiner (1874-1961), die ook de leiding van de Bogenhauser Künstlerkapelle had overgenomen. 1926 Arnold Dolmetsch stelt op het tweede Haslemere Festival zijn eerste blokfluitkwartet voor, gebouwd naar barokke voorbeelden. Stemming: c'' f' c' f, zo doen we het nu dus nog steeds. 1926 De Duitse instrumentenbouwer Peter Harlan (26 februari 1898, Berlijn-Charlottenburg -13 januari 1966, Burg Sternberg) construeert samen met Kurt Jacob (1896-1973) in zijn werkplaats in Markneukirchen (in het Vogtland, zie 1928) "zijn" eerste blokfluit, in e'. Hoewel zijn blokfluitbouwplannen beïnvloed zijn door zijn indrukken in Freiburg en Haslemere, wil hij een andere kant op: geen "oorspronkeljke" naar oude voorbeelden nagebouwde blokfluiten voor muziekspecialisten, maar eenvoudig blokfluiten voor de jeugd en voor amateurs. De eerste blokfluit van Harlan staat in e', omdat de de historische fluiten uit de muziekinstrumentencollectie in Berlijn, waar Peter Harlan gebruik van mag maken in lage stemming nog niet als "f"-fluiten worden herkend. In die eerste fluit (vooral het werk van Kurt Jacob) zijn de metingen van meerdere originelen (waaronder een Rottenburgh-altblokfluit) tot een nieuw model samengevoegd. De eerste blokfluiten van Harlan hebben nog een historische greepwijze. (Peter Thalheimer: Tibia 3/2006) Later bouwt Harlan daar de "Duitse greepwijze" in, waar hij in feite de uitvinder van is. De blokfluit komt als "nieuw instrument" op de Duitse markt. Over de kwaliteit van zijn fluiten en die van zijn medewerkers moet overigens niet gering worden gedacht. 1926 Peter Harlan krijgt als gauw meer dan 100 bestellingen voor zijn "nieuwe" fluit. Hij verbindt zich daarvoor met de werkplaats van Martin Kehr (1884 - 1960) in Zwota. Kehr signeert de fluiten voor Harlan met "Peter Harlan/Markneukirchen, maar maakt ook dezelfde instrumenten met signaturen van andere handelaars en ongesigneerde exemplaren. (Peter Thalheimer: Tibia 3/2006). Harlan inspireert Kehr vanuit zijn ideaal: eenvoudig blokfluiten voor de jeugd en voor amateurs, tot vereenvoudigingen en verbeteringen: een rechthoekig blaaskanaal, "Duitse" greepwijze, cilindrische vingergaten. In eerste instantie wordt deze blokfluitvorm door alle Vogtlandse blokfluitbouwers overgenomen. Martin Kehr was de grondlegger van de seriematige blokfluitenbouw in de 20ste eeuw. In zijn werkplaats werden duizenden fluiten voor Peter Harlan gebouwd. In de 1930-er jaren werkten er in zijn werkplaats 20 fluitbouwers. 1926 Carl Orff (!895-1982) bestelt bij Peter Harlan in Markneukirchen een heel blokfluitkwartet. De instrumenten worden geleverd in d2 a1 d1 a d stemming (vermoedelijk ook twee sopranino's in g2. Orffs jn medewerkster Gunhild Keetman (1904-1990) leert zichzelf autodidactisch blokfluit spelen. (Peter Thalmeier: Tibia 3/2001). 1927 Peter Harlan biedt blokfluitensets aan: a' e' a d in samenwerking met Alfred Zastrau; a' d' a d in samenwerking met Waldemar Woehl.
Vanaf ongeveer 1928 tot de tweede wereldoorlog is het "Vogtland", het gebied van het Ertsgebergte, ten noorden van Tsjechië, het centrum voor blokfluitbouw. Instrumentenbouwers waren hier al eeuwen actief. In de 19e eeuw werden er nog kort blokfluiten, daarna vooral Czakans en flageoletten gebouwd. (zie ook Geschiedenis 1: de blokfluit ná de barok). Dr. Karl Gofferje ontwikkelt een nieuwe serie blokfuiten, werkplaats Max König & Söhne bouwt ze , de firma Merzdorf leent er merknaam aan en verkoopt.
1928 Waldemar Woehl schrijft een artikel in "Die musikantengilde 6": : Handhabung und Verwendung der Blockflöte". Hierin beschrijft het de "e"-blokfluit" voor het eerst als een lage-stemmings f'- fluit. Vanaf nu worden er ook veelvuldig f'- en c' fluiten in hoge stemming gebouwd.
