Componisten

vanaf 1545

 

Anthony Holborne (omstreeks 1545 – Londen, 29 november 1602) begon in 1562 een opleiding in de rechten aan de Universiteit van Cambridge. In 1565 werd hij toegelaten tot de Inner Temple, een Inn of Courts die dienst deed als gilde voor procureurs en waarvan lidmaatschap voor juristen verplicht was.

In november 1602 zou Holborne zijn gestorven aan de gevolgen van een verkoudheid.

Anthony Holborne componeerde

     58 werken voor cister, een soort luit, 1597

     65 pavanes galliardes en allemandes voor strijk- en blaasensembles,  1599; "Pavans, Galliards, Allmains and other short Aeirs, both Grave and Light, in Five parts, for Viols, Violins, or Other Musical Winde Instruments"; elegante danswijsjes, melancholieke aria's;

nr. 1.   Bona Speranza (Pavane)

nr. 2.   The tears of the Muses (Galliard), spirituele reizen beginnen met hoop, verzuchtigingen en tranen.

nr. 17. Paradizo (Pavan)

nr. 21. Infernum (Pavan)  

nr. 27. The Image of Melancholy (Pavane)

nr. 28. Ecce quam bonum (Galliard)

nr. 31. The funerals (Pavane)

nr. 58. The fruit of love (Almaine)

nr. 55. The Night Watch (Almaine)

nr. 60. The Honie-suckle (Almaine)

nr. 63. The Fairie-round (Galliard)

Luzzasco Luzzaschi (Ferrara, omstreeks 1545 – 11 september 1607) was een leerling van Cypriano de Rore in Ferrara en was er werkzaam als hofkapelmeester en organist aan de kathedraal. Zijn belangrijkste leerling was Girolamo Frescobaldi. In 1564 werd hij aangesteld als hoofdorganist aan het hof van d’Éste. Alfonse II, de hertog van Ferrara, had een privé vrouwelijk vocaal ensemble in het leven geroepen: Concerto delle donne, een beroemd gezelschap,  waar Luzzasco Luzzachi zijn madrigalen voor schreef.

Luzzasco Luzzaschi was naast organist een vaardig harpspeler. 

Luzzasco Luzzaschi componeerde

     7 boeken vijfstemmige madrigalen (1571 – 1604)

- Il primo libro de madrigali a cinque voci (1571)

- Madrigali…per cantare, et sonare, a uno, e doi, e tre soprani, 1601, 12 madrigalen gecomponeerd voor het Concerto delle donne

nr. 3. Ch’io non t’ami, cor mio,  voor  sopraan en basso continuo, tekst Guarini

nr. 9. Troppe ben puo, pareltje, voor drie sopranen en basso continuo, tekst Guarini

     1 verzameling vijfstemmige motetten

     4 orgelwerken 

 

Jakub (Jacob, Jacques) Polak (Reys, le Polonois), (Polen, omstreeks 1545 – Parijs, omstreeks 1605) was hofmusicus aan het hof van Hendrik III in Polen. Toen Hendrik, die het daar helemaal niet naar zijn zin had, stiekem vluchtte en een rondreis door Italië maakte, waar hij hoorde, dat zijn broer, de koning van Frankrijk, was overleden, en dat hij hem moest opvolgen, ging Jakub Polak met hem mee en werd valet de chambre ordinaire du roi. In 1585 trouwde hij met de dochter van een handelaar uit Blois. Later bleef hij ook in dienst van Hendrik IV van Frankrijk.

Jakub Polak componeerde

     vijf bundels luitwerken

- 15 preludes,

- 19 fantasia’s,

- liedintavolaties

- dansen (8 courantes, 4 gaillardes, 8 volta's, een sarabande en een ballet)

     liederen.

 

Cristofano Malvezzi (Lucca, Italië, 28 juni 1547 – Florence, 22 januari 1599) was de zoon van organist en orgelbouwer Niccoló Malvezzi. Cristofano leefde vanaf 1551 als organist en muziekleraar in Florence, waar hij vanaf 1562 in dienst was van de Isabella de’Medici. Vanaf 1573 was Cristofano Malvezzi maestro di cappella aan zowel de San Lorenzo in Florence als de San Giovanni Battista, een hogere positie kon je als musicus in Florence niet bereiken. Hij was de leermeester van onder meer Jacopo Peri.

Cristofano Malvezzi's broer Alberigo (omstreeeks 1550–1615) was ook organist en componist. Cristofano Malvezzi is, net als zijn vader en zijn broer, in de San Lorenzo kathedraal begraven.

Cristofano Malvezzi componeerde

     talloze intermedii voor feesten aan het hof van de Medici.

- muziek voor de La Pellegrina intermedi van 1589, bij de bruiloft van Ferdinando de Medici en Christine de Lorraine

- O fortunato giorno, voor 30 stemmen, verdeeld in 7 verspreid opgestelde koren.

     3 boeken madrigalen voor 4 tot 6 stemmen (1577, 1584, 1590)

     1 boek vierstemmige ricercari, 1577 

     2 motetten

     1 canzone voor orgel/klavecimbel

 

Lambert de Sayve (Saive, prinsbisdom Luik, Zuidelijke Nederlanden, 1548 of 1549 – Linz, Oostenrijk,1614) was de tweede zoon van Rakin de Saeve. Lambert zong als koorknaap in de Sint Lambertskathedraal in Luik. Vanaf 1562 zong hij in de keizerlijke kapel in Wenen. Keizer Maximiliaan stelde Lambert de Sayve rond 1569 aan als zangmeester in de abdij van Melk.

Lambert de Sayve begeleidde aartshertogin Anna tijdens haar huwelijk met koning Filips II van Spanje. Van 1577 tot 1582 was Lambert de Sayve in dienst van aartshertog Karel in Graz als leraar van de koorjongens in de kapel.

Vanaf 1583 werd hij kapelmeester aan het hof van aartshertog Matthias van Oostenrijk, de broer van keizer Rudolph II. Toen Mathias van Oostenrijk in 1612 tot keizer werd gekroond, werd Lambert de Sayve kapelmeester van de Weense Hofkapel. Zijn broer Mathias de Sayve (vóór 1550–1619) was ook zanger in de Weense hofkapel.

Lambert de Sayve componeerde

     6 missen

Missa super Dominus regnavit, voor 16 stemmen in vier koren, 1612, geschreven voor de kroning van aartshertog Mathias tot keizer

     6 motetten

     Sacrae symphoniae voor 4 tot 16 stemmen

     andere religieuze koorwerken

     24 Napolitaanse canzoni

     22 Duitse liederen

     2 Chansons

 

Francesco Soriano (Soriano nel Cimino, 1548 of 1549 – Rome, 19 Juli 1621) studeerde aan de Basilica di San Giovanni in Laterano in Rome onder andere bij Giovanni Pierluigi da Palestrina, werd priester en was in 1580 maestro di cappella in de San Luigi dei Francesi, ook in Rome.

In 1581 verhuisde Francesco Soriano naar Mantua, waar hij aan het hof van Gonzaga een betrekking kreeg, maar in 1586 kwam hij terug in Rome om daar de rest van zijn leven te blijven. Hij werkte in Rome als koorleider in drie kerken, waaronder de cappella Giulia van de Sint Pieter. In 1620 ging hij met pensioen.

Francesco Soriano componeerde

     missen

- Missa super voces musicales; Agnus dei

     motetten (voor acht stemmen)

     psalmen (voor 12 stemmen en basso continuo)

     passie

     Maria antifonen

     4 boeken madrigalen

 

Giovanni (Jean) de Macque; (de Maque), (Valenciennes, Frankrijk, 1548/1550 – September 1614) verhuisde al jong naar Wenen, waar hij als koorknaap zong en studeerde bij Philippe de Monte. Zijn stem brak in 1563, daar is zijn geboortejaar uit afgeleid, hij kwam in een Jezuïetencollege terecht en in 1574 vinden we Giovanni de Macque in Rome als componist en organist. In 1580 en 1581 was hij organist van San Luigi dei Francesi in Rome.

