Componisten

vanaf 1500

 

Codex Segovia of Cancionero de Segovia, het liedboek van Segovia (ook: Cancionero de la Catedral de Segovia (liedboek van de kathedraal van Segovia) of: Cancionero Musical de Segovia (CMS), wordt bewaard in het archief van het kapittel van de Kathedraal van Ségovia.

Het is een handschrift, samengesteld tegen het einde van de regering van koningin Isabella I van Castilië en koning Ferdinand II van Aragón tussen 1499 en 1503.

Higinio Anglés ontdekte het handschrift in het archief van het kapittel van de kathedraal in 1922. In 1977 werd het voor het eerst compleet gedrukt.

Codex Segovia bestaat uit 204 werken in vijf verschillende talen (34 in het Nederlands) Daarvan zijn er 97 alleen in deze codex terug te vinden. De stukken zijn van de hand van 27 componisten. De Nederlandse liederen van het handschrift vormen een van de voornaamste bronnen voor dit genre in die taal uit die tijd. Zo maken de liederen van Obrecht het leeuwendeel uit van het overgeleverde repertoire aan Nederlandse liederen van deze componist

In het liedboek zijn werken opgenomen met zowel geestelijke als wereldlijke onderwerpen. De stukken gaan van eenvoudige Castiliaanse werken tot doorwrochte composities.

Codex Segovia bevat

     missen,

     motetten,

     villancico‘s,

     chansons

     instrumentale stukken.

 

Koning manuscript (omstreeks 1500, manuscript II.270 van de Koninklijke Bibliotheek Albert I in Brussel).

Het manuscript is geschreven door een Nederlander en is afkomstig uit kringen van de Moderne Devotie van Geert Grote (1340 - 1384), eind 14de eeuw.

Het Koning Manuscript bevat

     10 Nederlandse liederen en 19 Latijnse liederen voor twee tot vier stemmen. De meeste liederen zijn van anonieme componisten, een enkele werk is van Alexander Agricola. De meeste liederen zijn Kerstliederen of zijn gewijd aan Maria of de heiligen Ursula, Cecilia, Catherina, Barbara en Sint Nicolaas. Daarnaast bevat het Koning Manuscript de tekst voor een antifoon, liederen zonder muzieknotatie en religieuze poëzie in Latijn en Middeleeuws Nederlands.

- Ons is een kijnt geboren 

 

Codex Speciálník (CZ-HKm MS II.A.7, Praag, Tsjechië, omstreeks 1500) is een gezangenboek uit een klooster in de omgeving van Praag. De codex bevat 609 pagina’s met 227 meerstemmige religieuze muziekwerken van bekende (Heinrich Isaac, Bartholomeus Frank, Johannes Tourot) en onbekende componisten en anonimi voor 2 tot 4 stemmen. De codex is een van de oudste overlevende verzameling Tsjechische polyfonie en is opgeschreven in een Protestantse congregatie rond 1500.

Momenteel wordt het manuscript bewaard in het Museum van Hradec Králové, dat het in 1901 van een Praagse boekhandelaar en musicoloog Dobroslav Orel heeft gekregen, die het bij toeval had ontdekt.

De Codex Speciálník bevat onder meer

     72 motetten 

     2 Boheemse hymnen

     9 misdelen

     64 homofone gezangen. 

 

Het Koorboek van Eton (16de eeuw, Eton Choirbook, Eton College MS. 178) is een rijkversierde verzameling manuscripten van Engelse geestelijke muziek, in de 15e eeuw gecomponeerd en  opgeschreven. Het is een van de weinige overgebleven koorboeken met Latijnse liturgische muziek die de Reformatie heeft doorstaan. Het koorboek bevatte oorspronkelijk muziek van 24 verschillende componisten. Veel stukken zijn echter beschadigd of incompleet. Het 'Koorboek van Eton' is een van de drie grote koorboeken uit het vroege Tudor-tijdperk. De andere twee zijn het Lambeth Koorboek en het Caius Koorboek).

Dit koorboek werd samengesteld tussen ongeveer 1500 en 1505 voor gebruik aan het Eton College. De huidige band stamt uit midden 16e eeuw. Van de originele 224 pagina's zijn er nog 126 over, inclusief de index. In het origineel zaten 93 aparte composities, waarvan slechts 64 hetzij compleet of incompleet bewaard zijn. Sommige van de 24 componisten zijn slechts bekend vanwege hun opname in het koorboek. John Browne voegde de meeste composities aan het boek toe (10 stuks), gevolgd door Richard Davy (9) en Walter Lambe (8)

Stilistisch gezien bevat de muziek uit het Koorboek van Eton drie fases in de ontwikkeling van de vroege polyfone Renaissancemuziek uit Engeland.

De eerste fase wordt vertegenwoordigd door de muziek van Richard Hygons, William Horwood en Gilbert Banester. De meeste muziek uit deze fase is polyfoon maar niet-imiterend, waarbij het contrast werd bereikt door afwisseling tussen volle vijfstemmigheid en secties met minder stemmen.

De tweede fase bevat onder meer werk van John Browne, Richard Davy en Walter Lambe. Hierin wordt imitatie gebruikt, cantus firmus techniek, en vaak voorkomende kruiselingse relaties tussen de stemmen, een eigenschap die kenmerkend was in de vroege Tudorpolyfonie.

De laatste fase omvat composities van William Cornysh en Robert Fayrfax en deze werken stammen uit ongeveer 1500. Hierin ziet men veelvuldig imitaties, de cantus firmus techniek verdwijnt, en in het algemeen wordt de klank meer continentaal. Alle composities in het 'Koorboek van Eton' zijn geestelijke, vocale, in het Latijn gezongen werken.

 

Jheronimus Vinders (Hieronymus Vinders, Vender, Venders) (16de eeuw) was van 1525 tot 1526 zangmeester aan de Sint-Janskerk (nu Sint Baaf kathedraal)  in Gent.

Jheronimus Vinders  componeerde

     4 missen

- Missa ’Stabat Mater', met het gelijknamige motet van Josquin du Prez.

- Missa 'Fors seulement', lang aan Gombert toegeschreven.

- Missa  “Mijns liefskins bruyn ooghen”, met als bron een lied van Benedictus Appenzeller

     8 motetten

- O mors inevitabilis, een klacht op de dood van Josquin des Prez, voor 7 stemmen

     3 liederen

- Mijns liefskins bruyn ooghen, contrefact op de wereldlijke tekst van het Agnus Dei uit zijn gelijknamige mis,  voor vier stemmen

- Och rat van aventueren, voor vier stemmen

- O wrede fortune ghij doet mij treuren, voor vier stemmen 

 

Giovanni Animuccia (Florence, Italië, omstreeks 1500 – 20 maart 1571) zijn broer Paolo Animuccia was ook componist. Hij was duidelijk bezig in Florence, want daar werden twee boeken met madrigalen en motetten uitgegeven, maar wat hij er nu precies uitspookte, daar weten we niets van.

In 1550 was Giovanni Animuccia in Rome in dienst bij kardinaal Guido Ascanio Sforza.

Hij ontmoette daar de ook uit Florence afkomstige priester Philip Romolo Neri, de “Apostel van Rome”. Deze vormde een orde van onafhankelijke geestelijken: de congegratie van het Oratorium, kortweg het “Oratorium” Het oratorium begon in de vroege 1550-er jaren met kleine informele bijeenkomsten voor religieuze discussies en gebed en groeide snel uit tot een grote volkbeweging. Bij de bijeenkomsten werd de Florentijnse gewoonte van het zingen van laudi spirituali overgenomen, in Florence gestimuleerd door Girolamo Savonarola. Giovanni Animuccia heeft er veel voor gecomponeerd en bleef maestro di cappella van het Oratorium tot zijn dood. De laudi vormden de basis voor de ontwikkeling van de latere muziekvorm oratorium.

Giovanni Animuccia werd benoemd als magister cantorum (zangmeester) van de cappella Giulia in de Sint Pieter Basiliek van het Vaticaan vanaf januari 1555, toen Palestrina promoveerde bij Paus Julius III naar de cappella Sistina. De missen die hij daar voor schreef hielden zich liturgisch behoorlijk aan de strakke eisen van de contrareformatie. Giovanni Animuccia bleef dat werk ook tot zijn dood doen.

Zijn manuscripten worden bewaard in de de Bibliotheca Apostolica Vaticana in Rome.

Giovanni Animuccia componeerde

     3 boeken met madrigalen

     missen

     motetten

     2 magnificats

     2 boeken met Laudi spirituali voor gebruik in het “oratorium”

     madrigali spirituali 

     hymnes

 

Arnold von (de) Bruck, (Arnoldus Brugensis) (Brugge, Zuidelijke Nederlanden, omstreeks 1500 - Linz, 6 februari 1554) was vanaf 1510 als koorknaap in dienst bij de kapel van het Habsburgse hof van Karel V in Wenen. Pierre de la Rue maakte toen ook deel van de kapel uit. In 1527 werd Arnold von Bruck, een katholieke gewijde geestelijke, als opvolger van Heinrich Finck kapelmeester aan de Weense hofkapel bij aartshertog Ferdinand, de latere keizer Ferdinand I. Een van zijn tweede kapelmeesters was Stephan Mahu. In de tijd dat hij als kapelmeester werkte, was hij af en toe ook behoorlijk uit de buurt bezig: zo was hij een tijdje werkzaam in de kathedralen van Ljubljana, Zagreb en Kočevje, dat tegenwoordig in Slovenië ligt. Hij werd ook benoemd tot kapelaan aan de Sint-Stefaansdom in Wenen en later in Linz.

Arnold von Bruck componeerde

     16 motetten

- Dies Irae  voor vier stemmen

- Te Deum  voor vier stemmen

     2 Magnificats

     5 Latijnse hymnen voor vier stemmen

     36 religieuze en wereldlijke liederen, doorgaans voor vier stemmen

- "Mitten wir im Leben sind", zijn bekendste werk, tekst Maarten Luther

- "Ich weis mir ein mülnerin" verduitsing van het Nederlandse "Ic weet een molenarinne"

- “Ihr Christen allgleiche”, er gelegenheid van de overwinning op de Ottomaanse Turken in Wenen, 1529

 

Jacques (Jakob) Buus (Gent (?), Vlaanderen, omstreeks 1500 – Wenen, Oostenrijk, eind augustus 1565) publiceerde zijn eerste chansons in 1538 in Lyon bij de drukker Jacques Moderne. Daarvóór weten we niets van hem af. Daarná was hij in 1541 tweede organist aan de San Marco in Venetië, naast eerste organist Frate Giovanni Armonio. In die tijd was Adriaan Willaert daar maestro di capella, en werd het koor van de San Marco uitgebouwd tot een van de indrukwekkendste in Europa, alleen overtroffen door de Pauselijke kapel in Rome. In 1550 verliet hij de San Marco en vertrok naar Frankrijk, omdat hij zijn schulden in Venetië niet meer kon afbetalen, òf omdat hij ondertussen Protestant was geworden. Eind 1550 vertrok hij naar Wenen, waar hij tot het eind van zijn leven werkte aan het Habsburgse hof. In 1561 kreeg hij als waardering voor zijn werk een erfelijke adellijke titel.