1928-1932 worden in Frankrijk professionele concerten met blokfluit gegeven. Dit doet Lucy Dragon in het ensemble Société de Musique d'Autrefois samen met de harpist Pierre Jamet en de cellist Paul Tortellier.
Vanaf november 1929 levert Max Hüller de uitgeverij Bärenreiter blokfluiten. De instrumenten worden op de achterkant van het kopstuk gesigneerd met BÄRENREITER / KASSEL. Zie over de Bärenreiterblokfluiten: Windkanal, jaargang 25; 2022-2 en 2022-3 "Bärenreiter-Blockflöten" van de hand van Peter Thalheimer
1929-1930. Ferdinand Enke probeert aan de Jeugdmuziekschool Berlijn-Charlottenburg de eerste drie- en vierstemmige eenvoudig speelmuziekstukken in koristische blokfluitbezetting uit. Het begin van het "blokfluitorkest". Dat werd na de Tweede Wereldoorlog pas in de 1960-er jaren weer verder uitgeprobeerd 1930. Hermann (Johannes) Moeck, de vader van Hermann Moeck (geb. 1922) begint een blokfluitenbedrijf in Celle. Zijn bloklfuiten betekt hij van de werkplaatsen van Heinrich Oskar Schlosser (1875 - 1947) in Zwota en Rudolf Otto (1912 - 2004) in Markneukirchen. Schlosser creëert voor Moeck een eenvoudige gladde blokfluitvorm: de "tujufluit", waarop Moeck ná de tweede wereldoorlog weer teruggrijpt. 1930. Waldemar Woehl geeft bij uitgeverij Bärenreiter in Kassel een blokfluitmethode uit: Die Blockflöte. Kurze Einführung in ihr Wesen, ihre Möglichkeiten und ihre Handhabung. 1930. Helmut Bornefeld koopt in April zijn eerste blokfluit, leert zichzelf erop spelen en schrijft zijn eerste blokfluitcompositie. 1930. Robert Götz: Schule des Blockflötenspiels nach Lehr und Art der mittelalterlichen Pfeifer, Keulen Ca. 1930 maakt G. H. Hüller in Schöneck fluiten met kleppen; in dezelfde tijd maakt Max König in Zwota, een van de muziekstadjes in het "Vogtland", blokfluiten met cylindrische binnenboring, lange mensuren en één klep. Er zijn twee bouwconcepten: Een blokfluitensemble in D-A stemming (wijde boring, weke, ronde klank, aan dwarsfluit georiënteerde toonomvang) en een C-F kwartet (nauwe mensuur; makkelijk over te blazen, lage tonen klinken zwakker). Er schijnen meer dan 22.000 fluiten te zijn gebouwd! Deze fluiten berusten al op de principes die in de 21ste eeuw zullen leiden tot de harmonische blokfluit (zie hoofdstuk 7) (Windkanal 2004-2) 1930. Alfred Zastrau publiceert bij Wilhelm Zimmerman, Leipzig "Blockflöten-Schule", om mogelijkheden te bieden tot het lesgeven in en het propageren van blokfluitspel. Later, vermoedelijk omstreeks 1935 wordt er van zijn hand ook nog een "ABC der Blockflöte, kleine Anleitung zum Selbsterlernen und Lehren" bij dezelfde uitgever gepubliceerd. (informatie via Eberhard Zastrau, Berlijn, 21-02-2004) 1930 Pianist en dirigent Willem van Warmelo (1894-1976), met een grote interesse voor oude muziek, wil de blokfluit leren bespelen, samen met iemand van de jongste generatie en benadert daarvoor zijn neefje Kees Otten, hetzoontje van zijn zus. Van 1930 tot 1937 gaf Willem van Warmelo Kees Otten blokfluitles. Toen kon Kees het beter dan hijzelf. Wanneer Willem van Warmelo het instrument min of meer beheerst geeft hij een Handleiding voor de schoolblokfluit in C uit.
1930/1931 Ene Lidbury (zaakgelastigde van de Olbury Chemical Company,
New York) koopt blokfluiten van de familie Dolmetsch. Hierop wordt gemusiceerd door het
Niagara Falls High School Recorder Quartet, dat in 1932 uit elkaar gaat, wanneer de deelnemers de Niagara Falls High School verlaten. Er wordt ook een "sopraninofluit" uitgevonden.