In 1585 ging Giovanni de Macque naar Napels, waar hij beroemd werd als leider van de Napelse school. Hij kwam in dienst van vorst Fabrizio Gesualdo di Venosa (de vader van componist Carlo Gesualdo). In 1590 werd Giovanni de Macque organist van het Santa Casa dell'Annunziata in Napels, en 1594 organist van de Spaanse onderkoning. In 1599 werd Giovanni de Macque maestro di cappella aan de Koninklijke Kapel.

Leerlingen van Giovanni de Macque waren Giovanni Maria Trabaci, Andrea Falconiero en Luigi Rossi

Giovanni de Macque componeerde

     12 boeken madrigalen

     motetten voor vijf tot acht stemmen

     litanieën,

     laudi spirituali

     instrumentale canzonas, ricercars en capriccios

- Secondo libro de ricercari, voor 4 stemmen,

+ Ricercare del 8 tono con quattour fughe 

     talloze orgelwerken

- Consonanze stravaganti per l’organo (buitensporige samenklanken voor het orgel)

- Durezze e ligature,

- Prima e seconda stravaganze.

 

Tomás Luis de Victoria, ook Tommaso Luigi da Vittoria, (Sanchidrián (Ávila), 1549 – Madrid, 20 augustus 1611) begon zijn loopbaan als koorknaap in de kathedraal van Ávila. Na zijn stembreuk vertrok hij in1565 hij op zijn 17de naar Rome om leerling te worden aan het Jezuïtische Collegium Germanicum. In 1569 werd hij zanger en organist van de Santa Maria di Monserato, de Aragonese kerk in Rome. In 1575 werd Tomás Luis de Victoria kapelmeeser van het Collegium Germanicum en de kerk van San Appolinare. In dat jaar werd hij ook tot priester gewijd. In 1587 kwam hij terug naar Spanje en werd kapelmeester aan het klooster van de Ongeschoeide Klarissen in Madrid, waar de weduwe van keizer Maximiliaan II, Maria van Oostenrijk, dochter van Karel V en zus van Filips II, zich had teruggetrokken.

De muziek van Tomás Luis de Victoria toont verwantschap met die van Giovanni Pierluigi da Palestrina, bij wie hij in Rome mogelijk gestudeerd heeft, en wiens muziek hijin de 20 jaar Rome in elk geval goed heeft leren kennen. In 1594 bezocht hij in Rome de rouwplechtigheden na diens dood. In 1603 ruilde Tomás Luis de Victoria zijn kapelmeestersahcp in voor de positie van organist. Dat bleef hij tot zijn dood in 1611. Tomás Luis de Victoria was de grootste Spaanse componist van zijn tijd. In zijn muziek staat het begrip "movere" voorop: het gaat erom de ziel van de luisteraar te beroeren. De woorden van de missen en motetten moeten wel verstaanbvaar zijn, maar de muziek moet het verlangen naar hemelse harmonie stimuleren.   

Tomás Luis de Victoria schreef

     21 missen;

- O quam gloriosum, voor vier stemmen, 1583, op een eigen motet uit 1572

- Missa Surge Propera voor vijf stemmen (CATTB), 1583, op een motet van Giovanni Pierluigi de Palestrina uit 1563  

- Missa Pro Defunctis, requiemmis voor 4 stemmen, 1583

- Missa Vidi speciosam, voor 6 stemmen, 1592, op een eigen motet uit 1572

- O Magnum Mysterium, gebaseerd op het gelijknamige motet, 1592, een van de mooiste missen, ooit gecomponeerd.

- Officium Defunctorum,  1603, Requiem voor de uitvaart van keizerin Maria van Oostenrijk in Madrid, 1603. Het werk, deels nieuw gecomponeerd, deels samengesteld uit eerdere werken, wordt nog regelmatig uitgevoerd, één van de indrukwekkendste dodenmissen, ooit gecomponeerd.  CD: Collegum Vocale Gent olv Philippe Herreweghe Phi 005

     18 Magnificats;

     65 motetten,

- Ave regina coelorum, antifoon voor 5 stemmen, 1572

- O Magnum Mysterium, 1572, intieme meditaie over de prille zwangerschap van Maria

- O quam gloriosum est regnum, voor 4 stemmen, 1572

- Ave Maria, voor 8 stemmen, 1576, tweede boek

- Salve Regina, voor acht stemmen, 1576

- Alma Redemptoris mater, voor vijf stemmen, 1581, derde boek

- Alma Redemptoris mater, voor acht stemmen, 1581, derde boek

- Ave regina coelorum, antifoon voor 8 stemmen (2 koren) en orgel, 1581

- Duo seraphim clamabant, voor 4 stemmen, 1583, hemels karakter

- Gaudent in coelis animae Sanctorum, voor 4 stemmen, 1585

- Tenebrae factae sunt (de duisternis viel in), voor 4 stemmen, 1585

- Officium Hebdomadae Sanctae, 1585, de rituelen voor de Heilige Week dagen tussen Palmzondag en Pasen voor 3 tot 8 stemmen, in totaal  57 lamentaties, Responsoriën, antifonen en psalmen

Voor Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag steeds 3 "nocturnes", elk bestaand uit psalmen, lezingen en responsoriën,

+ 8 Lamentationes van Jeremia, hartverscheurend; Tomás Luis de Victoria was een meester in het oproepen van diepgaande emoties;

+ 18 Tenebrae Responsories, voor de diensten op Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag

+ 2 zettingen van de Passieverhalen

+ 2 motetten voor Palmzondag

- O domine Jesu Christe, overweldigend

+ 2 motetten voor Goede Vrijdag

- Vere languores nostros

- O vos omnes, 2 van de beroemdste zettingen van dit responsorium, 1572 en 1585

- Salve Regina,  voor 8 stemmen

- Vidi speciosam, hoogliedtekst voor 6 stemmen, gecomponeerd voor Maria Hemelvaart (15 augustus), 1572

     40 hymnen;

     18 psalmen;

     2 Passionen;

     3 sequenties;

     4 overige werken.

www.uma.es/victoria

 

Eustache Du Caurroy (Gerberoy, gedoopt 4 februari 1549 – Parijs, 7 augustus 1609) was een leerling van Claude le Jeune, en de laatste componist van vocale Renaissance polyfonie in Frtankrijk. Hij moet zo ongeveer rond 1570 in koninklijke dienst zijn getreden. Hij werd sous-maître de la chapelle, een betrekking die hij behield tot 1595, waarna hij meer compositieopdrachten kreeg. In 1599 kreeg hij de functie van componist van de koninklijke kapel. Eustache Du Caurroy was buitengewoon geïnteresseerd in contrapunt, en maakte veel studie van het theoretische werk op dat gebied inclusief dat van Gioseffe Zarlino, die de contrapuntpraktijk van de 16de eeuw het bondigste samenvatte. Hij was een van de eerste componisten die musique mesurée bij alle vormen toepaste.

Eustache Du Caurroy componeerde

     53 Latijnse  motetten van 3 tot 7 stemmen (1609)

- 4 Te Deums

     56 diverse vocale werken in de Franse taal (1610)

- 7 psalmen

     43 fantasieën voor drie tot zes instrumenten (1611),

deze verzameling had een grote invloed op de op Caurroy volgende generatie van Franse orgel- en klavecimbelspelers, speciaal op Jean Titelouze, die het fundament legde van de Franse orgelschool. De fantasieën zijn qua kwaliteit wel vergeleken met Die kunst der Fuge van Bach en verdienen een grotere aandacht van publiek en uitvoerenden

     Missa  pro defunctis, gecomponeerd voor een onbekende gelegenheid, maar een jaar na zijn dood uitgevoerd bij de begrafenis van Hendrik IV van Frankrijk, en daarna bij de begrafenissen van alle Franse koningen.

 

Costanzo Antegnati (Brescia, Italië, 9 december 1549 - 14 november 1624) kwam uit een familie van vooraanstaande orgelbouwers. Zijn vader Graziado hoorde daar ook bij.

Op zijn 21ste werd Costanzo door zijn vader naar hertog Guglielmo Gonzaga in Mantua gestuurd om daar het orgel in de Santa Barbarabasiliek te restaureren. En samen met zijn vader werkte hij aan het beroemde Ategnati-orgel in 1581 voor de fraters van de Sint Josefkerk in Brescia. Van 1584 tot 1619 was Costanzo Antegnati organist aan de kathedraal van Brescia.