Jacques Buus componeerde

     24 motetten voor vier tot zes stemmen

     57 Franse chansons spirituelles, een speciale Protestantse vorm

     1 madrigaal voor 4 stemmen

     22 instrumentale ricercares, waaronder de langste ooit geschreven

     orgelintavolaties

 

Luis de Milán (Valencia??, Spanje, omstreeks 1500 – overleden ná 1561) werd geboren in een adellijke familie. Zijn vader was Luys Milan en zijn moeder Violante Eixarch. Luis de Milán stond in dienst van het hertogelijke hof van Ferdinand van Aragón, hertog van Calabrië en zijn vrouw, Germana van Foix tot omstreeks 1538. In die tijd moet hij ook een keer naar Portugal zijn gereisd. De helft van zijn villancico’s zijn Portugees en zijn muziekuitgaven zijn aan koning Juan III van Portugal opgedragen, maar verder weten we daar niets van. Hij was de eerste componist in de geschiedenis die muziek voor vihuela, de Spaanse voorloper van de gitaar, publiceerde.

Luis de Milán schreef enkele boeken over muziek

- El juego de mandar, 1535, een muzikaal gezelschapsspel

- El cortesano, 1561, een levendig en onderhoudend beeld van het leven aan het Valenciaanse hertogelijke hof

Luis de Milán componeerde

werken voor vihuela, de Spaanse voorloper van de gitaar

     Libro de música de vihuela de mano intitulado El maestro,  1536, opgedragen aan koning Johan III van Portugal; voor vihuela solo en voor vihuela en vijf andere stemmen

- veertig fantasia‘s,

- zes pavanes en gaillardes,

- twaalf villancico’s,

- tiento‘s

- romances 

- sonates 

 

Cristóbal de Morales (Sevilla, Spanje, omstreeks 1500 – tussen 4 september en 7 oktober 1553) was de meest invloedrijke Spaanse componist vóór Tomás Luis de Victoria. Morales was de eerste Spaanse componist van internationaal formaat.

In 1526 kreeg hij een betrekking in Ávila als kapelmeester van de kathedraal. In 1529 ging hij over naar de kathedraal van Plasencia, waar hij tot 1531 bleef. Omstreeks 1535 verhuisde hij naar Rome, waar hij op 1 september benoemd werd als zanger aan de pauselijke kapel, kennelijk onder invloed van de belangstelling van paus Paulus III, die een voorkeur had voor Spaanse zangers. In juni 1538 reisde Cristóbal de Morales met de paus naar het vredesoverleg tussen keizer Karel V en de Franse koning  François I in Nice. Hij bleef tot 1545 in Rome in dienst van het Vaticaan. In de pauselijke kapel kwam Cristóbal de Morales in contact met enkele van de meest vooraanstaande componisten van die tijd - ook leden van het koor - zoals Costanzo Festa, Jakob Arcadelt en Nicolas Gombert. De Spanjaarden in de Sixtijnse kapel hadden na elke termijn van vijf jaar recht op een verlof van 10 maanden.In 1545 maakte Cristóbal de Morales van die gelegenheid gebruik om erug te keren naar Spanje. Hij werd daar kapelmeester van de kathedraal van Toledo. Daarna heeft hij in Spanje nog vier jaar gewerkt in dienst van de hertog van Arcos in Marchena, een provinciestadje in de buurt van Sevilla. Vervolgens werd hij kapelmeester in Málaga, waar hij in een conflictsituatie belandde met het bestuur van de kathedraal. Hij solliciteerde op 4 september 1553 in Toledo, waar hij voorheen al gewerkt had, naar de betrekking van maestro de capilla, maar hij stierf kort daarop in Marchena; de datum staat niet bekend, maar lag vóór 7 oktober.

Cristóbal de Morales schreef

     22 missen voor 4, 5 en 6 stemmen.

- "Missa pro defunctis", voor vier stemmen, geschreven voor Juan Téllez Girón, een belangrijke begunstiger van de kathedraal van Malaga, 1526 - 1528). Sobere zetting, vaak homofoon in accoorden

- Missa L’homme armée, 1540, 1ste  boek, voor vijf stemmen, op het thema van het beroemde lied "L'homme armé" een vrije zetting van de themamelodie, waarbij de ene stem het thema van de andere overneemt. De missen "L'homme armée" van verschillende componisten werden vaak uitgevoerd ter gelegenheid van bijeenkomsten van de Orde van het Gulden Vlies. Karel V was daar een vooraanstaand lid van.

- Missa Mille regretz voor 6 stemmen, 1544, 1ste boek, gebruik de parodietechniek op het beroemde chanson "Mille regretz", dat aan Josquin Desprez wordt toegeschreven. De melodie is op zo’n manier bewerkt dat ze in elke beweging kan worden gehoord, meestal in de bovenstem, waardoor het werk een opmerkelijke stilistische en motivische eenheid krijgt. Een eerbetoon aan keizer Karel V, die zozeer gesteld was op het chanson "Mille regretz", dat het wel "Canción del Emperador" (het lied van de keizer werd) genoemd.

- Missa Tu es vas electionis, sanctissime Paule (U bent de uitverkorene, heiligste Paulus), 2de boek, openingsmis, opgedragen aan Paus Paulus III, de Paulus uit de titel van de mis is overigens wel de apostel, niet de paus. 

- Missa Benedicta est regina caelorum (ook wel Missa Valenciana) voor 4 stemmen, 1544, 2de boek, met als cantus firmus de Mariasequens Bendicta Es

- Missa L’homme armée, 1544, 2de  boek, voor vier stemmen, op het thema van het beroemde lied "L'homme armé", de melodie wordt gebruikt als een cantus firmus.

- "Missa pro defunctis", een requiemmis, voor vijf stemmen1544, 2de boek. Veel imitatief contrapunt

- Missa Desilde al cavallero, voor vier stemmen, ondersteund met orgel

     81 motetten.

- Circumdederunt me gemitus mortis (mij hebben de zuchten van de dood omgeven), voor vijf stemmen,  naar psalm 114:3

- Cum natus esset Jesus, stem 2: At ille dixerunt, stem 3: Et ecce stella, 1541, hierin zijn ingenieuze canons verwerkt die onder andere het gesprek tussen koning Herodes en de de drie wijzen weergeven

- Emendemus in melius, voor 5 stemmen

- Jubilate Deo omnis terra, voor 6 stemmen, juni 1538, bij het vredesoverleg tussen keizer Karel V en de Franse koning  François I in Nice. Paus Paulus III was ook bij het vredesoverleg en had 20 van zijn zangers meegenomen en zijn componist de Morales

- Lamentabatur Jacob, stem 2: Prosternans se Jacob, voor 5 stemmen, 1543, over het intense verdriet van Jacob, die zijn lievelingszonen Jozef en Benjamin mist.

- O crux, ave, spes unica, voor vier stemmen

- Regina coeli, laetare, voor 6 stemmen 

     18 zettingen van het Magnificat; ze vormen het deel van zijn oeuvre dat vandaag het meest wordt uitgevoerd.

     7 zettingen van de Lamentationes Hieremiae prophetae, uitgave 1564 (waarvan er één enkel in een handschrift in Mexico is bewaard gebleven). Wel een superieur werk

+ Lamentationio 4,  7. Zain 8. Heth 9 Teth.

     11 hymnen.

     Enkele liederen en andere profane werken

 

Luis (Luys) de Narváez (Granada, omstreeks 1500 - tussen 1550 en 1560) was tot 1547 in dienst van Francisco de los Cobos, staatssecretaris en comendador (een soort gouverneur) van Castilië. De familie woonde in Valladolid.  In 1547 overleed de comendador. Luis de Narváez kwam daarna in dienst van de koninklijke kapel van Karel V en prins Filips, later koning Filips II van Spanje. Hij gaf ook muziekles aan opkomende muzikanten in de kapel. Antonio de Cabezón was een collega van hem. Wanneer Filips II op reis ging moesten Luis de Narváez en Antonio de Cabezón altijd met hem mee.  Het laatste bericht over Luis de Narváez is dan ook dat hij de winter van 1649 in de Nederlanden door bracht. Zijn zoon Andrés werd ook een begaafde vihuelaspeler.

Luis de Narváez componeerde

     2 motetten

     "Los seys libros del Delphin de música de cifra para tañer vihuela", zes boeken met werken voor vihuela (voorloper van de Spaanse gitaar), 1538, opgedragen aan Francisco de los Cobos. In de boeken:  

     14 polyfone fantasía's

     romances, transcripties van melodieën uit de zangtraditie

- Paseábase el rey moto

     villancico's

     6 diferencias (liedvariaties)

- Diferencias sobre "Guárdame las vacas", 7 variaties, een van de eerste variatiewerken uit de muziekgeschiedenis  

     7 intavolaties van polyfone liederen.

- intavolatie van "Mille regretz" van Josquin Desprez, "La Canción del Emperador", omdat het een van de favoriete liederen was van Karel V, De oorspronkelijke zetting is perfect getranscribeerd.

 

John Redford (Engeland, omstreeks 1500 – Londen, oktober of november 1547) was omstreeks 1525 organist aan de St Paul’s kathedraal in Londen, als opvolger van Thomas Hickman. In de St Paul's kathedraal was hij vanaf 1531 koormeester tot zijn dood. John Redford was een van de eerste componisten die voor orgel componeerden.

John Redford schreef een Moraliteit, een middeleeuws toneelspel, uitgevoerd in de volkstaal. Hij schreef ook een aantal gedichten.

John Redford componeerde

     2 motetten  voor vier en zes stemmen

     42 werken voor orgel, allemaal met een liturgische functie, gebaseerd op Gregoriaanse melodieën.

 

Albert de Rippe (Alberto da Ripa, da Mantova, Mantua, Italië, omstreeks 1500 – 1551) werkte in Mantua tot 1528, daarna ging hij naar Frankrijk, waar hij aan het werk kon aan het hof van Frans I. Albert de Rippe was daar hogelijk gewaardeerd, zijn salaris was het dubbele van welke andere luitist dan ook. Zijn officiële titels aan het hof waren valet de chambre du roi (1532), capitaine de Montils-sous-Blois (1534) en seigneur van de stad Carroys-en-Brie. Op 12 februari 1529 trad hij op voor Hendrik VIII in Engeland, en in 1538 speelde hij bij een ontmoeting van Frans I en Paus Paulus, die zijn eigen luitist, Francesco da Milano had meegenomen.

Albert de Rippe trouwde met Lucrèce de Randolfi, ze kregen een zoon: François de Rippe. Albert de Rippe overleed aan nierstenen, maar waar en wanneer precies is onduidelijk. 

Tijdens zijn leven publiceerde Albert de Rippe maar drie werken. Postuum werd zijn werk door zijn leerling Guillaume Morlaye in zes delen uitgegeven.

Albert de Rippe componeerde

     83 werken voor zessnarige luit

- 24 fantasiën

- 59 intavolaties (46 chansons, 10 motetten en 3 madrigalen)

- 10 dansen

     2 werken voor 4-snarige gitaar

- 2 fantasieën

 

Enríquez de Valderrábano (Peñaranda de Duero??, Spanje, omstreeks 1500 – omstreeks 1557) zijn familie zal afkomstig zijn geweest uit Valderrábano de Valdavia, in de provincie Palencia.