1931 De "Harlan-blokfluit" wordt door allerlei werkplaatsen gekopieerd. Tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog waren er in Markneukirchen en Zwota 15 werkplaatsen waar blokfluiten werden gebouwd, die door meer dan 50 Vögtlandse handelaars werden geleverd. 1931. Bij Hermann Moeck (Celle) wordt onder redactie van F.J. Giesbert "Der Blockfloten Spiegel" uitgegeven. In 1935 werd de titel gewijzigd in "Die Zeitschrift fur Spielmusik. De serie loopt nog steeds. 1931. Heinrich Scherrer, de voormalig leider van de Bogenhauser Künstlerkapelle (zie 1894) geeft een blokfluitmethode uit: Block-Flöten-Schule Art un Spielweise der alten Pfeifer, Leipzig. Er volgen nog een aanal speelboeken
1931. Hans A. Martens schrijft een artikel "Die Blockflöte in heutiger
Zeit" in het Zeitschrift für Musik nr. 98, waarbij hij voor âls
vertaling van "Flûte douce" in het Duits nog steeds de verbastering "'Flötuse"
aangeeft. (Peter Thalheimer, Tibia
3/2008) Om deze werken nu opnieuw uit te voeren, zijn in eerste instantie blokfluiten in de A-D stemming het mooist, maar de werken kunnen ook getransponeerd worden. (Peter Thalheimer, Tibia 2/2001).
1932 Karl Gofferje:Die Blockflöte. Eine Anwiesung, die Blockflöte zu spielen. Wolfenbüttel, Berlin.
1932. Gunhild Keetman: tien Spielstücke für Blockflöten und
kleines Schlagwerk, van die typische 1932. Er wordt in Duitsland op een beroepsmatige manier goed blokfluitspel ontwikkeld. Namen: Willibald Gurlitt, Thea von Sparr(1915-1988), Ferdinand Conrad. Vanaf 1932 begint Rudolf Otto in Markneukirchen (naast Zwota dé bloklfuitbouwplaats in het "Vogtland") blokfluiten te bouwen. Zijn opleiding krijgt hij bij Meester Hans Mönnig van de firma gebroeders Mönnig, Markneukirchen. In mei 1939 legt hij in Markneukirchen de meesterproef af. In zijn werkplaats, waar ook allerhande andere houtblaasinstrumenten worden gebouwd, werken voor de oorlog 14 medewerkers. (zie ook Geschiedenis 3 /Duitsland/blokfluiten) 1933 organiseert de vader van Joannes Colette (*1918), de "Eerste Nederlandse Blokfluitspel-, zang- en Volksdansweek in de Meihof in Oosterbeek. Muzikale leiding had F.J. Giesbert 1933 De Schola Cantorum in Basel wordt opgericht. Hier wordt tot ver in de 60er jaren oude muziek gespeeld op blokfluiten van Harlan en Dolmetsch. 1933 Arnold Dolmetsch componeert voor zijn zoon Carl "3 Duos pour 2 Recorders joués par un seule personne". Vooruitstrevend! (A Birthday Album For The Society Of Recorder Players, Manchester, Forsyth, 1987) 1934 wordt op initiatief van Helmut Mönkemeyer in Krefeld een muziekschool opgericht. 1934 wordt door Helmut Mönkemeyer voor het eerst de Händel sonate in g-klein voor blokfluit uitgegeven. Daarvóór bestonden alleen uitgaven voor dwarsfluit. De uitgave verscheen in de serie "Moecks Gelbe Musikhefte". (Klaus Hofmann: Tibia 2/2004)
Ca. 1935 vindt ook een blokfluitrenaissance in Frankrijk plaats. Leerboeken voor school en thuis van Angèle Ravizé, Victor Delfolie en D. Aeschimann (Cécile Robert: XXème siècle et flûte à bec, Editions Aug. Zurfluh 1998).
1934. Edgar Hunt
(2010 - 21 maart 2006) betrekt voorde de Engelse markt
fluiten uit Markneukirchen. De handelaar die voor hem levert is
Wilhelm Herwig. Deze laat zijn "Herwiga"-blokfluiten vervaardigen in de
werkplaats Max
König & Söhne in Zwota. Omdat Edgar Hunt
voor dce Engelse markt blokfluiten met baokke greepwiojze nodig heeft, zorgt hij
ervoor dat Herwig (dus König) in 1934/1935 een blokfluitkwartet van
Arnold Dolmetsch krijgt. als voorbeeldinstrumenten. Ook Hermann Johannes
Moeck krijgt door bemiddeling van Edgar Hunt Dolmetschinstrumenten: barokke
greepwijze, ondersneden vingergaten, gebogen blaaskanaal. (Peter
Thalheimer, Tibia 2/2005)
1935 verschijnt in Nederland de eerste blokfluitmethode: Handleiding voor de blokfluit in C, geschreven door G. Rooda en uitgegeven door Wolter Hattink en Albersen in Den Haag.