In 1595 kreeg Costanzo Antegnati de opdracht van Catherine Gonzaga, dochter van markies Alfonso Gonzaga, om een orgel voor de kerk van Sint Erasmus Prepositurale in kasteel Goffredo in Mantua te ontwerpen.

In 1600 kreeg hij een beroerte, maar hij bleef eerste organist aan de kathedraal van Brescia. In 1620 werd hij van zijn functies ontheven omdat hij een verminkte rechterhand had. Hij hield zijn titels en zijn salaris. Hij is in de Kerk San Giuseppe in Brescia begraven.

Van zijn paar overgebleven instrumenten is het opmerkelijke Orgel Antegnati in de Sint Nicolaaskerk in Bergamo, gebouwd in 1588, geheel gerestaureerd in 1996.

Costanzo Antegnati schreef de handleiding L'arte organica in 1608, dat de technische details weergeeft van 144 orgels die door zijn familie werden gebouwd regels voor het stemmen van orgels en klavecimbels en adviezen met betrekking tot de orgelregistratie.

Costanzo Antegnati componeerde

     missen

     madrigalen

     orgelwerken

     intavolaties voor orgel van hoofdzakelijk releigieuze composities

 

De Leidse Koorboeken (1549 – 1566, Codex A–F).) zijn 6 koorboeken van de Leidse Pieterskerk, het oudste zeven-getijden college van Nederland. Het zevenmaal op vaste tijden zingen van Gods lof, door een zangersgroep die niet aan een klooster, maar aan de grootste en meest representatieve kerk van de stad was verbonden, was een prestigezaak voor elke zichzelf respecterende stad in de Noordelijke Nederlanden.

De  muziek is met de hand opgetekend en bewaard in kostbare koorboeken van aanzienlijk formaat (60 x 40 cm en 15,5 kg per boek

De Leidse Koorboeken vormen een derde van het totaal aantal bewaard gebleven Franco-Vlaamse koorboeken uit de periode 1540-1560. De boeken bevatten 314 composities van 34 Nederlandse componisten, onder meer Josquin des Prez, Jacob Clemens non Papa en Thomas Crecquillon, de hofcomponist van keizer Karel V.

De eerste drie boeken zijn in de jaren 1549 en 1559 geschreven door kopiist Anthonius de Blauwe. In de overige boeken ontbreekt het colofon. Op grond van watermerken en musicologisch onderzoek veronderstelt men dat zij in de jaren 1565-1567  gemaakt zijn en deels uit het atelier van De Blauwe afkomstig zijn.

 

Tiburtio Massaino (Cremona, vóór 1550 – Piacenza of Lodi, ná 1608) Als Augustijner monnik in Piacenza  werd hij maestro di cappella aan de Santa Maria del Popolo in Rome in 1571. In 1589 is hij na omzwervingen in Modena, Lodi en Salò in dienst van de aartshertog Ferdinand II in Innsbruck en Salzburg, waar hij, verdacht van homosexuele neigingen, gearresteerd werd. Hij vluchtte naar Praag en werd zanger in de hofkapel van keizer Rudolph II. Van 1600 – 1608 treffen we hem aan als maestro di cappella in Lodi. Adriano Banchieri geeft aan dat hij in 1609 maestro di cappella in Piacenza zou zijn geweest in 1609.

Tiburtio Massaino schreef

     2 missen

     3 magnificats

     21 motetten

     20 andere geestelijke vocale werken.

- Musica super Threnos Ieremiae prophete in maiori hebdomada decantandas voor 5 stemmen, 1599, geschreven voor klooster Monte Oliveti in Piacenza.

     9 madrigaalboeken voor 4, 5 en 6 stemmen.

     instrumentale canzones.

 

Jacobus (Jacob) Gallus Carniolus (Handl) (Ribnica, Zuid-Slovenië, 31 juli 1550 - Praag, Tsjechië, 18 juli 1591) werd geboren als Jakob Petelin. Petelin is Sloveens voor “haan”, Handl en Gallus (Latijn) zijn daar vertalingen van. Jacob Gallus kreeg een opleiding tot cisterciënzer monnik en muzikant in het Sloveense klooster van Stična, reisde daarna door Oostenrijk, Bohemen, Moravië en Silezië en was in de tijd tot 1579 enige tijd gevestigd in de abdij van Melk in Neder-Oostenrijk. In 1574 was Jacob Gallus lid van de Weense hofkapel en van 1579 tot 1585 was hij kapelmeester van de bisschop van Olomouc, Stanislaus Pavlovský. Vanaf januari 1586 was Jacob Gallus organist in de kerk van Sint Johannes na Brzehu in Praag.

De concert hal in het Cultureel Centrum van Ljubljana In Sovenië heet de Gallushal. Het Sloveense openbare fonds voor culturele activietien reikt jaarlijk bronzen, zilveren en gouden Gallusmedailles uit aan goed presterende muzikanten

Jacob Gallus componeerde 500 werken, waaronder

     16 missen

     motetten

- Opus musicum, 1590, vier delen met totaal 374 motetten voor alle feest- en zondagen van het kerkelijk jaar voor vier tot 24 stemmen

+ O magnum mysterium, 1586, voor acht stemmen, dubbelkorig.  

+ Planxit David, voor 8 stemmen, aandoenlijk

+ Mirabile mysterium, voor 5 stemmen, voor 1 januari, mooie chromatiek

     100 madrigalen

     3 Duitse liederen.

 

Orazio Vecchi (Modena, Italië, gedoopt 6 december 1550 – 19 februari 1605) werd in de Benediktijnerabdij Sant Pietro in Modena geboren en werd zelf ook priester. Hij studeerde muziek bij de Servietische monnik Salvatore Essenga. Een tijd lang stond hij in dienst van Hertog Baldassare Rangoni, die hij ook begeleidde op zijn reizen naar Bergamo and Brescia. In die periode werkte hij samen met Andrea Gabrieli, Claudio Merulo en andere muzikanten en componisten.

Van 1581 tot 1584 was Orazio Vecchi maestro di cappella aan de kathedraal van Salò. Financiële problemen en zware familieomstandigheden dwongen hem een andere baan te zoeken en zo werd hij in 1584 koormeester aan de kathedraal van Reggio Emilia. In 1586 verhuisde hij naar Correggio waar hij aan de kathedraal als aartsdiaken benoemd werd, en aan het werk ging als componist. De financiële problemen bleven en in 1593 keerde hij weer terug naar zijn geboorteplaats Modena als maestro di cappella.

Graaf Cesare d'Este hoorde in februari 1598 een mis van Orazio Vecchi en was zo onder de indruk dat hij hem in oktober van dat jaar benoemde tot maestro di corte, muziekmeester aan het hof dus, een functie die hij tot 1600 uitoefende, terwijl hij de graaf begeleidde naar allerlei Italiaanse plaatsen. In 1603 ging Orazio Vecchi op verzoek van de stadsraad en tegen een hoge vergoeding terug naar Modena, waar hij in de kathedraal en aan het hof diende tot zijn dood. Hij werd begraven in de kerk van de Karmelieten. In 1607 werd er een herdenkingssteen geplaatst

Orazio Vecchi componeerde

     madrigaal comedies, populaire onderhoudingsmuziek, voorloper van de opera

- L'amfiparnaso, Comedia Harmonica voor 5 stemmen, 1597, nog steeds zijn bekendste werk, een madrigaalkomedie waarin een hele schare komische figuren de revue passeert.

     missen voor 6 tot 8 stemmen

- Missa pro defunctis, 1607 gepubliceerd in zijn Missarum liber primus

     lamentationen

     motetten

     hymnen

     religieuze liederen

     2 boeken madrigalen

     6 boeken canzonetten

 

Orazio Bassani (Orazio della Viola, Cento, Ferrara, omstreeks 1550 – Parma, 8 november 1615) was een beroemde virtuoos op de viola bastarda, een soort erg grote viola da gamba. Op 1 november 1574 kwam hij als gambist in dienst van het Farnese hof in Parma. Hij ging daar niet meer weg. Wel was hij een tijdje in 1583 met kardinaal Farnese in Rome. Andere hoven probeerden behoorlijk vasthoudend Bassani in huin muziekgezelschappen over te nemen, maar dat lukte niet. Na de dood van Ottario Farnese in oktober 1586, kwam Bassani in dienst van Alessandro Farnese in Brussel, met een jaarijkse toelage van 300 gouden scudi. Na de dood van Alessandro Farnese in 1592, kwam Bassani in Parma terug in dienst van Hertog Ranuccio Farnese. De hertog gaf de opdracht aan schilder Agostino Caracci om Orazio Bassani te portretteren. Dat schilderij hangt nu in het Nationale Museum van Capodimonte in Naples. Orazio Bassani werd vooral bewonderd voor zijn versierde versies van bekende madrigalen. Zijn broer Cesare en zijn neef Francesco Maria waren ook muzikanten in Parma.