Enríquez de Valderrábano componeerde

     169 werken voor vihuela’s (een Spaanse voorloper van de gitaar), in 7 boekdelen:

Libro de música de vihuela intitulado Silva de Sirenas

Veel werken zijn intavolaties voor vihuela solo, voor twee vihuela’s of voor vihuela en zangstem van polyfone werken van Josquin des Prez, Nicolas Gombert, Francesco de Layolle, Philippe Verdelot, Lupus, Sepúlveda, Loyset Compère, Jacquet van Mantua, Cristóbal de Morales, Loyset Piéton, Adriaan Willaert, Vincenzo Ruffo, Miguel Ortiz, Juan Vásquez, Mateo Flecha el viejo, Francesco da Milano, Jean Mouton, Jacob Arcadelt, Claudin de Sermisy, Pierre Moulu en Noel Bauldeweyn.

- fuga’s,

- contrapuntische werken,

- fantasia’s,

- “diferencias“ (variaties),

- soneta’s

- baja’s,

- pavanes,

- vaca’s,

- discantes,

- canciones (liederen),

- proverbios (spreekwoorden),

- romances,

- villancico’s.

+ ¿Con qué la lavaré?, villancico van Juan Vasquez

 

Philip van Wilder (Wylder) (Millam, bij Wylder, Vlaams Frankrijk, omstreeks 1500 – Londen, Engeland, 24 februari 1554) was de zoon van Mathis van Wilder, luitist aan het hof van Filips de Schone. Van 1506 tot 1517 werkte vader Mathis van Wilder aan het Engelsde Tudor hof , en wellicht heeft hij zijn invloed aangewend dat zijn beide zonen Peter en Philip ook aan het hof werk konden vinden. In een partituur boek uit de tijd van Koning Jacobus I staat een aantekening over Philip van Wilder als "Master Philip of Flanders, musician to King Henry VIII, who lived in England around the year 1520". In 1522 woonde hij in de Saint Olave's Hart Street parochie, in Londen, vlak bij de Tower en had hij een salaris van £60 in goederen en £48 in geld. In de rekeningboeken van het hof staat hij vermeld als "mynstrell" en "lewter" (docent?). In de loop der jaren kwam hij op een steeds hogere positie terecht. In 1529 was hij lid van het privékamerorkest van de koning. Hij was ook doende als handelaar en had een licentie om hout en wijn te importeren en om muziekinstrumenten voor het hof aan te schaffen. Hij maakte daar gebruik van door een aantal kloosterdelen in Londen op te kopen, die waren goedkoop omdat koning Henrik VIII wilde dat alle kloosters ontmanteld werden.

In 1540 werd Philip van Wilder Gentleman van de privékamer van de koning, een soort privésecretaris en privéaccountant. Bij het overlijden van Henry VIII in 1547 was Philip van Wilder toezichthouder van alle muziekinstrumenten aan het hof en hoofd van de hele muziekafdeling, een post diet later de titel zou krijgen van Master of the King's Music.

Tijden de regering van kind-koning Edward VI van 1547 tot 1553 hield Philip van Wilder zijn functies. Hij kreeg ook middelen om uit heel Engeland jongens te ronselen voor het koor van de Koninklijke kapel. Het kan zijn dat Hans Holbein’s portret van een man met een luit uit omstreeks 1535 Philip van Wilder voorstelt. Philip van Wilder is begraven aan de zuidkant van het koor in de van St Olave's Hart Street. In 1733 stond zijn graftombe daar nog, maar nadien is die verdwenen. Hij liet vier zonen en een dochter na. Zijn oudste zoon Henry werd ook muzikant aan het hof.

Philip van Wilder componeerde 40 werken, veel in allerlei manuscripten gekopieerd.

     7 motetten

     1 psalmzetting

     30 chansons

     1 instrumentaal consortwerk

     1 luitwerk

 

Juan Vásquez (Vázquez) (Badajoz, Spanje, omstreeks 1500, - Sevilla, 1560) was van jongsaf koorzanger, en we treffen een benoeming in1511 aan als "contralto" in de kathedraal van Plasencia, Cáceres, toen was zijn stem nog niet gebroken, vandaar het ‘omstreeks 1500’. Het volgende bericht over hem vinden we in de late 1530-jer jaren, toen hij zangles geaf aan koorjongens in de Badajoz Cathedral. In 1539 vinden we hem als zanger in de Kathedraal van Palencia. In 1545 is Juan Vásquez weer terug in zijn geboorteplaats Badajoz als Maestro de capilla. Vanaf 1551 staat hij op de loonlijst van Don Antonio de Zuñiga in Sevilla, aan wie hij ook zijn in 1551 uitgegeven Villancicos I canciones.

Juan Vázquez componeerde

     Agenda defunctorum (dienst voor de doden), 1556, voor drie tot vijf stemmen, met daarin 

- 9 antifonen, 6 lecciones, 1 responsorio, 2 gezangen voor de  Lauden en een

- Missa pro defunctis (requiemmis)

     3 boeken met 82  villancicos, sonetas (sonetten op muziek) en canciones op teksten van vooraanstaande Spaanse dichters voor drie tot vijf stemmen

- En la fuente del rosel, villancico voor 4 stemmen  

- ¿Con qué la lavaré?, villancico voor 4 stemmen, veel gebruikt door andere componisten  

 

 

Matthias (Mathias) Hermann Werrecore, (Warkonie, Henegouwen, rond 1500 – Milaan, ná 1574) kreeg op Op 3 juli 1522 betrekking van maestro di cappella als opvolger van Franchino Gaffurius of Gaffurio aan de Dom van Milaan. Hij hield deze betrekking tot 1552. Zijn werk hield in dat hij de muzikale activiteiten van de kapel leidde en de koorknapen van de Dom  onderrichtte in zang en contrapunt. Voor beide taken kreeg Werrecore een maandloon van L12 uitbetaald en hij kreeg op kosten van het kapittel een woning bij de Dom toegewezen.

Op 22 maart 1524 verkreeg Werrecore, in de hertogelijke voordracht omschreven als onze cantor, dankzij Francesco II Sforza een prebende aan het kapittel van de collegiale kerk Sint-Michiel van Busto in Gallarate.

De componist bewees als een doorgewinterde zakenman te kunnen optreden. Op 11 april 1530 verwierf hij vijftig maten land op het domein van Caxorate van het Domkapittel. Matthias Werrecore trouwde toen met Francesca de Cassate met een bruidsschat van negentig maten land. Die grensden aan de vijftig die Werrecore van de kerkfabriek, de Fabbrica verworven had. Deze negentig maten werden de inzet van een geschil met de familie Cassate toen de broers van de bruid probeerden te verkrijgen dat de op 400 dukaten geschatte bruidsschat met terugwerkende kracht zou worden verminderd, teneinde de twee jongere zusters van Francesca niet te benadelen.

In de jaren 1530 was Werrecore ook betrokken bij verschillende projecten tot uitgave van muziek. Ergens tussen 1532 en 1555 trouwde Werrecore een tweede keer, vermoedelijk omdat Francesca de Cassate was overleden. Zijn tweede vrouw, Caterina de Sbrulatis, was in een eerder huwelijk de moeder van de vrouw van zijn zoon Fabritio. Een van de dochters trouwde later, in 1558, met een lid van de familie Blanchis. Werrecore kon de bruidegom een bruidsschat van 1.000 lire voorleggen, waarvan het merendeel verkregen was uit de verkoop van een eigendom dat hij eerder in Verigio had gekocht. De componist was ook eigenaar en verkoper van eigendommen in de Naviglio en de wijk San Babila in Milaan, zowel als in de streek van Gorgonzola.

Toen Werrecore zijn betrekking van in juni 1550 opgaf, ontving hij een ongeziene vergoeding van 200 lire 6 soldi 9 denari voor huisvesting in de afgelopen acht maanden.

Werrecore bleef ook na zijn terugtrekking als maestro di cappella een rol spelen bij het kopiëren, de aankoop en de compositie van meerstemmig geestelijk werk voor de Milanese cappella musicale. Hij had minstens twee dochters en een zoon die van 1546 tot 1548 in het Domkoor zong.

Matthias Werrecore componeerde

     31 motetten

- Cantuum quinque vocum quos motetta vocant … liber primus,  20 mottetten, 1559

- begrafenismotet voor Alfonso d’Avalos, Marchese del Vasto en gouverneur van Milaan van 1538 tot 1546.

     3 madrigalen

- bataglia tagliana (Die Schlacht vor Pavia), een muzikaal verslag van Francesco II Sforza’s  overwinning bij de Slag bij Paviain 1525, 1544. Het werk citeert verschillende bekende soldatenliederen en ook belangrijke passages uit Clément Janequins La guerre: dezelfde muzikale wendingen en dezelfde onomatopeeën

     1 Duits lied

 

Francesco Corteccia (Florence 27 juli 1502 – 7 juni 1571) was omstreeks 1515 koorknaap opgenomen in de kathedraal opleiding waar hij orgel studeerde bij Bartolomeo degli Organi, en compositie bij Bernardo Pisano. 22 october 1527,werd hij kapelaan in het baptisterium en in  1531 werd hij benoemd als kapelaan en organist aan de kerk van San Lorenzo, de familiekerk van de Medici’s.

Van 1535 to 1539 was hij hoofdorganist in de San Lorenzo, en van 1540 tot zijn dood was hij  maestro di cappella aan het hof van de hertog van Florence, Cosimo I de Medici.

Tijdens zijn langdurige betrekking als maestro di cappella bij de Medici, werd hij van tijd tot tijd bevorderd in rang en positie in Florence. In de kapel werd hij achtereenvolgens bevorderd van kapelaan naar vicekanunnik en kanunnik en daarnaast was hij werkzaam als kamerheer en archivaris. In the 1560er jaren werd hij opgevolgd door Alessandro Striggio als componist voor de muziekprodukties aan het hof van de Medici’s, maar de functie van maestro di cappella behield hij tot 1571, zijn sterfjaar.

Francesco Corteccia componeerde

     madrigalen voor vier tot zes stemmen

     intermedii

- intermediovoor de bruiloft van Cosimo I met Eleonora di Toledo¸een set van 7 madrigalen, juni 1739, geschreven bij het toneelstuk Il commodo van Antonio Landi en gekostumeerd gezongen, dus dat begon er al wat opera uit te zien. Vier van de madrigalen waren de eerste met note nere (zwarte noten): snellere notenwaarden dus snellere stijl;

     Lamentationes van Jeremia

     gezangen

     motetten.

 

Jacquet (Giachet, Jakob) de Berchem (van Berchem) (Berchem, Vlaanderen, omstreeks 1505 – Monopoli, Italië, 2 maart 1567) wordt voor het eerst genoemd in 1539 in Venetië, toen zijn madrigalen daar voor het eerst gepubliceerd werden. Van 1546 tot 1550 was hij maestro di cappella aan de kathedraal van Verona. Hoewel een deel van zijn muziek is opgedragen aan Alfonso II d'Este, is er geen enkele aanwijzing dat hij aan het hof van d’Este in Ferrara heeft gewerkt. Na 1550 treffen we hem in Monopoli (provincie Bari, regio Apulië) aan. Daar trouwde hij in 1553 met de adellijke Giustina de Simeonibus. Ze kregen twee kinderen. Jacquet de Berchem werkte daar voor de gouverneur Andrea Marzato en de bisschop Ottaviano Preconio van Monopoli.

Jacquet de Berchem componeerde

     2 missen

     11 motetten

     200 madrigalen, waarvan destijds onmiddellijk veel luitintavolaties zijn gemaakt.