1935 De componist Conrad Lechner schrijft de eerste van 87 kleine stukken voor sopraanblokfluit (de laatste zou in 1988 geschreven worden)
1935 Max Hüller uit Erfurt (zie 1924/1929) kan de vraag naar Bärenreiterfluiten voor muziekuitgeverij Bärenreiter in Kassel net mee aan. Hij wordt geholpen door de werkplaats van Rudolf Otto in Markneukirchen.
1935 - 1940 worden er in de werkplaats van Martin Kehr in Zwota al blokfluiten met kleppen onwikkeld, die vooruit wijzen naar de moderne kleppenblokfluiten in de 21ste eeuw.
1936 Manfred Ruëtz, een van de meest vooraanstaande blokfluitisten uit de
jaren voor de Tweede Wereldoorlog, beklaagt zich er over dat er te weinig door
beroepsmatige componisten naar blokfluit gekeken wordt. (Peter Thalheimer,
Tibia 2/2001). Hij concipieert een nieuw blokfluitmodel, dat door
Max Hüller in
de firma Carl Kruspe in Erfurt gebouwd wordt en door uitgeverij Bärenreiter in
Kassel verhandeld. Het moet een meer solistische fluit worden, die ook met
"Engelse"greepwijze wordt geleverd. 1937 begint ene heer Fuchs als fluitdocent aan de Muziekschool Afschaffenburg, de oudste Duitse muziekschool, als eerste mzueischool ooit in 1810 in het leven geroepen door Carl von Dalberg (1744 - 1817), groothertog van Frankfurt. Heer Fuchs gaf vanaf april 1937 ook blokfluitles aan 13 leerlingen
1937. Jaap Langerhorst was in Zeist Nederland de firma "In de Blokfluit" begonnen. Hij importeerde sopraan- en altblokfluiten die in Markneukirchen gebouwd/geleverd werden door de opvolgers van Alexander Heinrich (14 oktober 1876 – 1932) en Johannes Adler. Hij verwijderde de merknamen “Heinrich” en “Adler “ van de kopstukken, en voegt in het middenstuk van de sopraan de naam “Alcando Vivo” en bij de alt “ Alcando Modesta” in. In 1937 verhuisde hij naar Utrecht en trok in het pand Oude Gracht 305. Hans Coolsma ging hier met hem samenwerken. 1937. De Nazi's in Duitsland vaardigen een decreet uit dat bij de muziekopleiding alleen nog fluiten in C-, F- stemming mogen worden gebruikt. In Duitsland werd namelijk, met vaak verrassend resultaat, ook veel op D-, E-, A- en B- fluiten gespeeld. Deze fluiten mogen, volgens hetzelfde decreet van de "Reichsjugendführung" per gratie alleen bij uitvoeringen van kamermuziek worden gebruikt. 1937. Jean Henry (1910 - 27 oktober 2005) ziet in Frankrijk de betekenis van blokfluit in de muziekopvoeding van kinderen. HIj begint op de basis- en middenscholen van de Parijse voorstad Sartrouville blokfluitlessen te geven.
1938 Gustav Scheck, de"oervader van het kunstzinnige blokfuitspelen" ((Windkanal
2004/4) geeft de "Höhen Schule der Musik" uit, een professionele handleiding om goed blokfluit te leren spelen.