Orazio Bassani componeerde

     1 madrigaal

     werken voor viola bastarda

- madrigaal arrangementen

Così le chiome rotto Bassani

- toccata’s

 

Giovanni Battista Bovicelli (*Assisi, omstreeks 1550 – omstreeks 1594) was als jongen lid van het kathedraalkoor in Milaan. Hij ontwikkelde zich tot zanger, Franciscaner monnik, componist en muziektheoreticus.

Giovanni Battista Bovicelli schreef

     Regole, passaggi di musica, madrigali et motetti passegiati, een leerboek over de versiering van madrigalen en motetten, zoals dat in de Milaanse laatrenaissance en vroegbarok gebruikelijk was. Hij bespreekt daarin het versieren van melodische motieven, articulatie en zangtechniek. Het is een waardevol werk voor wie meer wil weten over de uitvoeringspraktijk van die tijd.

Giovanni Battista Bovicelli werkt dat praktisch uit in een aantal werken van Palestrina, Cipriano de Rore, Victoria en Claudio da Correggio, die tot op de dag van vandaag nog noch in zijn zettingen worden uitgevoerd.

 

Floriano Canali (Brescia, Italië, omstreeks 1550 – Oktober 1616?) was als Augustijner monnik organist aan de San Giovanni Evangelista in Breschia van 1581 tot 1603.

Floriano Canali componeerde

     missen voor 4 stemmen, 1588,

     3 bundels motetten (“sacrae cantiones") voor 4 en 5 stemmen, 1581, 1602, 1603

     psalmen voor 5 stemmen, 1575

     canzonettes voor drie stemmen, 1601

     instrumentale canzones à 4 en à 8 stemmen, 1600

     Ricercari à 4, 1601

     La balzana à 8, karakteristieke dubbelkorige canzone, een van vroegste 17de eeuwse werken, gebaseerd op het Aria di Fiorenza baspatroon van een anonieme componist uit de Chigi Codex.

 

Emilio de' Cavalieri (Rome, omstreeks 1550 – 11 Maart, 1602) was de zoon van de aristocratische en rijke Tommaso de’ Cavalieri (omstreeks 1509 – 1587), een goede vriend van Michelangelo

Vanaf 1587 was Emilio de' Cavalieri  in dienst van Ferdinando de’ Medici, graaf van Toscane, in Florence. Hij was daar verantwoordelijk voor de extreem overdadige intermedii die de familie de’Medici liet organiseren voor bruiloften en gelijkwaardige gebeurtenissen.

Emilio de' Cavalieri deed daar van andere componisten zoals Giovanni de’ Bardi, Peter Philips en Giulio Caccini ideeën op voor de nieuwe muziekstijl: monodie, il stile rappresentativo,  waarvan hij zichzelf als uitvinder beschouwde.

Emilio de' Cavalieri componeerde

     madrigalen,

     monodieën

     een zetting van de lamentationen van Jeremia 1599). Cavalieri maakt hier voor de lamentaties voor het  eerst in de muziekgeschiedenis gebruik van de mogelijkheden van de Barok

     de Rappresentatione di Anima et di Corpo (strijd tussen ziel en lichaam), tekst Agostino Manni (?) zijn belangrijkste compostitie, het eerste oratorium, ooit geschreven, in februari 1600.  Het was ook het eerste muziekwerk, gepubliceerd met becijferde bas, Hij noemde het zelf: "recitar cantando". De’ Cavalieri was daarmee de grondlegger van de Romeinse school: 17de eeuwse Italiaanse componisten zoals Domenico Mazzocchi, Giacomo Carissimi en Allessandro Scarlatti. Drie bedrijven, 100 nummers, het eerste en het tweede bedrijf sluiten met een swingende sinfonia.  De tekst behandelt het thema van het zwakke vlees tegenover de verheffing van de menselijke ziel. Toegeven aan de geneugten van het aardse leven leidt naar de hel, terwijl de hemel wacht voor hen die de verleidingen weerstaan. Mooi instrumentaal geïllustreerde tegenstellingen. De overwegend ernstige atmosfeer wordt gebroken door wervelende dansante passages. Echo-effectien, virtuoze uithalen, duizelingwekkende vocale pingpongspelletjes. Meer dan 20 koorsecties. Als slotm biedt Cavalieri de keuze tussen een lied voor vijfstemmig koor met dansers of een acchtstemmige koorclimax, wanneer dansers niet mogelijk zijn. Een in zijn tijd geheel nieuwe muziekervaring.  

 

Dom Pedro de Cristo (geboren als Domingos Nunes) (Coimbra, Portugal, omstreeks 1550 - 1618) was de zoon van António Nunes. Op 4 september legde hij zijn geloften als geestelijke af in het Augustijner Santa Cruz klooster in Coimbra en nam daarbij de naam Pedro de Criusto aan. Hij was een uitstekende muzikant en muziekleraar die orgel, fluit, fagot en harp bespeelde. In het klooster was hij vanaf 1597 als opvolger van Francisco de Santa Maria mestre de capela. Hij kreeg die positie ook in het zusterhuis San Vicente de Fóra in Lissabon. Hij stierf aan de gevolgen van een val, waarbij hij met zijn hoofd tegen een kloosterpilaar aansloeg.

Pedro de Cristo componeerde 220 werken waarvan de meeste nog “herondekt” en een keer netjes gecatalogiseerd moeten worden:

     missen

     passionen

     motetten

     responsoriën,

- Tristis est anima mea, tweede responsorie van de Tenebrae (treurmetten) voor  Witte Donderdag

     lamentationes

     psalmen,

     hymnen,

     religieuze villançico’s

- Es nascido, villancico voor kerst

 

Johannes le Febure (Vlaanderen, België? of Wenen? omstreeks 1550 - tussen 1609 en 1612) had een aantal belangrijke muzikale betrekkingen in Oostenrijk, onder meer als kapelmeester in Konstanz en Mainz.

Johannes le Febure componeerde

     motetten voor zes tot acht stemmen, goede muziek, waarom weten wij daar verder niets van?

 

Lorenzino (Lorencinius) del Liuto (di Roma), (Rome, Italië, omstreeks 1550 – omstreeks 1608), werd (misschien) geboren als Lorenzo Tracetti, maar onder die naam kom je hem verder nergens tegen. Hij hoorde bij de beroemdste luitisten van zijn tijd. Van 1570 tot 1572 was hij in dienst van van Kardinaal Ippolito II aan de Villa d’Éste, en werd onderscheiden met de Pauselijke ridderorde van de gulden spoor.

Lorenzino del Liuto (di Roma) componeerde

     70 luitwerken

 

Alessandro Orologio (ook Alexander Horologius) (omstreeks 1550 – 1633) was  trompettist aan het hof van Rudolf II in Prague rond 1580. Hij bleef daar tot 1613, vanaf 1603 als vice-kapellmeister. Na 1613 kreeg Alessandro Orologio een pensioen vanuit Praag, en  werkte alsnog in Steyr en Garsten.

Zijn werken zijn door F. Colussi in 1992 verzameld en uitgegeven.