- Capriccio, zetting van 91 coupletten uit Orlando furioso van Ariosto

- Alla dolc'ombra, 1544, madrigaalcyclus op teksten van Jan Nasco en Vincenzo Ruffo,

     12 Franse chansons voor vier of vijf stemmen

 

 

Antonius (Antonio, Antoine) Galli (Vlaanderen, omstreeks 1505 - Wenen, 2 april 1565) was koormeester aan de Sint-Salvatorskerk in Brugge. In 1545 werd hij aangesteld tot koormeester aan de Sint-Donaaskerk te Brugge. In 1550 werd hij er echter ontslagen vanwege nalatigheid in zijn taken als verzorger en leerkracht van de koorjongens van de Sint-Donaaskerk. Later kwam Antonius Galli als parochievicaris in dienst van Keizer Maximiliaan II van Oostenrijk, zoals blijkt uit een personeelslijst van het hof van 1 januari 1554.

Antonius Galli componeerde

     3 missen

- Missa Ascendetis post filium voor 6 stemmen, gebaseerd op een motet van Jacobus Vaet

19 motetten

3 chansons

 

Joannes (Petit Jean) de Latre (Delatre, Delattre), (Luik ??, Vlaanderen, omstreeks 1505 – Utrecht, 31 augustus 1569) werd in het jaar 1544 kapelmeester van de Luikse Sint-Maartenskerk. In dat jaar werd hij ook aangesteld als zangmeester aan de hofkapel van de Luikse prins-bisschop Joris van Oostenrijk. Door zijn werk als zangmeester besteedde hij vermoedelijk te weinig tijd aan zijn kerkelijk werk bij de kapittelkerk van Sint Maarten, want die dreigde hem tusen 1555 en 1562 steeds te ontslaan, blijkt uit hun papieren uit die tijd. In 1563 was hij aan het werk in Amersfoort. In 1564 was Petit Jean de Latre weer verbonden aan de Luikse Sint-Maartenskerk, waar hem in 1565 ontslag werd verleend vanwege veroorzaakte schulden. Daarop trok De Latre naar Utrecht, waar hij vermeld wordt als kanunnik, verbonden aan de Sint-Janskerk en de Buurkerk.

Petit Jean de Latre had verscheidene kinderen, twee zoons hadden een kerkelijk ambt aan de Sint-Maartenskerk in Luik.

Petit Jean de Latre componeerde

     Lamentaties naar de profeet Jeremia, voor 3 stemmen, 1554

     16 motetten

     54 vierstemmige wereldlijke liederen

- Cantionum musicarum, 1563, bundel met 24 liederen, opgedragen aan Willem van Oranje.

     3 chansons, geïntavoleerd voor luit.

 

Jacob (Jacques) Arcadelt (Namen, Wallonië, 10 augustus 1507 - Parijs, Frankrijk, 14 oktober 1568) vertrok als jonge man naar Italië. Vanaf omstreeks 1530 was hij in Florence, waar hij connecties ontwikkelde met de Medici's en Philippe Verdelot leerde kennen. In 1538 trok hij naar Rome, waar hij in 1539 werd aangesteld als "Abbas" en "magister puerorum" (leider van het knapenkoor) aan de cappella Giulia van Sint Pieterskerk in Rome. In 1540 stelde paus Paulus III hem aan als "Magister cappellae" (zanger en kapelmeester) van de Sixtijnse Kapel, de pauselijke privékapel: cappella sistina. In die periode gaf hij vier delen uit van een reeks van zes boeken met vierstemmige madrigalen. Aan de cappella Giulia werkte hij als maestro de'putti (zangmeester van de koorknapen) zeker tot 1551 (onderbroken door een verblijf van enkele jaren in Frankrijk vanwege gezondheidsredenen). Giovanni Pierluigi da Palestrina werd zijn opvolger aan de cappella Giulia, en kreeg als eerste de titel maestro di cappella. In 1557 draagt Arcadelt zijn uitgave met missen op aan Charles de Guise, kardinaal van Lotharingen, in wiens Parijse hofhouding hij als "kapelmeester" in dienst was gekomen. Hij is wellicht in Frankrijk gestorven, volgens sommige bronnen in 1568 en volgens andere in 1575, als welvarend, gerespecteerd musicus.

Als erfgenaam van Josquin Desprez en als voorganger van Giovanni Pierluigi da Palestrina drukte hij zijn stempel op een nieuwe Italiaans-Nederlandse stijl, die nog honderd jaar lang de belangstelling gaande wist te houden van nieuwe generaties componisten. Zijn werken bleven toonaangevend in de muzikale opvoeding tot aan de tijd van Bach.

Jacob Arcadelt schreef

     3 boeken met missen,

     24 motetten:

- handschrift met motetten, dat wordt bewaard in de Vaticaanse bibliotheek, omstreeks 1540,

- Primo Libro dei mottetti a 4 voci, Venetië, 1545

- Nuptiae factae sunt, motet voor 6 basstemmen (MS 229, Stralsund archieven)

     3 series Lamentationes Jeremiae voor vier stemmen, 1557

     200 madrigalen:

- Primo Libro di madrigali a 4 voci, 1538, Venetië, 56 madrigalen (een veertigtal heruitgaven tot 1654).

nr. 1. "Il bianco e dolce cigno" (De witte en zoete zwaan), zijn bekendste madrigaal, was van het begin een tophit, en is dat in onze tijd nog; opmerkelijk is vanwege zijn heldere frasering, het verstandige gebruik van herhaling en het voortreffelijk zingbare karakter. De stijl van dit madrigaal beïnvloedde een volgende generatie madrigalisten, onder wie Giovanni Pierluigi da Palestrina.

- Secondo Libro di madrigali a 4 voci, 1539

- Terzo Libro de i madrigali novissimi a 4 voci insieme con alchuni di Constantio Festa, et altri dieci bellissimi a voci mudade, 1539, Venetië.

- Quarto Libro di madrigali a 4 voci composti ultimamente insieme con alcuni madrigali de altri autori, 1539, Venetië.

- Primo libro di madrigali a 3 voci, insieme alcuni di Costanzo Festa con la gionta di dodese canzoni francese & sei motetti novissimi1542 , Venetië.

- Quinto Libro di madrigali a 4 voci, 1544, Venetië, Antonio Gardano.

     126 chansons,

- Laissez la verde couleur, voor vier stemmen, prachtige strofische zetting van hert gedicht van  Mellin de Saint-Gelais over Venus’ klacht over Adonis Met een adembenemend lamento.

- At trepida et coeptis immanibu seffe Dido, 1556, tekst Vergilius, ook een schitterend lamento

 

Henry Stonings (Stoning, Stening) (Engeland, 1505 – 1572) leefde tijdens de regeringen van Koningin Elisabeth I en Koning Jacobus I

Henry Stonings componeerde

     1 Magnificat voor vier stemmen

     Miserere voor vijf stemmen

     4 consortwerken voor vier en vijf stemmen

 

Thomas Tallis (ook: Tallys) (Kent of Leicestershire, 1505 (?) - Greenwich, 23 november 1585), leefde en werkte tijdens de regering van vier totaal verschillende en lastige heersers, die alle vier hun geloofsopvatting overal wilden doordrukken, ook in de muziek. en de kerklijke liturgie: Henry VIII (1509–1547) had graag grote, lange muziekwerken. Kindkoning Edward VI (1547–1553) en zijn protestantse adviseurs wilden het simpel hebben, zonder hoge stemmen en Latijnse teksten. Koningin Mary Tudor, dochter van Hendrik VIII en Catharina van Aragon en getrouwd met Philips van Spanje (1553–1558) herstelde het Katholicisme en wilde weer alles in het Latijn en dan graag in grote veelstemmige motetten en missen. Koningin Elizabeth I (1558–1603), die van Engeland definitief een Protestantse natie maakte, wilde het weer iets eenvoudiger. Thomas Tallis paste zich steeds moeiteloos aan en bleef prachtige muziek schrijven. Thomas Tallis was van omstreeks 1530 tot 1535 organist van het Benedictijnse klooster van Dover. In 1537 kwam hij naar Londen en ging aan het werk in de kerk van St Mary-at-Hill in Billingsgate, maar in 1538 was hij alweer bezig in de Augustijner abdij in Waltham in Essex. In 1540 werd de abdij ontmanteld door Henry VIII, die van alle kloosters af wilde. Thomas Tallis kon gaan zingen in het koor van de Canterbury kathedraal, waar hij ook organist werd. Vanaf 1543 was hij in dienst als Gentleman of the Chapel bij Koningin Mary, vanaf 1572 samen met zijn leerling William Byrd. Rond 1552 trouwde Thomas Tallis met Joan. De koningin schonk hem in 1557 het prachtige huis 'Minster' in Thanet en een jaarlijks inkomen van 91 pond. Nadat Elisabeth de regering had overgenomen kwamen Thomas Tallis en William Byrd in haar dienst. Ze kregen van Koningin Elisabeth in 1575 het alleenrecht voor het drukken van muziek en handel in muziekpapier voor een periode van 21 jaar. Thomas Tallis werd begraven in de kerk van St Alphege in Greenwich, naast het koor. De kerk is er niet meer en de grafsteen is ook verdwenen. In 1935 werd ter gelegenheid van Taillis's 350ste sterfdag een gedenksteen geplaatst in de herbouwde kerk. Thomas Tallis was een van de eerste meesters die Engelse teksten op muziek zetten voor kerkelijk gebruik. Er bestaat een kamerkoor dat ter ere van deze componist The Tallis Scholars heet.

Thomas Tallis schreef

     2 missen.

- Missa “Puer Natus Est Nobis”, voor 7 stemmen, waarschijnlijk 1554

     48 Latijnse motetten, waaonder de Cantiones sacrae, 1575 een verzameling met 17 motetten van Thomas Tallis en 17 motetten van William Byrd, op gedragen aan koningin Elisabeth ter gelegenheid van haar 17-jarig  troonsjubileum. De Latijnse motetten hebben een P-nummer, geen idee waar dat vandaan komt:

- Ave, Dei patris filia, voor vijf stemmen, P 162, appendix 43, geschreven onder Edward VI, Maria-antifoon, een polyfone kathedraal

- Loquebantur variis linguis (responsorium voor de 1ste vespers van Pinksteren) P 272 

- O sacrum convivium, P 260

- Salve intemerata virgo, uitgebreid antifoon  voor vijf stemmen, P 144, 1464

- Spem in alium, P 299, een motet voor veertig stemmen in 8 vijfstemmige koren, dat vermoedelijk ter gelegenheid van de veertigste verjaardag van Elizabeth gecomponeerd werd. Tallis putte zich graag uit in het overdonderen met grote koren; dit is het notoirste voorbeeld hiervan.

- Suscipe quaeso Domine

- Videte miraculum, voor zes stemmen, P. 293, over de geboorte van Christus.

     2 vijfstemmige toonzettingen van de Lamentationes van Jeremia, klaagzangtekst van Witte Donderdag.

Deze behoren tot de bekendste zettingen van de Lamentaties uit de muziekgeschiedenis;

     10 Services, of series werken voor kerkdiensten

- Short Service (Dorian Service), 12 delen voor 4 stemmen, in de oorspronkelijke Latijnse indeling maar alle testen verder in het Engels; aandoenlijk eenvoudige morning canticles, alleen door (lage) mannenstemmen gezongen;

2. Venite  O come, let us sing unto the Lord  (Morning Canticle 1)

3. Te Deum  We praise thee, O God  (Morning Canticle 2)

4. Benedictus  Blessed be the Lord God of Israel  (Morning Canticle 3)

     27 Engelse anthems.

Tallis is een van de eerste meesters die Engelse teksten op muziek zette voor kerkelijk gebruik;

Beroemd zijn de hymnen

- If ye Love me;

- Hear the Voice and Prayer

- Blessed are they that be Undefiled,

- tunes for Archbishop Parker's Psalter, 1567, 9 psalmen in het Engels, gemaakt voor het psalmboek van de aartsbisschop van Canterbury, Matthew Parker.