Door de naderende Tweede Wereldoorlog kwam een en ander niet meer tot zijn recht. Belangrijke leerling: Hans-Martin Linde
In Engeland waren de ontwikkelingen positiever. Schott en Co Londen begon series blokfluitliteratuur uit te geven. 1939 Carl Dolmetsch (1911 - 1997), de oudste zoon van Arnold) 1939 geeft een concert in de beroemde Wigmore Hall in Londen, dat in alle bekende dagbladen goed werd gerecenseerd. Carl werkte er hard aan om aan te tonen dat de blokfluit als virtuoos instrument op het zelfde niveau stond als de viool, fluit of piano. Vanaf nu zal Carl praktisch vijftig jaar lang elk jaar in de Wigmore Hall een speciaal voor die gelegenheid nieuw gecomponieerd werk uitvoeren. 1939 Walter Bergmann (Hamburg 1902 - Londen 1988) emigreert van Duitsland naar Engeland, en zal daar na een moeizam begin een dragende rol krijgen in de blokfluitwereld als leraar, dirigent, begeleider, componist en uitgever. 1939 Kees Otten, 15 jaar oud, gefascineerd door jazzmusici als Louis Armstrong en Duke Ellington “jammt” op blokfluit in een club in Amsterdam met saxofonist Coleman Hawkins. 1939 Dietz Degen promoveert op het proefschrift: Die Blockflöte in den germanischen Ländern". Wellicht ondanks, of misschien juist daarom, dat Dietz Degen een fanatieke nazist was, toch een interessant studiewerk.
Omstreeks 1940 worden in de werkplaats van Schlosser
in Zwota blokfluiten met een gebogen blaaskanaal en barokke greepwijze
gebouwd voor de firma Moeck, vermoedeljk naar de Dolmetsch
voorbeelden die via Edgar Hunt naar Duitsland waren gekomen (zie
1934). De instrumenten worden in hoge C-F-stemming (a' = 440) van
sopranino tot grootbas gebouwd. Zie ook
hier De Tweede Wereldoorlog zette een aantal van deze ontwikkelingen stil. Edgar Hunt moest in het leger en als zodanig naar India, goed hout voor blokfluiten was niet meer te krijgen. 1941 wordt bij "Ons Leekenspel" in Bussum een boekje uitgegeven van Wouter Paap: "Muziek in gezin en vereeniging". In dit boekje worden maar liefst 9 pagina's aan blokfluit gewijd. Opvallend is de positieve manier waarop de auteur over het instrument blokfluit schrijft, en de uitgebreide kennis die er op dat moment al bestaat over geschiedenis en gebruik van het instrument. Als blokfluitleergangen worden aanbevolen de Handleiding voor de schoolblokfluit in C van Willem van Warmelo, de Blokfluitenschool van Mulder en vooral de Populaire school voor de blokfluit van Kranz. De Handleiding voor de blokfluit in C ( zie 1935) van Rooda vindt Wouter Paap minder geslaagd, net als de A-Z-methode voor blokfluit van Gieskens . Als aanvulling beveelt hij methoden van Rüetz, Mönkemeyer en Giesbert aan. Aan het boekje is een prijslijst toegevoegd, waaruit blijkt dat in dit jaar een sopraanblokfluit van Peter Harlan 5 Hollandse guldens kost, een alt 10, een tenor 20 en een bas 40. (gegevens verkregen van Clara Legêne; conglome@wanadoo.nl) 1942 Kees Otten gaat blokfluitpartijen spelen in Bachcantates, gedirigeerd door Hans Brandts Buys; Onder leiding van Hans Brandts Buys werd voor het eerst in Nederland het vierde Brandenburgse Concert van Bach met blokfluiten gespeeld, door Kees Otten en Joannes Collette in de kleine zaal van het Concertgebouw in Amsterdam. 1943 had de altviolist Emil Seiler in Berlijn een Kamermuziekgezelschap waar onder andere Thea von Sparr (1915-1988), Linde von Winterfeld en Werner Tietz (1918 - 1945) deel van uitmaakten. Johann Nepomuk David schreef voor deze groep Variaties voor blokfluit en luit DK 373 en Concertino voor altviool, twee blokfluiten en luit DK 376 (1944) Ernst Ludwig Schlosser uit Zwota bouwde in 1943 een C-F-blokfluitkwartet voor Werner Tietz
1943 Edward Powell (Boston) verkrijgt een patent voor zijn Orkon: een sopraanblokfluit met een Boehmachtig kleppenmechaniek. Het patent wordt in 1955 nog eens uitgebreid. Omdat het instrument in vergelijk met de gebruikelijke schoolsopraanblokfluiten veel te duur is, wordt de productie beëindigd.
1943, vijf jaar voor de grondvesting van de Staat Israël, geeft Abraham Omer een Hebreeuwse blokfluitmethode uit, waarbij het er om ging om een nieuwe cultuur te scheppen en de blokfluit een zionistisch instrument was geworden.
Voor de ontwikkelingen ná 1945 zie de hoofdstukken 4. Ontwikkelingen ná 1945 en 5. Blokfluit in de 21ste eeuw.
|