Alessandro Orologio componeerde

     3 boeken met madrigalen voor 4 – 6 stemmen

     3 boeken met canzonette

     1 vijfstemmig Miserere

     Intraden voor 5 - 6 instrumenten

 

Giovanni Maria Radino (Italië, omstreeks 1550?? – ná 1607) was een deel van zijn leven in dienst van de familie van de Graaf van Frankenburg in Oostenrijk (Karintië). Uit de titelpagina’s van zijn gepubliceerde werken blijkt dat hij van 1592 tot 1598 in de kapel van San Antonio in Padua organist was

Giovanni Maria Radino componeerde

     Primo libro d'intavolatura di balli d'arpicordo, 1592, de eerste Italiaanse verzameling dansen voor klavecimbel, er verscheen ook een versie voor luit:

     Intavolatura di balli per sonar al liuto

     Een boek met madrigalen, 1598, voor 4 en voor 8 stemmen

 

Charles Tessier (Pézenas ??, Frankrijk, omstreeks 1550 – ná 1604) was misschien de zoon van de Bretonse componist Guillaume Tessier. Charles Tessier reisde als luitist en componist door verschillende Europese landen en hield zich omstreeks 1580 langere tijd in Engeland op. Hij kende John Dowland, die door verschillende van zijn airs geïnspireerd werd.

Charles Tessier componeerde

     chansons

     air de cours

     sonnetten op teksten uit Astrophel and Stella van Philip Sydney, opgedragen aan Lady Penelope Rich.

 

Joannes (Giovanni, Jan van) Tollius (Tollio, Toll) (Amersfoort, omstreeks 1550 - Kopenhagen, Denemarken,1603?) was aanvankelijk kapelmeester aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Amersfoort, maar verliet die toen het Calvinistische Protestantisme in 1578 Amersfoort bereikte. Hij wilde Rooms Katholiek blijven, en verhuisde naar Italië. In 1583 werd Jan Tollius maestro di cappella in Rieti en omstreeks 1587, nadat hij toegetreden was tot de orde der Franciscanen, kapelmeester in Assisi. In 1588 werd hij lid van de kapel van de bisschop van Padua. Beschuldigd van ketterij werd hij in 1589 weer uit de Franciscaner orde gezet. In de 1590-er jaren haalde Jan Tollius de banden met de Protestantse Noorderlingen weer aan. Zijn uitgaven van 1597 werden in Geneve en in Heidelberg gedrukt en uitgegeven. Hij verliet Italië in 1601 en ging aan het werk bij de hofkapel van koning Christiaan IV van Denemarken in Kopenhagen, een Lutherse omgeving. Vanaf 1603 is er niets meer over hem te vinden. Omdat zijn huis in Kopenhagen in 1629 onderwerp is van een transactie van zijn neven Dirck van Toll en Johan van Toll uit Utrecht wordt aangenomen dat hij in Kopenhagen overleden is.

Jan Tollius componeerde

     vier  bundels motetten voor drie en vijf stemmen

- Moduli trium vocum e scacris bibliis plerique ommes desumpti, 1597.

+ Met vlijt aensijt, weest verblijt met jolijt, Nederlands kerstlied, wellicht opgenomen om zijn Nederlandse afkomst te onderstrepen.  

     een bundel zesstemmige madrigalen, 1597

     enkele madrigalen in verzamelbundels 

 

Ruggier (Ruggiero) Trofeo (De Trofeis) (Mantua, Italië, omstreeks 1550 – Turijn, 19 september 1614) was waarschijnlijk een leerling van Francesco Rovigo, van wie hij een aantal canzones samen met die van hemzelf publiceerde. In de winter van 1576 / 1577 verving hij Annibale Coma als organist van de San Pietro kathedraal in Mantua. In 1587 zien we hem terug als organist van de hertogelijke basiliek Palatina di Santa Barbara. Er is een document waarin wordt bericht dat Prins Vincenzo Gonzaga hem op 10 mei 1587 hem in de achterbuurt van Mantua met een vrouw pratend aantrof en hem beval daar weg te gaan. Ruggier Trofeo herkende de prins niet en weigerde, waarna hij zwaar werd toegetakeld. Ruggier Trofeo ontliep verdere straf doordat hertog Guglielmo in augustus van dat jaar overleed. Opvolger Vincenzo deed er verder kennelijk ook niets aan, want in 1587 was Trofeo nog steeds organist van de kathedraal. In 1590 werd hij daar door Francesco Rovigo vervangen. In 1596 was Ruggier Trofeo organist aan de San Marco in Milaan. In 1604 was hij maestro della cappella di camera bij het hof van Savoye in Turijn.Hij was in Turijn ook organist van de kathedraal, waar hij na zijn dood werd opgevolgd door zijn zoon Giovanni Cristoforo.

Ruggier Trofeo componeerde

     1 madrigaal

     2 psalmzettingen

     canzonetten voor 3, 4 en 6 stemmen

     Canzones voor 4 en 8 stemmen, 1613

- Canzon decimanona, dubbelkorige canzone voor 8 stemmen

 

Mikołaj Zieleński (Warka, Polen omstreeks 1550 – 1615) werkte als organist en maestro di cappella voor Aartsbisschop Wojchiech Baranowski van Gniezno, de primaat van Polen, aan de kathedraal van Gniezno. In 1611 trouwde hij met Anna Feter. Verder weten we niets van de beste Poolse componist van de vroege barokmuziek af.

Mikołaj Zieleński componeerde 113 werken in twee bewaard gebleven verzamelingen: Offertoria totius anni en Communiones totius anni, gezangen voor het hele jaar dus, uitgegeven in 1611.

Daarin:

     56 offertoria en  sacrae symphoniae voor 7 en acht stemmen met instrumentale begeleiding. Allemaal tweekorig, en een 12‒stemmig magnificat voor drie koren

     15 pseudomonodieën voor 1 stem met instrumentale begeleiding

     12 pseudomonodieën voor 2 stemmen met instrumentale begeleiding

     5 vocale en instrumentale triciniën

     11 motetten

     16 vijfstemmige composities

 - In monte Oliveti, ook een motet 

     7 zesstemmige composities

 

Giulio Caccini (“Romano”) (Rome, Italië, 8 oktober 1551 – Florence, 10 december 1618) was de zoon van timmerman Michelangelo Caccini en de broer van de beeldhouwer Giovanni Caccini. In Rome studeerde Giulio Caccini luit, viool en harp, en ontwikkelde een reputatie als zanger van de cappella Giulia. In de 1560-er jaren (nog jong dus) kwam hij aan het hof van de de' Medici’s in Florence. In 1565 zong hij de rol van Psyche in de intermedii bij het huwelijk van Francesco I de' Medici en Johanna van Oostenrijk. Hij zou tot zijn dood op prominente wijze bij alle muzikale evenementen rond de huwelijken van de de' Medici’s deelnemen.

Giulio Caccini was lid van de Camerata fiorentina, de kring rond graaf Giovanni de' Bardi. Caccini vond dat hij van de Camerata meer had opgestoken dan van de 30 jaar contrapunt studeren. In deze kring van humanisten, schrijvers en geleerden was hij een gerespecteerd lid.

In 1584 trouwde Giulio Caccini met de zangeres Lucia di Filippo Gagnolanti (gestorven 1593). Ze kregen twee dochters: Francesca and Settimia, die allebei ook zanger-componist werden.

In 1589 componeerde en dirigeerde Giulio Caccini de muziek van de door De' Bardi gemaakte grootscheepse intermedii ("tussenspelen") bij het huwelijk van Ferdinando I de' Medici met Christine van Lotharingen. Deze tussenspelen waren omvangrijke muzikale composities met dramatisch en visueel spektakel. Populair was Caccini’s “Concerto”, dat bestond uit zijn tweede vrouw (getrouwd 1604): Margherita di Agostino Benevoli della Scala, zijn beide dochters en zijn buitenechtelijke zoon Pompeo. Een tegenhanger van het beroemde “Concerto delle Donne”, het vocaal ensemble voor vrouwenstemmen in Ferrara.

Giulio Caccini was niet altijd even prettig bezig. Er was nogal wat wrijving met collega’s. Ook verklikte hij aan Groothertog Francesco de liefdsaffaire tussen Eleonora (de vrouw van Pietro de' Medici) en Bernardino Antinori. Pietro de’Medici vermoordde daarop zijn vrouw en Antinori.

Giulio Caccini vond zelf dat hij het recitatief (stile rappresentativo) had uitgevonden en in 1601 in zijn eerste bundel madrigalen als eerste had gepubliceerd.