     4 wereldlijk partsongs

- When Shall My Sorrowful Sighing Slack voor 4 stemmen

     3 werken voor gambaconsort.

     17 klavecimbelwerken.

- fantasy, S 14

 

Thomas Crecquillon (Nederlanden, 1505 – Béthune, begin 1557, overleden aan de pest). 

Crecquillons muziek stond bij zijn tijdgenoten in hoog aanzien; ze vertoont een harmonische en melodische gladheid die een voorafspiegeling is van een polyfone stijl die bij Giovanni Pierluigi da Palestrina een hoogtepunt bereikt.

Thomas Crecquillon schreef

     16 missen

- Missa ‘Mort m’a privé’, voor 5 stemmen over een eigen chanson

     5 psalmen

     2 lamentariones Jeremiae, 1 voor vier (1549) en een voor vijf stemmen

     116 motetten

- Congratulamini mihi omnes, voor vijf stemmen

     192 chansons

Crecquillons chansons behoren tot de beste modellen voor de latere ontwikkeling van de instrumentale canzona, een instrumentale vorm die, zoals de naam overigens aanwijst, rechtstreeks uit het chanson is ontstaan. Vele van deze chansons werden bewerkt voor instrumenten, in het bijzonder voor luit.

De Leuvense drukker Pierre Phalèse en zijn Antwerpse concurrent Tielman Susato gaven meer van zijn muziek uit dan van enig ander componist, hetgeen getuigt van zijn reputatie in die tijd, al wordt zijn muziek vandaag niet zo vaak meer ten gehore gebracht als die van verschillende van zijn tijdgenoten uit de Nederlanden.

- Crainte et espoir, 1543, voor vijf stemmen.

- Toutes les nuictz que sans vous je me couche, chanson nr. 20 in het 11de chansonboek van Tielman Susato, 1549, Tekst Jean Marot

 

 

Cornelius Canis (ook de Hondt of d'Hondt) (Gent?, omstreeks1505 – Praag, 15 frebruari 1561) had ouders die volgens een bewaard gebleven brief in Gent leefden. Cornelis Canis was zangmeester en leraar van de koorknapen van de Onze-Lieve-Vrouw-op-de-rade broederschap, die deel uitmaakte van de kerk van Sint Jan in Gent.

In 1542 kreeg Cornelis Canis de verantwoordelijkheid voor het transport van 4 koorknapen van de Nederlanden naar Spanje, waar Keizer Karel V hoofdzakelijk woonde. Dit had tot gevolg dat hij deel ging uitmaken van de keizerlijke kapel, de Grande Chapelle. Hij werd er  maistre des enfans als opvolger van Nicolas Gombert en later kapelmeester, als opvolger van Thomas Crecquillon.

Cornelis Canis werd behoorlijk gewaardeerd. Hij ontving koninklijke prebendes en een pensioenvoorziening en kreeg een aanstelling als abt in twee kloosters: één in Middelburg en één in Floresse, bij Luik.

In 1555 ging Cornelis Canis met pensioen, waarschijnlijk omdat Karel V zijn macht overdroeg aan zijn zoon Philips II. Hij werd daarna kapelaan en koormeester aan in Kortrijk aan de Sint Maarten en later aan de Onze Lieve Vrouwkerk. Hij stierf op 15 februari 1562 in Praag, dat in die tijd ook bezit van de Habsburgers was.

Cornelius Canis componeerde

     2 missen

- Missa Pastores loquebantur voor zes stemmen, gebaseerd op zijn gelijknamige motet, beiden in e frygisch;

- Missa super Salve celeberrima voor zes stemmen;

     35 motetten voor drie tot zes stemmen

- Pastores loquebantur  voor zes stemmen

     31 chansons

 

Bartolomé de Escobedo (Zamora, Spanje, omstreeks 1505 - Segovia, vóór 11 augustus 1563) kreeg zijn muzikale opleiding in Salamanca, en was daar zanger in de kathedraal. In 1536 ging Bartolomé de Escobedo naar Rome, waar hij vanaf 23 augustus zanger werd in het Pauselijk Koor van de Sixtijnse Kapel. Hij bleef dat tot 1554. Ook na zijn terugkeer in Spanje hield hij contact met de Sixtijnse kapel. In Segovia was hij kapelmeester van de kathedraal

Bartolomé de Escobedo componeerde

     2 missen

- Missa Philippus Rex Hispaniae, 1556, voor 6 stemmen; kroningsmis voor Filips II; 

     6 motetten

     1 magnificat

     2 miserere's

     2 Castiliaanse kerstliederen.

 

Christopher Tye (omgeving Cambridge, Engeland, omstreeks 1505 – omstreeks 1572) studeerde aan de Universiteit van Cambridge en promoveerde in 1545 tot Doctor in Muziekwetenschap zowel in Cambridge als in Oxford. Hij maakte vier monarchen mee: Henry VIII, de protestantse Edward VI, de fanatiek Roomse Mary I en de Anglicaanse Elisabeth I

Vanaf 1543 was Christopher Tye koormeester aan de Ely kathedraal en vanaf 1559 ook organist. Toen Koningin Elisabeth I hem via een dienaar liet weten dat hij vals speelde, liet hij de dienaar de koning beantwoorden dat zij valse oren had. Hij bleef dat ook onder de katholieke Koningin Mary, ondanks zijn duidelijk Protestantse sympathieën. Daarvoor was hij ook nog muziekleraar van Koning Edward VI en werkte hij met de Koninklijke Kapel in Londen samen.

Christopher Tye componeerde

     19 motetten

- Peccavimus cum patribus, voor 7 stemmen

     3 missen

     18 anthems

     De Handelingen van de apostelen,

     24 In Nomines voor gambaconsort, voor vijf stemmen  

- In Nomine "Howld fast"

- In Nomine "My death bedde"

- In Nomine "Saye so"

- In Nomine ‘Seldom sene, naamgever van het bekende Nederlandse blokfluitconsort Seldom Sene.

- In Nomine "Trust" in 5/4 maat

     12 andere consortwerken

- Sit Fast à 3, Exercise in proportions, voor 3 gamba’s, het langste en meest gecompliceerde van Tye’s werken; kan ook op bijvoorbeeld blokfluiten worden gespeeld; je moet er wel stevig voor blijven zitten om zo'n constructie in wankel evenwicht mooi uit te voeren. 

- Amavit (eum Dominus) (= Ik hef mijn hart naar U omhoog) voor 5 stemmen

- Christus resurgens voor 5 stemmen

- O lux beata Trinitas, voor 5 stemmen

 

Johannes Lupi (Kamerijk??, Zuidelijke Nederlanden, Kamerijk, omstreeks 1506 – 20 december 1539) diende als koorknaap in Kamerijk. na zijn schooltijd in Kamerijk ging Johannes Lupi in 1522 filosogfie studeren aan de Universiteit van Leuven. 18 juni 1526 keerde hij terug naar de kathedraal als parvus vicarus. 21 maart 1527 werd hij meester van de koorjongens van de kathedraal van Kamerijk, in opvolging van Johannes Remigli. Hij werd magnus vicarus en uiteindelijk onderdiaken. Johannes Lupi werd verschillende keren ontslagen, omdat hij zijn taken niet tot een goed einde bracht en geen boekhouding bijhield.

Johannes Lupi had een chronische ziekte, die hem in de loop van de jaren 1530 in toenemende mate parten speelde, waarom hij zijn betrekking in 1535 moest opgeven. Hiij stierf al voor zijn veertigste. Hij werd begraven in de kathedraal van Kamerijk. Josquin Baston schreef een déploration: Eheu dolor, waarin zijn dood betreurd wordt “geen wolf maar een onschuldig lam”, met een verwijzing naar zijn naam: Lupo is Italiaans voor “wolf”.

Johannes Lupi componeerde

     2 missen

Missa ‘Philomena praevia’, parodiemis, gebaseerd op een motet van Richafort;

'Mijn vriendinne' , parodiemis gebaseerd op een Nederlands lied

     14 motetten voor 4 tot 8 stemmen, verzameld en in 1542 gedrukt door Pierre Attaingnant.

     26 chansons;

 

Vincenzo Ruffo (Verona, omstreeks 1508 – 9 februari 1587) werd tussen 1520 en 1534 opgeleid in de Scuola degi Accoliti in de kathedraal van Verona. In 1531 werd hij tot priester gewijd. In 1542 werd hij maestro di cappella aan de kathedrsaal in Savona. In 1543 werd de kathedraal door de Genuezen verwoest en moest Vincenzo Ruffo er weg vluchten.

Hij ging naar Milaan en werkte daar voor gouverneur-generaal Alfonso d'Avalos. Toen d'Avalos terug ging naar Madrid in 1546, ging Vincenzo Ruffo terug naar Verona, waar hij muzikaal directeur werd van de Accademia Filarmonica in 1551-1552. In 1554 werd Vincenzo Ruffo koormeetser aan de kathedraal van Verona. Documenten uit 1555 geven aan dat Vincenzo Ruffo getrouwd was en vader van twee zonen van 16 en 19 jaar.

In 1563 werd Vincenzo Ruffo maestro di cappella van de kathedraal van Milaan. In 1572 was hij even maestro di cappella in Pistoia, daarna weer in Milaan; zijn laatste baan was aan de kathedraal van Sacile bij Verona, waar hij stierf in 1587.

Vincenzo Ruffo was één van de componisten die inging op de muzikale wensen van de het concilie van Trente, vooral in zijn miscomposities, die hij in een simpele stijl componeerde met een duidelijke tekstuitdrukking. Later in zijn leven had hij er geen plezier meer in om de missen in een strikte homofone stijl te componeren en keerde hij terug naar het gebruikelijke contrapunt.

Vincenzo Ruffo componeerde

     260 madrigalen,

     9 missen,

- Missa quarti toni, prachtige mis

     motetten

     capricci in musica a tre voci voor drie stemmen voor instrumenten naar keuze, 1564.

- 11. Dormendo un giorno

- 12. El Travagliato (De gekwelde)

 

Hans Neusidler (Neusiedler, Newsidler of Neysidler) (Preßburg, Duitland, 1508 of 1509 – Neurenberg, 2 februari 1563) was van Hongaarse afkomst. Hans Neusidler kreeg in 1530 van het stadsbestuur van Neurenberg toestemming er een woning te b etrekken en trouwde er in september 1530. In Neurenberg werden al zijn werken, partituren met uitvoerige luitspelaanwijzingen naar de Duitse luittabulatuur, uitgegeven. Hans Neusidler werkte in Neurenberg als luitleraar en luitbouwer. Zijn eerste vrouw kreeg 13 kinderen, wat tot nogal financiële problemen leidde. In 1556 stierf zijn vrouw en trouwde hij voor de tweede keer. Met zijn tweede vrouw kreeg hij nog eens vier kinderen.

Hans Neusiedler geldt als een hoofdvertegenwoordiger van de vroege Duitse luitmuziek.

Zijn zonen Melchior Neusidler (1531–1590) en Konrad Neusidler (1541 tot na 1604) waren ook luitist en componist.

Hans Neusidler componeerde

     8 boeken met muziek voor luit.

- Ein newgeordent künstlich Lautenbuch in zwen Theyl getheylt: der erst für die anfahenden Schuler, 1536

- Der ander Theil des Lautenbuchs: darin sind begriffen vil ausserlesner kunstreycher Stuck von Fantaseyen, Preambeln, Psalmen, und Muteten … auff die Lauten dargeben, 1536

Gassenhauer, voorbeeld voor de gelijknamige compositie van  Carl Orff  uit 1952, het populaire stuk uit zijn Orff-Schulwerk, gebruikt in een tiental filmscores.

 

Diego Pisador (Salamanca, Spanje, 1509 of 1510 – ná 1557) was de oudste zoon van Alonso Pisador en Isabel Ortiz, die trouwden in 1508. De vader van Isabel Ortiz, Alfonso III van Fonseca, aartsbisschop van Santiago, was een groot muziekliefhebber en stimuleerde muzikanten waar hij kon. Alonso Pisador werkte als notaris voor de aartsbisschop en toen de aartsbisschop in 1524 naar Toledo verhuisde, ging hij hem achterna. Daar kwam hij in dienst van de graaf van Monterrey, Alonso de Acevedo y Zúñiga, een kleinzoon van Alfonso III. In 1526 kreeg Diego Pisador daar mindere wijding als acoliet, maar hij ambieerde geen verdere carrière in de geestelijkheid.

In 1532 ging zijn vader mee met Alonso de Acevedo y Zúñiga naar Galicië. Alonso werd daar de corregidor, een soort gouverneur van Monterrey. Diego Pisador ging naar Salamanca om daar voor zijn moeder en zijn jongere broer te zorgen. Hij moest daar de financiële zaken van de familie regelen en werkte als gemeentesecretaris van Salamanca, een positie die zij vader eerder had. Zijn moeder overleed in 1550 en Diego erfde het grootste deel van het familiebezit, tot woede van zijn broer, die vond dat Diego dat zelf zo geregeld had. Toen zijn vader in 1551 naar Salamanca terugkwam, trok die partij voor de jongere broer, nam hij zijn vroegere functies in Salamanca weer op zich en dwong hij Diego het familiehuis te verlaten. Er is een akte dat Diego Pisador in 1553 het huis verkocht. Er zijn berichten dat vader en zoon in 1557 nog steeds op slechte voet met elkaar verkeerden.

Diego Pisador componeerde

     58 werken voor zangstem en vihuela (een Spaanse voorloper van de gitaar)

     37 werken voor vihuela solo, in 7 boekdelen: 

Libro de música de vihuela, 1552, opgedragen aan Filips II van Spanje. Veel werken zijn intavolaties voor vihuela van werken van Juan Vásquez, Juan García de Basurto, Mateo Flecha el viejoJosquin des Prez (8 volledige missen), Nicolas GombertAdriaan WillaertJean MoutonJacob Arcadelt, Vincenzo Fontana en Costanzo Festa.

- Paséabase el rey moro, romance

- A las armas moriscote, romance

- ¿Con qué la lavaré?, villancico van Juan Vásquez

 

Antonio de Cabezón (Castrillo Matajudíos, bij Burgos, Noord-Spanje, omstreeks 1510 – Madrid, 26 maart 1566) werd als kind blind, maar ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste Spaanse musici. Isabella van Portugal, de vrouw waar keizer Karel V in 1525 mee trouwde, nam hem in 1526 in haar dienst als klavecinist en organist. Hij zou de rest van zijn leven in dienst van de Spaanse koninklijke familie blijven.

In 1538 benoemde Karel V hem tot zijn músico de la cámara. Na de dood van Isabella in 1539 werd Antonio belast met de muzikale opleiding van haar kinderen, prins Felipe (later Filips II van Spanje) en de prinsessen Johanna en Maria. Toen Felipe in 1543 Spaans regent werd, benoemde hij Antonio tot zijn hoforganist. Antonio vergezelde de prins op zijn buitenlandse reizen, waarbij hij een orgelportatief moest meenemen en bespelen en zijn muziek bereikte zo Italië, de Nederlanden, Duitsland en Engeland.

Antonio de Cabezón trouwde in 1538 met Luisa Nuñez de Mocos uit Ávila. Ze kregen vijf kinderen, die een hoge positie aan het Spaanse hof kregen. Zijn zoon Hernando de Cabezón, zelf ook componist/organist, publiceerde postuum in 1578 een bundel met de meeste composities van Antonio onder de titel Obras de música para tecla, arpa y vihuel, één van de meest indrukwekkende verzamelingen instrumentale muziek uit de 16de eeuw.

Antonio de Cabezón componeerde

·         2 vocale werken

- Invocación a la letanía

- Mis

     orgelwerken

- 9 misversetten

- 32 orgelliederen voor de eredienst

- 3 collecties versetten voor de psalmen en de Magnificats

- intavolaties voor orgel van vocale werken van bijvoorbeeld Josquin du Prez en Orlando di Lasso

+ Ancor che col partire, intavolatie en variatie van een madrigaal van Cipriano de Rore

     werken voor klavecimbel, harp of vihuela, een populair 16de-eeuws snaarinstrument

- Obras de musica para tecla, arpa y vihuela , gedrukt in 1578, bevat 275 stukken. Antonio's zoon Hernando gaf aan de uitgave een geleerde proloog mee, waarin hij de toetsinstrumenten van zijn tijd uitgebreid vergelijkt. 

+ 9 sets diferencias, variaties op populaire Spaanse liederen

- Diferencias sobre él canto de caballero, 5 variaties 

+ 29 tientos, instrumentale stukken vergelijkbaar met ricercari.

+ Inviolata, integra et casta es, Maria, intavolatie van dit motet van Josquin du Prez

 

Ghiselin Danckerts (Tholen, Zeeland, omstreeks 1510 – eind September 1567) kreeg een wijding als onderdiaken van het bisdom Luik. Als jong volwasene ging hij naar Italië, waar hij in dienst kwam van Pierluigi Carafa, lid van een aristocratisch familie in Napels. Ghiselin Danckerts werd aangenomen als zanger in de Pauselijke cappella Sistina op 21 maart 1538, en bleef daar tot augustus 1565. toen moest hij met pensioen als gevolg van de reorganisatie en versobering van het Pauselijke hofleven, geëist door de hervormingen van het Concilie van Trente.

Veel van zijn manuscripten zijn verloren gegaan bij bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ghiselin Danckerts was een gewaardeerd muziektheoreticus. Hij schreef verscheidene muziektheoretische werken.

Ghiselin Danckerts componeerde

     1 mis

     2 motetten

     2 madrigalen

     3 puzzelcanons

 

Guillaume (de) Morlaye (Frankrijk, omstreeks 1510 – omstreeks 1558) was een leerling van Albert de Rippe en leefde en werkte in Parijs, in elk geval vanaf 6 augustus 1541, toen hij daar begon met lesgeven op viool en luit. 13 februari 1552 kreeg hij van koning Henry II een tien jaar durende licentie om muziek uit te geven. Hij gaf verzamelingen luitwerken uit. Daarnaast was hij ook betrokken bij de slavenhandel en handelde hij in gravures. Guillaume Morlaye had een virtuoos luit spelende dochter: Antoinette

Guillaume Morlaye componeerde

     3 boeken met fantasieën en dansen voor viersnarige renaissancegitaar, 1553

     4 boeken luittabulaturen, waaronder een boek met arrangementen van psalmzettingen van Pierre Certon en Claudin de Sermisy

 

Pierre (Petrus, Peeter) Phalèse, (Phalesius, Leuven, Zuidelijke Nederlanden, omstreeks 1510 – Leuven, tussen 1573 en 1576) was de zoon van brouwer Augustin vander Phaliesen en Marguerite van Poddeghem. Pierre Phalèse begon met een boekhandel en in Leuven in 1541. In 1545 begon hij ook met uitgeven. Tot 1549 verschenen zes bundels met luittabulaturen, in het Latijn of in het Frans (soms in twee edities, in elke taal één). Het zijn preludes, fantasia's, dansen of bewerkingen van motetten en Franse, Nederlandse, Spaanse en Italiaanse liederen. Hij drukte ze nog niet zelf af.

29 januari 1552 kreeg hij een een drukprivilege en begon hij met de uitgave van hoogstaande partituren met beweegbare letters. Drukkershuis Phalesius gaf een indrukwekkend aantal werken uit: missen, motetten, magnificats, luit- en citertabulaturen en chansons van voornamelijk Zuidnederlandse componisten, zoals Orlando di Lasso, Cypriano de Rore en Claude Le Jeune.

In 1570 ging Pierre Phalèse een samenwerkingsverband aan met de Antwerpse drukker Jean Bellére.

In 1572 gaf hij Een Duijtsch musijck boeck uit, een bloemlezing met Nederlandse liederen.

en in 1573 Modulorum aliquot [...] liber unus, Nederlandse liederen van Jacobus Florii. In In 1581 verhuisde de zoon van Pierre Phalèse de zaak naar Antwerpen. Na zijn overlijden zetten zijn erven de zaak verder en tot 1673 bleef de gespecialiseerde muziekuitgeverij en -drukkerij, waar bovendien veel Italiaans materiaal herdrukken beleefde, de belangrijkste in de Zuidelijke Nederlanden. Zijn overlijdensdatum is niet precies bekend, omdat zijn erven dat voor de verkoop van de uitgaven liever verborgen hielden.

Pierre Phalèse componeerde vermoedelijk niets maar een aantal van zijn publicaties van anonieme componisten worden vaak onder zijn naam geprogrammeerd. Pierre Phalèse publiceerde

     60 verzamelingen en uitgaven

- Luculentum theatrum musicum, 1568, voor één en twee luiten

- Premier livre de danseries, 1571

+ Almande d’Anvers

+ Passomezzo d’Anvers

 

Claudio Maria Veggio (Piacenza, Italië, omstreeks 1510) was in de 1540-er jaren werkzaam als componist en klavecinist bij Graaf Federico Anguissola van Piacenza in Castell'Arquato. Daarna verdween hij uit de geschiedenis, we weten ver niets van hem af.

In de archieven van Castell’Arquato is een manuscript van Claudio Veggio bewaard gebleven met composities in schets, doorhalingen en revisies, wat een zeldzaam inzicht geeft in de compositietechnieken van die tijd. Voer voor musicologen.

 Claudio Veggio componeerde

     26 madrigalen, voor vier en acht stemmen.

     Dixit Dominus

     ricerares voor klavecimbel

     11 intavolaties voor klavecimbel van vocale werken van andere componisten

- Tant que vivray, chanson van Sermisy

 

Christian (Christianus) Janszone Hollander (Dordrecht, omstreeks1512 –  Innsbrück, Duitsland, tussen januari en juli 1569) werd op 1 juni 1549 als zangmeester aan de Sint Walburgkerk in Oudenaarde benoemd als „Christiaen Janszone, gheseyed de Hollandere“. In 15557 kon zijn aanstelling wegens geldgebrek van de kerk niet verlengd worden. Eind 1557 werkte hij in  de hofkapel van keizer Ferdinand I in Innsbruck. Na de dood van Keizer Ferdinand in 1564 keerde hij naar Nederland terug. In 1565 kon hij aan het werk in de hofkapel van aartshertog Ferdinand in Praag. In 1568 kreeg hij toestemming om met zijn vrouw en zijn vriend Johann Pühler naar Neurenberg te reizen. Zijn vriend Johann Pühler hielp hem daar meer dan 200 motetten en liederen te laten drukken. in dat jaar bracht hij ook een bezoek aan München. Daarna werd hij erg ziek en is in de eerste helft van 1569 overleden, want zijn vrouw kreeg 14 juli 1569 een pensioen toegezegd.

was van 1549 to 1557 kapelmeester van het koor in de Sint Walburgakerk in Oudenaarde, vlakbij Brussel. Na 1557 werd hij lid van de kapel van Ferdinand I in Duitsland en Oostenrijk.