Hij werd begraven in de Santa Annunziata in Florence.

Giulio Caccini componeerde

     1 opera (nog 2 in samenwerking met andere componisten)

- Eurydice, 1600, opera met een proloog en 1 akte,  libretto Ottavio Rinuccini, één van de eerste opera's ooit, alleen maar recitatieven. Het libretto van Rinunccini was al eerder dat jaar, ook met bijdragen van Caccini op muziek gezet en uitgevoerd door Jacopo Peri. Caccini wist zij werk op 5 december 1602 uitgevoerd te krijgen en zes weken eerder in druk te laten verschijnen dan de eerder gecomponeerde Eurydice van Jacopo Peri. Er was nogal wat naijver en concurrentie. Het libretto volgt de mythe van Orpheus en Eurydice op de voet, maar wel met een happy end. In de proloog een mooi recitatief van La Tragedia (sopraan). 

- Il rapimento di Cefalo, libretto Gabriello Chiabreri, gecomponeerde samen met  Stefano Venturi del Nibbio, Luca Bati en Piero Strozzi ter gelegenheid van het huwelijk van Enrico IV en Maria de’Medici, 9 oktober 1600. De meeste muziek is van Caccini, waaronder het zesstemmige koor Ineffable ardore, dat hij ook publiceerde in zijn Le nuove musiche

     28 madrigalen en 23 aria’s voor één zangstem en basso continuo

- Le nuove musiche, 1601

3. Dolcissimo sospiro

8. Amarilli, mia bella, zijn verreweg beroemdste lied, tekst van G.B. Guarini of van Alessandro Guarini.

- Ineffable ardore, 6-stemmig koor uit de de opera Il rapimento di Cefalo. Zeldzaam puur en mooi.

- Madrigale Modello: Deh, Deh, Dove Son Fuggiti, tekst Gabriello Chiabrera, met aanwijzingen voor de uitvoering

- Nuove  musiche e nuova maniera di scriverle, 1614, bevat 36 madrigalen voor solostem en continuo

35. Dalla porta d'Oriente

     72 aria's en canzonetten in manuscript

     Ave Maria, in de Top 100 van begrafenisuitvaarten, in 2001 gebruikt in de soundtrack van de film Donnie Darko, is nooit door Giulio Caccini gecomponeerd, maar in 1970 door de Russische componist Vladimir Fyodorovich Vavilov (5 mei 1925 – 3 november 1973).

 

Sebastián de Vivanco (Ávila, Spanje, omstreeks 1551 – Salamanca, 26 oktober 1622) zong als koorknaap in het koor van de kathedraal van Ávila onder de maestros de capilla Gerónimo de Espinar, Bernardino de Ribera (1559) en Juan Navarro Hispalensis (1563). Na 1566, toen zijn stem brak, studeerde Sebastián de Vivanco voor priester. Rond 1576, toen hij subdiaken was, werd Sebastián de Vivanco benoemd als maestro de capilla aan de kathedraal van Lérida. In februari 1577 kreeg hij een betrekking als maestro de capilla aan de kathedraal van Segovia. Hij ging met zijn moeder in Segovia wonen en bleef daar 10 jaar. In die tijd werd hij diaken en in 1581 tot priester gewijd. In 1588 kwam hij terug naar Ávila, waar hij de leiding van de kapel in de kathedraal op zich nam. Hij bleef daar tot 1602, toen werd hij maestro de capilla aan de kathedraal van Salamanca. Daarnaast werd hij op 19 februari 1603 benoemd als professor muziek aan de Universiteit van Salamanca, op 4 maart van dat jaar kreeg hij daar een eredoctoraat. Tot zijn dood bleef hij in Salamanca aan de kathedraal en aan de Universiteit werken.

Sebastián de Vivanco componeerde

     12 missen

     2 requiems

     3 lamentationes van Jeremia voor de Heilige Week

     18 magnificats

     74 motetten

 

Luca Marenzio (Marentio) (Coccaglio, bij Brescia, 18? oktober 1553? – Rome, 2 augustus 1599) was één van de zeven kinderen uit een arm gezin. Zijn vader was notarisklerk in Brescia.

Zijn geboortedatum wordt verondersteld, omdat zijn vader in 1588 stelde dat hij 35 jaar was en suggereerde dat hij naar Sint Lucas was vernoemd, wiens feest op 18 oktober plaats vindt.

Nadat Luca Marenzio enkele jaren als muzikant in Brescia en Mantua had gewerkt, ging hij naar Rome, waar hij als zanger tot juli 1578 in dienst was van Kardinaal Cristoforo Madruzzo. Na de dood van de kardinaal kwam Luca Marenzio in dienst van kardinaal Luigi d'Este als maestro di cappella.

Naast een reputatie als componist kreeg Luca Marenzio bekendheid als luitexpert.

Daardoor kon hij na de dood van Luigi d'Este op 30 december 1586 freelance aan het werk.

In Verona wwerd Luca Marenzio lid van de Accademia Filarmonica. Ein 1587 ging Luca Marenzio voor twee jaar aan het werk bij Ferdinando I de' Medici in Florence. 30 november 1589 keerde Luca Marenzio terug in Rome.

In 1595 kwam John Dowland naar Italië om Luca Marenzio (die buitengewoon populair was in Engeland) te ontmoeten; ze hadden elkaar daarvoor al brieven geschreven. Het lukte de twee echter niet elkaar te ontmoeten,John Dowland kwam niet verder dan Florence.

In 1595 ging Luca Marenzio naar Polen, waar hij maestro di cappella aan het hof van Sigismund III Vasa in Warschau werd;

In 1599 kwam Luca Marenzio ziek uit Polen terug in Italië. Hij stierf 22 augustus 1599, verzorgd door zijn broer, in de tuin van Villa Medici op Monte Pincio in Rome. Hij werd begraven in de kerk van San Lorenzo in Lucina.

Luca Marenzio componeerde 500 madrigalen

     9 madrigaalboeken met madrigalen voor vijf stemmen

- ll Primo Libro di madrigali, 1580, 14 madrigalen

nr. 6 Dolorosi martir, met overtuiging en intens, grijpt je naar de keel;

- ll Secondo Libro di madrigali, 1581, 20 madrigalen

nr. 10 O voi che sospirate a miglior note, prachtig

- Il Nono Libro de Madrigali, 1599, 14 madrigalen, diepe melancholie

nr. 8 Solo e pensoso, tekst Pretrarca uit zijn Canzoniere, ijzingwekkende chromatiek over anderhalf octaaf

nr. 13 Crudele, Acerba, tekst Pretrarca uit zijn Canzoniere, rauwe dissonanten

     6 madrigaalboeken met madrigalen voor zes stemmen

     5 andere madrigaalboeken met madrigalen voor vier tot 10 stemmen

     5 boeken villanellen        

     2 boeken motetten

     1 boek Sacrae cantiones voor vijf tot zeven stemmen

 

Johannes Eccard (Mühlhausen, 1553 – Königsberg, 1611) was koorknaap in Mülhausen en ging op de leeftijd van 18 jaar naar naar München, waar hij leerling werd van Orlando di Lasso. In 1574 kreeg hij een betrekking als muzikant in het huis van Jacob Fugger, de bankier in Augsburg. In 1583 werd hij vice-Kapellmeister, en in 1599 Kapellmeister in Königsberg bij Georg Friedrich, Markgraaf van  Brandenburg-Anspach, de secretaris van hertogin van Pruisen. Van 1608 tot zijn dood was hij hoofddirigent in Berlijn bij Joachim Frederick, keurvorst van Brandenburg.

Veel liederen van Johannes Eccard zijn opgenomen in Lutherse en andere Reformatorische liedbundels.

Johannes Eccard componeerde

     geestelijke liederen

- Crepundia sacra (1577).

- Ein feste Burg ist unser Gott, Eccards’ zetting wordt door de Duitsers gezien als een representatief nationaal volkslied

     cantates

     koralen

     koraalmotetten

     1 mis

- Mon coeur se recommende à vous, vijfstemmige mis, opgedragen aan Jacob Fugger, gebaseerd op het gelijknamige chanson van Orlando di Lasso.