Christianus Hollander componeerde

     5 missen

     9 magnificats

     1 serie Lamentationes Hieremiae Prophetae  voor vijf stemmen

     64 motetten

     duitse liederen

- Newe teutsche, geistliche und weltliche Liedlein, mit viern, fünff, sechs, siben und acht stimmen, 1570

+ Innsbruck, ich muss dich lassen

     6  franse chansons

 

Pierre de Manchicourt (Béthune, Frankrijk, omstreeks 1510 – Madrid, Spanje, 5 oktober 1564) was in 1525 koorknaap in Atrecht (= Arras, Noord-Frankrijk) In 1539 was hij koorleider aan de kathedraal van Tours, in 1545 kapelmeester en docent van de koorknapen aan de kathedraal van Doornik. In 1547 was hij weer terug in Atrecht als koordirigent. In zijn latere leven was hij kapelmeester in Doornik en Atrecht. Vanaf 1559 was hij als opvolger van Nicolas Paven kapelmeester van de Capilla Flamenca aan het hof van Filips II van Spanje in Madrid. Hij bleef daar tot zijn dood in 1564, waarna hij werd opgevolgd door Jean de Bonmarché.

Pierre de Manchicourt componeerde

    19 missen

- Cuides vous que Dieunous faille, voor vijf stemmen, 1563, op een cantus firmus van een chanson van Jean Richaford

    44 motetten

- Magnificat secundi toni,  prachtig

    42 chansons

 

Alonso Mudarra (??, Spanje, 1510 – Sevilla, 1 april 1580) werd in Guadalajara opgevoed, bij de hertogen van de Infantado, Diego Hurtado de Mendoza en Iñigo López de Mendoza, bij wie hij vele jaren in dienst bleef. In 1546 werd Alonso Mudarra in de kathedraal van Sevilla tot priester gewijd. Hij ging er niet meer weg.

Na zijn overlijden in Sevilla werd in overeenstemming met zijn laatste wilsbeschikking zijn fortuin onder de armen van de stad verdeeld.

Alonso Mudarra componeerde

     "Tres libros de música en cifra para vihuela" (drie muziekbundels met tabulatuur voor vihuela, voorloper van de Spaanse gitaar), 1546

- 44 werken voor vihuela (voorloper van de  Spaanse gitaar) solo

- 26 werken voor vihuela en zangstem

- 6 werken voor vier-snarige gitaar solo, de eerste composities ooit voor dit instrument

- een werk voor harp of orgel.

+ Tiento IX para harpa u órgano,  het allerlaatste werkje uit het derde boek, de vroegste Spaanse harpcompositie

 

Jan (Giovanni, Jhan) Nasco (Nederlanden, omstreeks 1510 – 1561) was in de jaren 1540 in dienst van de edelman Paolo Naldi in Vicenza. In 1547 werd hij de eerste directeur van de Accademia Filarmonica in Verona. In 1551 werd hij maestro di cappella aan de kathedraal van San Pietro in Treviso. Tot zijn dood hield hij beide betrekkingen min of meer in stand. Hij had altijd goed betrekkingen met collega Vincenzo Ruffo. Veel van zijn werk is verloren gegaan bij de verwoestende bombardementen van de geallieerden op het oude centrum van Treviso 7 april 1944. Veel van zijn brieven aan de Accademia in Verona zijn wel bewaard gebleven. Zij zijn een belangrijke informatiebron over de uitvoeringspraktijken in de 16de eeuw.

Jan Nasco componeerde

     missen

     1 passionzetting

     lamentationes

     motetten

     madrigalen

 

Diego Ortiz (Toledo, Spanje, omstreeks 1510 – Napels, omstreeks 1570) was in 1553 in dienst van de Spaanse onderkoning in Napels. In 1558 benoemde de derde hertog van Alva: Fernando Álvarez de Toledo hem tot maestro di cappella van de Koninklijke kapel van Napels. Vanaf 1565 hield hij die post bij onderkoning bij Pedro Afán de Ribera, hertog van Alcalá.

Diego Ortiz componeerde

     twee boeken:

- Tratado de Glosas sobre cláusulas y Otros Géneros de Puntos en La Música de Violones, 1553, de eerste gedrukte versieringshandleiding voor strijkinstrumenten, een verzameling uitgeschreven “recercadas” over in die tijd bekende melodieën en dansen (Folias, Passa mezzo moderno, Romanesca) voor gamba (en klavecimbelbegeleiding). Zowel in het Spaans als in het Italiaans gepubliceerd.

+ 4 Recercada's voor gamba solo

- Recercada primera

- Recercada segunda

- Recercada terza

+ 4 Recercada's voor gamba of viool en klavecimbel over Doulce memoire, bekendste werk uit het traktaat, op een gedichtzetting van Pierre Sandrin  

- Recercada segunda sobre "Doulce Memoire

+ 8 Recercada's voor basgamba en klavecimbel

- Recercada quarta sobre la folia

- Recercada ottaua sobre la folia

- Musices liber primus, 1565, een verzameling van 69 religieuze muziekstukken: hymnen, psalmen, motetten, een magnificat  voor vier tot zeven stemmen, gebaseerd op Gregoriaanse melodieën.

 

Dominique Phinot (?, 1510 – Lyon?, 1556), een Nederlandse polyfonist, actief in Italië en het zuiden van Frankrijk. In zijn tijd stond hij in hoog aanzien, met name vanwege zijn motetten, die vooruitlopen op de stijl van Giovanni Pierluigi da Palestrina; bovendien was hij een pionier van de meerkorige stijl. Een groot deel van zijn loopbaan verbleef hij in Italië, en in 1544 en 1545 werkte hij zowel aan het hof (hertog Guidobaldo II) als aan de kathedraal van Urbino. Hij is waarschijnlijk in Lyon in 1556 terechtgesteld wegens homoseksualiteit.

Dominique  Phinot schreef

     2 missen,

- Si bona suscepimus. Aan deze mis ligt het motet Si bona suscepimus van Claudin de Sermisy ten grondslag.  

- Missa Si bona suscepimus: Opname door het Brabant Ensemble onder leiding van Stephen Rice; 29 – 31 augustus 2008; Hyperion CDA67696;

     4 magnificats,

     2 madrigalen,

     60 chansons

     100 motetten.

 - Liber primus muteratum, vijfstemmige motetten, die net als de motetten van Gombert, gebruik maken van doorimitatie met gelijkwaardige stemmen;

- Liber secundus, van historische betekenis met vijf achtstemmige werken.  Het omvangrijkste van deze werken zijn de Threni (klaagliederen van Jeremia):

- Incipit oratio Jeremiae prophetae. Hierbij zijn in afwijking van de gebruikelijke praktijk vande lamentaties de Hebreeuwse hoofdletters van het Alfabeth aan het begin van elk vers niet mee gecomponeerd.

     twee boeken met psalmzettingen, Venetië, 1554

 

Francesco Rosselli (François Roussel; Francesco Roscelli / Rossello) (Bourgogne, Frankrijk?, omstreeks 1510 – Rome? ná 1577) In twee lijsten van de familie van kardinaal Alessandro Farnese in Rome komt Roussel voor: als “maître des enfants” onder de 11 muzikanten in dienst van de kardinaal in 1544 en als “maître du chœur à la Cappella Giulia" in 1563. In 1564 werd Francesco Roselli benoemd als maestro di cappella van de San Lorenzo in Damaso. Hij was in dienst van de San Luigi dei Francesi van 1566 to 1571 en aan de San Giovanni in Laterano in de jaren 1572 - 1575.

Francesco Rosselli componeerde

     8 missen

     14 motetten,

     72 madrigalen voor vier en vijf stemmen

     43 chansons, opgedragen aan de prins van Nemours, 1577

 

Tielman(ook Tylman of Tielmann) Susato (Soest, bij Keulen omstreeks 1510/15 – omstreeks 1570), duikt op in verschillende Antwerpse archieven vanaf 1530, een periode waarin hij werkt als kalligraaf aan de kathedraal van Antwerpen, waar hij ook met vier collega's als muzikant op onder meer bazuin en fluit actief was. Hij draagt dan nog de naam Tielman van Ceulen. In 1561 wordt hij beschreven als “Thielman Suzato, geboeren van Coelen”.

Rond 1543 begon hij in Antwerpen in de Twaalfmaandenstraat met de eerste gespecialiseerde muziekdrukkerij in de Nederlanden.

Susato publiceerde verschillende bloemlezingen met liederen, chansons, missen, motetten van Nederlandse polyfonisten als Josquin des Prez, Orlandus Lassus, Cypriano de Rore, Adriaan Willaert, Thomas Crecquillon en van de Franse componist Clement Janequin. Hij heeft ook zelf geestelijk en wereldlijk werk (waaronder Nederlandse liederen en eigen arrangementen van dansen) gecomponeerd.

In 1561 zette zijn zoon de muziekuitgeverij voort, maar deze overleed kort daarna, in 1564.

Tielman Susato publiceerde

     22 boeken met liederen (1543 – 1556)

- Le premier livre des chansons à deux ou à trois parties, 31 nieuwe chansons

     3 boeken met missen (1545–1546)

     19 motet boeken (1546 – 1560)

     11 "musyck boexkens"

musyck boexkens 1 en 2, 1551, bevatten 55 meerstemmige Nederlandstalige liederen op muziek van diverse componisten, die zowel gezongen als door allerlei instrumenten gespeeld kunnen worden.

Danserij, het derde "musyck boexken", 1551, bestaat uit 57 "alderhande danserye", vermoedelijk door Susato zelf in een homofone stijl eenvoudig maar elegant vierstemmig gezet. Hoort tot de mooiste compilaties van dansmuziek uit de 16de eeuw,

+ 13 basse danssen

Le ioly boi

+ 10 ronden

Mon amy

+ 6 branles

Den hoboeckendans

+ 7 pavanen

Si par soufrir

– 4 bundels met driestemmige "Souterliedekens" van Jacobus Clemens non Papa, 1556

– 4 delen  vierstemmige "Souterliedekens" van Gerardus Mes,

Tielman Susato componeerde

     90 liederen, twee– tot vijfstemmig getoonzet

     7 motetten,

     1 mis

     61 instrumentale dansen of arrangementen van bestaande danscomposities

 

Luis Venegas de Henestrosa (Écija, Provincie Sevilla, Spanje, omstreeks 1510 – Taracena, Provincie Guadalajara, 27 december 1570) was vanaf 1535 lid van de hofhouding van kardinaal Juan Pardo de Tavera, aartsbisschop van Toledo. Daarnaast was hij priester in de stad Hontoba bij Toledo. Tussen 25 juli en 22 november werkte Luis Venegas de Henestrosa als administrateur van het San Juan Bautista ziekenhuis in Toledo.

Luis Venegas de Henestrosa stelde samen het

     Libro de cifra nueva para tecla, Arpa y Vihuela, collectie van 138 werken voor harp, klavecimbel of orgel en vihuela, opgedragen aan Diego de Tavera, bisschop van Jaén. De enige twee kopieën van de collectie worden bewaard in de Biblioteca Nacional de España in Madrid.

- gezangen

- liedzettingen

- psalmbegeleidingen

- tiento’s

- fantasieën

- een 40-stemmige fuga voor 10 clavecimbels of andere toetsinstrumenten

- intavolaties van motetten en chansons

+ Conditor alme, zetting voor orgel van Gracia Baptista, het oudste werk voor toetsinstrument van een Iberische componiste.

 

Pierre Certon (Melun??, Frankrijk, omstreeks 1510-1520 – 23 februari 1572) woonde het grootste deel van zijn leven in Parijs. Zijn eerste levensteken dateert van 1527, toen hij in dienst was van de koning.

In 1536 werd hij koormeester aan de Sainte-Chapelle en bleef dat tot het eind van zijn leven.

Daarnaast was hij ook kanunnik in de de kathedraal van Melun. Hij bood daar hulp bij het organiseren van evenementen en componeerde veel werk voor de kathedraal.

Pierre Certon componeerde

     8 missen

     1 requiem

     40 motetten

     95 psalmzettingen

     15 chansons spirituelles (chansons met religieuze teksten, net als de Italiaanse madrigali spirituali),

     211 wereldlijke chansons, in 65 verschillende verzamelingen, ook met andere componisten.

- chansonverzameling ”Les meslanges”, 1570, verzameling van 84 chansons

- Contentez vous, voor 2 stemmen (sopraan, alt)

 

Osbert Parsley (Engeland, ??, 1511 – Norwich, 1585) was zanger in het kathedraalkoor van Norwich. In 1558 trouwde Osbert Parsley met Rose en kocht een huis in St. Saviour's parochie van John Hering en zijn vrouw Helen.

Osbert Parsley componeerde

     2 morgen Services voor vier stemmen

     Lamentations voor vijf stemmen

     4 andere religieuze koorwerken

     5 In nomine’s

     5 andere instrumentale werken

- Spes Nostra (Onze hoop), voor vijf stemmen, met een cantus firmus in vijfkwartsmaat.

 

Nicola Vicentino (Vicenza, Italië, 1511 – 1575 of 1576) studeerde bij Adriaan Willaert in Venetië, nemen we aan, want hij droeg zijn eerste madrigalenboek aan hem op, waarin hij zich in het voorwoord “leerling van de enige en echte Adriaan Willaert” noemt. Omstreeks 1540 ging hij naar Ferrara, en we kunnen er over speculeren of en wat hij daar uitvoerde, bijvoorbeeld aan het hof van de hertog d’Este. In 1551 nam hij deel aan een debat in Rome met Vicente Lusitano over de relatie van de oude Griekse en de hedendaagse 16de -eeuwse muziekpraktijk. Vicentino was overtuigd van het Griekse gebruik van microtonaliteit en vond dat dat opnieuw toegepast moest worden. In 1555 publiceerde hij “L'antica musica ridotta alla moderna prattica” (oude muziek aangepast aan de moderne praktijk). Hij ontwierp een klaviersysteem, het Archicembalo, waarbij het octaaf in 31 toonafstanden werd verdeeld en waarop precies zuiver chromatisch gespeeld kon worden in alle toonaarden. Eén op het systeem gebaseerd instrument: het "Clavemusicum Omnitonum Modulis Diatonicis Cromaticis et Enarmonicis", gebouwd door door Vito Trasuntino uit Venetië in 1606 is bewaard gebleven en te zien in de Muziekbibliotheek van het Internationale Museum van Bologna. Populair werd het systeem nooit. Ons huidige gelijkzwevende systeem met een verdeling van 12 afstanden in een oktaaf is niet helemaal zuiver, maar werkt wat gemakkelijker.

Nadat hij een tijdje in Tome, Ferrara en Siena had rondgezworven, werd Nicola Vicentino in 1563 maestro di cappella aan de kathedraal van Vicenza. In 1565 kreeg hij een betrekking in Milaan, waar hij tijdens de pestepidemie van 1575/1576 overleed, wanneer precies weten we niet, zoals we eigenlijk weinig precies over hem weten.

Nicola Vicentino componeerde

     2 boeken ( het 2de en het 5de boek, de andere zijn verloren gegaan) en wat losse madrigalen

- Madrigali a 5 voci, libro quinto, 1572, het boek eindige met een canzona da sonare, de eerste uigegeven ensemblecanzone

     1 boek en wat losse motetten

 

Jean Guyot ("Castileti", naar zijn geboorteplaats Châtelet, Henegouwen, Zuidelijke Nederlanden, 1512 – Luik, 11 maart 1588) studeerde 22 maart 1537 als doctorandus in de Kunsten aan de Universiteit van Leuven af. Vanaf 1546 was hij kapelaan en koormeester aan de Sint Pauluskerk in Luik. In 1557 volgde hij Zacharias Gransyre op als kapelmeester aan Sint Lambertuskathedraal aldaar. Van 1563 tot 1564 was hij kapelmeester aan het Keizerlijke hof in Wenen als opvolger van Pieter Maessens. In 1564, toen keizer Ferdinand I overleed, en zijn opvolger Maximiliaan II de voorkeur gaf aan zijn eigen hofkapel, kwam Jean Guyot terug naar Luik waar hij zijn functie weer oppakte, en in de kathedraal nog bijna 25 jaar dirigeerde. Behalve componist was Jean Guyot dichter.

Jean Guyot componeerde

     1 mis

     1 Te Deum

     24 motetten

- Te deum Laudamus

     14 chansons

 

Jacob (Jacobus) Clemens non Papa (Jacques Clément) (Middelburg?, omstreeks 1512 – 1555 of 1556) heeft zichzelf (wellicht, niets is zeker) de bijnaam "non Papa" gegeven om zich te onderscheiden van de Ieperse dichter Clemens Papa (Clément de Paepe) òf van paus (Latijn: papa) Clemens. In maart 1544 werd hij benoemd tot zangmeester aan de St Donaaskerk van Brugge. Na een jaar verliet hij Brugge weer en ging hij een zakelijke relatie aan met de Antwerpse muziekuitgever Tielman Susato, die tot aan Jacobus' dood de meeste van zijn werken zou uitgeven. Tussen 1545 en 1549 was hij misschien werkzaam aan het hof van Filips van Croÿ, hertog van Aerschot en generaal van keizer Karel V. In 1550 was hij gedurende drie maanden te gast in 's-Hertogenbosch bij de Illustere Lieve Vrouwenbroederschap. In 1551/1552 was hij mogelijk te gast in Leiden; de Leidse koorboeken, afkomstig uit de Pieterskerk, bevatten heel wat van zijn werken, onder andere een cyclus Magnificat-zettingen. Volgens Antonius Sanderus is hij begraven in de grote kerk van Diksmuide.

In het herdenkingsjaar 2012 werd Jocob Clemens non Papa, onder de noemer "Clemens500" herdacht in een aantal steden waar hij actief zou zijn geweest

Clemens non Papa schreef

     15 missen,

- Canon a 5  "Sanctus", waar Felix de Nobel alle concerten met het Nederlands Kamerkoor mee begon, moet wel uit een van deze missen komen. Weet iemand uit welke?  

- Missa ‘Pastores quidnam vidistis’, voor 5 stemmen, 1559, over een eigen gelijknamig motet

- Missa pro defunctis voor 4 stemmen, Requiem, omstreeks 1570

     15 Magnificats

     233 motetten

- Inclita stirps Jesse, voor 4 stemmen, 1549

- Tristitia obsedit me gebaseerd op Savanarola meditatie over Psalm 31.

- Infelix Ego,  meditatie over Psalm 51

- Ego flos camp (Ik ben de bloem van het veld ) Mariamotet, herfst 1550

- Heu mihi, Domine (helaas voor mij heer) boetemotet

- Vox in Rama audita est, ploratus et ululatus: Rachel plorans filios suos: noluit consolari, quia non sunt. Mattheus 2:18, (een stem wordt gehoord in  Rama, huilend over de kinderen) over de kindermoord in Bethlehem

- Pastores quidnam vidistis, voor 5 stemmen, 1554, zijn mis uit 1559 is erop gebaseerd.

     vier boeken met in totaal 159 driestemmige psalmen in de Nederlandse taal (souterliedekens). Deze werden in 1556 uitgegeven door Tielman Susato in Antwerpen.

     Chansons

     7 Nederlandse liederen

- De lustelijcke mey, voor 4 stemmen, 1554,

     8 tekstloze coposities en tabulaturen

 

Codex Basevi (MS Basevi 2439 “Basevi Codex”, Conservatorio di Musica Luigi Cherubini, Florence, Italië, 1514) is neergeschreven tussen 1506 en 1514 in het Vlaamse scriptorium van Brussel en Mechelen, dat onder de leiding stond van Petrus Alamire. De kopiist was vermoedelijk Martin Bourgeois. Het manuscript is vermoedelijk geschreven voor het hof van Margaretha van Oostenrijk. De laatste bezitter van het manuscript was de 19de-eeuwse muziekcriticus Abraham Basevi. Het manuscript is in een oblong formaat (breedte langer dan de lengte) van 168 x 240 mm en heeft 102 bladen. Het manuscript bevat 88 werken van 20 16de eeuwse componisten zoals Pierre de la Rue, Loyset Compère, Antoine Brumel, Matthaeus Pipelare, Johannes Ockeghem, Alexander Agricola, Johannes Prioris, Jacob Obrecht, Heinrich Isaac en Johannes Ghiselin. De gevarieerde inhoud en de uitzonderlijke klankrijkdom van Codex Basevi maken deze bron zeer waardevol.

Codex Basevi bevat

     56 Franse wereldlijke stukken,

     8 motet-chansons,

     3 misfragmenten,

     9 motetten,

     1 Latijns werk,

     1 Italiaans werk

     7 Vlaamse wereldlijke werken

     1 instrumentaal stuk.

 

Claude Goudimel (Besançon, Frankrijk, omstreeks 1514 - Lyon, 28 augustus 1572) wordt pas voor het eerst gedocumenteerd in 1549 als student aan de Universiteit van Parijs. In 1551 ging hij als corrector aan het werk bij uitgever en boekdrukker Nicolas Du Chemin. Van 1552 tot 1555 was hij partner in het bedrijf. In 1557 verhuisde Claude Goudimel naar Metz, als muzikant in dienst van maarschalk de Vieilleville. Net als zijn chef ging hij over naar de Hugenotenvariant van het Protetantisme. Toen het de protestanten in Metz onmogelijk werd gemaakt, vestigde Claude Goudimel zich eerst in zijn geboorteplaats Besançon, later in Lyon. Hij werd in Lyon vermoord tussen 28 en 31 augustus tijdens Bartholomeusnacht-slachtpartij, waarbij de meeste Hugenoten van Lyon werden omgebracht. Zijn lichaam werd na de moord in de Rhône gegooid.

Claude Goudimel componeerde

     5 missen,

     10 motetten

     3 magnificats

     4 complete zettingen van de Geneefse psalmen: eenvoudige noot-tegen-noot zettingen; versie in versierd contrapunt: versie in de vorm van motetten.

     2 odes

     88 chansons