 

William Inglot (Norwich, Engeland, 1553 of 1554 – begraven 31 december 1621) was de zoon van Edmund Inglott, organist van de Norwich Cathedral. William bleef een groot deel van zijn leven aan de kathedraal van Norwich verbonden, vanaf 1567 als koorzanger, vanaf 1576 als, later als leek-kerkdienaar en van 1587 tot 1591 als organist.

William Inglot verhuisde in 1597 naar Hereford waar hij in de kathedraal koormeester werd tot omstreeks 1610, in 1611 kwam hij terug in Norwich, waar hij weer organist als vervanger van de componist Thomas Morley. Hij bleef toen in die functie tot zijn dood. Hij werd begraven in de Norwich Cathedral. Er werd een herinneringstkest op een pilaar geschilderd. Negentig jaar na zijn dood werd het monument op kosten van componist William Croft gerestaureerd.

William Inglot componeerde

     1 service voor vier stemmen, gereconstrueerd door Richard Turbet in 1987

     3 klavecimbelwerken

"The Leaves Bee Greene", in het  Fitzwilliam Virginal Book

"A Galliard Ground" in het  Fitzwilliam Virginal Book

ongetiteld werk in Will Forster's Virginal Book uit 1624 (British Library)

 

Elway Bevin (Wales, 1554 – 1638) was leerling van Thomas Tallis. Elway Bevin was organist aan de kathedraal van Bristol vanaf 1589 en lid  van de Chapel Royal vanaf 1605, maar verloor beide betrekkingen in 1637 vanwege zijn overgang naar het Rooms-Katholicisme.

Elway Bevin componeerde

     3 services

     6 anthems

     2 songs

- 'Hark, Jolly Shepherds,' part-song voor twintig stemmen.

     2 instrumentale In Nomine’s voor 5 stemmen

     'Browning' instrumentale zetting van het volkslied  voor 3 stemmen

     300 instrumentale canons, onder meer in  A brief and short Introduction to the Art of Musicke, 1631,  een handleiding met voorbeelden voor het schrijven van canons tot 60 stemmen.

     klavecimbelwerken 

 

Emanuel Adriaenssen (Antwerpen, Zuid Nederland, omstreeks 1554 – februari 1604) ging in 1574 naar Rome om muziek te studeren. Aanvankelijk was hij van het Protestantse geloof, maar toen de stad Antwerpen in 1585 door de Spanjaarden werd ingenomen, bekeerde hij zich voor het gemak maar weer tot het Rooms Katholicisme. Met zijn broer Gysbrecht begon hij in Antwerpen een luitschool. Ze kregen daarover in 1587 ruzie met het muzikantengilde, omdat ze daar geen lid van waren. Later werd de onenigheid bijgelegd en werd Emanuel Adriaenssen zelf gildemeester. Hij had in de stad ook verschillende politieke– en bestuursfuncties. Emanuel Adriaenssen was een gegoed burger en verkeerde in hogere kringen waar hij zijn luitkunst ten gehore bracht. Hij kocht op vier jaar tijd twee huizen op de Meir in Antwerpen. Emanuel Adriaenssen was getrouwd met Sybilla Crelin en had zeven kinderen. Twee van zijn zonen werden succesvolle schilders: de tweede zoon Alexander Adriaenssen was gespecialiseerd in stillevens, terwijl de jongere zoon Vincent Adriaenssen bekend werd als een schilder van landschappen, veldslagen en jachtvoorstellingen. De jongste zoon Niclaes Adriaenssen werd een portretschilder.

Emanuel Adriaenssen componeerde

     1 boek met luitmuziek

- Pratum Musicum, 1584, met wijzigingen herdrukt tot 1600): 85 fantasieën, lied- en danstabulaturen. Het bevat stukken voor luit solo en zettingen van madrigalen voor een of meer luiten en een of meer zangstemmen.

+ Allemande Prince, een modern Wilhelmus. 

 

Giovanni Giacomo Gastoldi (Carravagio, Lombardije, Italië, omstreeks 1554 – Mantua, 4 januari 1609) kwam met zijn vader Manfredo Gastoldi naar mantua, waar hij koorknaap werd aan de basiliek Santa Barbara. Hij kreeg daar en muiekopleiding en studeerde theologie. In 1572 werd hij subdiaken, in 1574 tot priester gewijd. Giovanni Giacomo Gastoldi kreeg een prebende (kerkelijke gift) met de bepaling dat hij de koorknapen zangles zou geven. Tot 1605 was hij in dienst bij de graven Guglielmo en Vincenzo Gonzaga. Daarna werd hij volgens sommige geschiedschrijvers koormeester aan de Dom van Milaan, maar anderen betwijfelen dat en zeggen dat hij zijn hele leven in Mantua is gebleven. Daar viel hij vaak in voor de zieke maestro di capella Giaches de Wert in de Santa Barbarabasiliek. In 1588 nam hij de positie van maestro di capella over en bleef dat tot zijn dood doen. Zijn composities waren in Nederland behoorlijk populair. Op zijn melodieén zijn nogal wat Nederlandse contrafacta gemaakt (zelfde melodie, andere tekst)

Giovanni Giacomo Gastoldi componeerde

     12  balletti, 1591, vocale theatermuziek met dans voor drie en voor vijf stemmen, met nogal was passages met betekenisloze lettergrepen (“fa la la”)

     5  boeken madrigalen

     4 boeken canzonette

     9 liederen voor 5 stemmen

     missen

     psalmen

     motetten

     andere religieuze muziekwerken

     20 instrumentale werken

- Il primo libro della musica a du voci, 1598, 38 duetten, 20 van Giovanni Giacomo Gastoldi

 

Alonso Lobo (gedoopt Osuna, 25 februari 1555 – Sevilla 5 april 1617) werd in 1591 benoemd tot assistent van Francisco Guerrero, en werd, bij Francisco Guerreros afwezigheid maestro de capilla in de kathedraal van Sevilla. In 1593 benoemde de kathedraal van Toledo hem als maestro de capilla; dat bleef hij tot 1604, toen nam hij als opvolger van Francisco Guerrero  zijn maestro de capilla­post in de kathedraal van Sevilla weer op tot zijn dood in 1617.

Alonso Lobo componeerde

     6 missen, Liber primus missarum (1602), bevat 6 missen en 7 motetten. 1602, weergaloze imitatietechnieken, gedurfde harmonische wendingen, expressieve dissonanten, raadselachtige canons, groot technisch meesterschap.

- Prudentes virgines, voor vijf stemmen, gebaseerd op een motet van Francisco Guerrero; hemelse meerstemmigheid met een subtiel Spaans randje

- Missa Beata Dei genetrix Maria (Mis voor de Heilige Moeder Gods Maria), voor 6 stemmen, gebaseerd op een motet van Francisco Guerrero.

- Maria Magdalena,voor 6 stemmen,  gebaseerd op een motet van Francisco Guerrero.

     motetten, 1602

- Versa est in luctum,  geschreven voor de dood van Philips II.

     3 Passionen

     Lamentationes Ieremiae Prophetae (voor zes stemmen), schitterende zetting, ontroerend mooi

     psalmen

     liederen

 

Antifonarium van Salzinnes (Salzinnes Manuscript) (1555, afkomstig van de nonnen van de Cisterciënzer Abdij van Salzinnes bij Namen, België) bevat de tekst en de muziek van de getijdengebeden, beginnend met de eerste vespers voor zaterdag voor de eerste adventszondag tot de paaswake.  Het antifonarium was een opdracht in 1554 van Dame Julienne de Glymes, cantrix en priorin van de Cisterciënzer Abdij van Salzinnes. Het is geschreven in het Latijn in een laat Gotisch handschrift op velijn, een soort perkament. Het manuscript meet 61.5 x 39.5 x 14.5 cm. en bevat 240 bladen of 480 pagina’s. Op de pagina’s behalve de tekst en muziek van de gebeden prachtige Bijbelse en niet-Bijbelse afbeeldingen, waaronder de portretten van 34 nonnen. De Abdij van Salzinnes was in 1197 door Philips de Goede, hertog van Namen, opgericht en werd in 1795 door het Franse Revolutionaire leger volledig verwoest. Eén poort is overeind blijven staan: Porte St. Julienne. Op de een of andere manier is het antifonarium in handen gekomen van de Aartsbisschop van het aartsdiocees Halifax in Canada in de 1850-er jaren. Aartsbisschop James M. Hayes schonk het in1975 aan de Patrick Power Library van de Saint Mary`s Universiteit. Het bleef daar verstopt in de collectie zeldzame boeken tot het in 2000 werd ontdekt door de manager van verzamelingen en galerijdiensten van de Kunstgalerij van Nova Scotia, Judith Dietz. Pas toen werd de muziek en de tekst gedetailleerd onderzocht.

Het heeft recent (2017) een intensieve conserveringsbehandeling gehad in het Canadese Conserverings Instituut in Ottawa

Het antifonarium bevat uitsluitend

     eenstemmige gezangen  

https://cantus.simssa.ca/manuscript/133

Giovanni Gabrieli (omstreeks 1555 – 1612) geldt als de grootste Venetiaanse componist uit de late renaissance, één van de belangrijkste musici uit zijn tijd en een schoolvoorbeeld van de veranderde zeitgeist die het begin inluidde van een nieuw tijdperk: de Barok. Zijn eerste muzikale vorming kreeg hij van zijn oom, Andrea Gabrieli. Hun relatie was zo nauw dat Giovanni zichzelf naar eigen zeggen beschouwde als een zoon. Tussen 1575 en omstreeks 1580  verbleef Giovanni Gabrieli aan de hofkapel van de hertog Albrecht V van Beieren, waar hij in de leer ging bij Orlandus Lassus. Tijdens zijn verblijf aan het hof schreef Giovanni zijn eerste madrigalen. Na de dood van hertog Albrecht V in 1579 verliet Giovanni het hof om terug te keren naar zijn familie in Venetië. In 1584 verving hij Claudio Merulo als organist in de basiliek van San Marco in Venetië. Op 1 januari 1585 werd zijn tijdelijke post permanent tot aan zijn dood.

Andrea Gabrieli stierf op 30 augustus 1585. Na 1585 nam Gabrieli zijn oom’s taak over als belangrijkste componist van ceremoniële muziek van de San Marcobasiliek en bijgevolg ook van de Venetiaanse doge. ‘Cori spezzati’ is de naam van de techniek die een afwisseling gebruikt van twee koren waardoor er als het ware een stereo-effect ontstaat in het kerkgebouw. Giovanni weet deze stijl (die zijn oorsprong kende bij Adriaan Willaert) als geen ander te vermengen met de glorieuze Venetiaanse polyfonie.

Na het overlijden van zijn oom in 1585 besloot Giovanni een groot deel van Andrea Gabrieli’s oeuvre te bewerken om het vervolgens te kunnen publiceren. Concerti di Andrea e Giovanni Gabrieli (1587) is een collectie van  Andrea Gabrieli’s grootste werken, aangevuld met eigen composities. Terzo libro de madrigale a cinque voci (1589) is de naam van een tweede uitgave. In de jaren ‘90 van de vijftiende eeuw zou Giovanni nog twee bundels publiceren met composities van zijn oom.

In 1585 werd Gabrieli gekozen om Vincenzo Ballavere op te volgen als organist aan de Scuola Grande di San Rocco, één van de zes broederschappen in Venetië.

In 1597 verscheen een eerste collectie van Gabrieli’s composities, de Sacrae symphoniae. Het werk bevat uitsluitend instrumentale en vocale composities voor de liturgie en werd voor een groot deel geschreven voor cori spezzati. Sacrae symphoniae bevat onder meer de beroemde Sonata pian’e forte alla quarta bassa, die beschouwd wordt als het eerste werk waarin de dynamiek (piano/forte) in de partituur aangeduid staat.  

Op 12 augustus 1612 overleed Gabrieli aan de gevolgen van een onbekende ziekte waaraan hij al gedurende acht jaar leed. Het document dat zijn dood aankondigt vermeldt de leeftijd van 58 jaar.

De Australische musicoloog Richard Charteris stelde in 1996 een thematische catalogus van de werken van Giovanni Gabrieli samen en gaf zijn werken een C-nummer.

Giovanni Gabrieli schreef 250 polyfone werken

     7 misdelen

     7 magnificats

Magnificat voor 28 stemmen in 7 koren, groots

     95 motetten, ook vaak meerkorig

- Buccinate in neomenia tuba, motet voor 19 stemmen,  verdeeld in vier koren voor instrumenten en stemmen,  C 84, 1615, tekstpatchwork uit de psalmen: Ps. 80:4, 97:6b, 80:2b, 150:4 en 97:4b

- Sacrae symphoniae I, 1597, 45 motetten, 14 canzones, 2 sonaten.

Ø  41. Motet “Hodie Christus natus est” voor 10 stemmen, C. 40

- Sacrae symphoniae II, 1615

Ø  25. Quem vidistis pastores, kerstmotet voor 14 stemmen; doorvoelde dynamiek,

Ø  26. In ecclesiis voor vier solisten, vierstemmig koor, viool, drie cornetten. twee trombones en orgel.

Ø  32. Buccinate in neomenia tuba, motet voor 19 stemmen,  verdeeld in vier koren voor instrumenten en stemmen,  C 84, tekstpatchwork uit de psalmen: Ps. 80:4, 97:6b, 80:2b, 150:4 en 97:4b

     30 madrigalen

     50 instrumentale ensemble canzones (sonates) voor 4 tot 16 stemmen, vaak meerkorig

- Sacrae symphoniae I, 1597, 45 motetten, 14 canzones, 2 sonaten.

Ø  33. Sonata pian e forte, C. 175

- Canzoni per sonare con ogni sorte di stromenti a quattro, cinque e otto, con il suo basso generale per l'organo, canzoni van diverse componisen verzameld en uitgegeven door Alessandro Raverii, Venetië,  1608). Hiervan zijn er 6 van Giovanni Gabrieli 

Ø  Canzon XXVIII a 8. Sol sol la sol fa mi, C.191

- Canzoni e sonate (1615)

Ø Canzon IX à 8 “Fa sol la re”, C 190, in 1608 gepubliceerd als “Canzon XXVII”, feestelijk werk  

     60 werken (ricercares, canzonas, toccatas) voor klavecimbel / orgel

 

John Mundy (Munday) (Londen ??, Engeland, 1555 – 29 June 1630) was de oudste van twee zoons van componist William Mundy. John Munday kreeg les van zijn vader en volgde John Marbeck na zijn dood op als organist aan de St George’s Kapel in Windsor. Hij studeerde in de muziek af aan de University of Oxford in 1586, en promoveerde daar in 1624. In 1585 werd hij benoemd tot organist van de Westminster Abbey, samen met Nathaniel Giles, die betrekking vervulde hij tot zijn dood. Zijn collega Nathaniel Giles naam daarna het gehele organistenschap aan de Westminster Abbey voor zijn rekening. Bij zijn composities is het aardig lastig om te bepalen of de werken van John Munday zijn, of van zijn vader William, omdat er vaak alleen “Mundy” bij staat. Maar ja, zulke problemen houden de musicologen van de straat.

John Munday componeerde

     een boek met 12 Songs en 15  Psalms voor 3 tot 5 stemmen

     1 madrigaal, hij was een van de eerste Engelse componisten die in het Engels een madrigaal componeerde;

     7 anthems

     7 (series) Latijnse motetten

     4 In Nomine’s, voor 5 en 6 gamba’s

     5 klavecimbelwerken, opgenomen in het Fitzwilliam Virginal Book

+ 2 fantasia’s, waarvan de

   fantasia  ‘Faire Wether’  (FVB nr. 3) een beschrijvend werk is, zoals dat verder niet voorkomt bij fantasia’s, met afwisselende delen, betiteld als  ‘Faire Wether’, ‘Lightning’ and ‘Thunder’.

+ Robin, 3 variaties (FVB nr. 15)

 

Paolo Quagliati (Chioggia, Italië, omstreeks 1555 – Rome, 16 November 1628) kwam uit een aristocratisch gezin. Het grootste deel van zijn leven stond hij in dienst van Koninklijke en aristocratische families.

In 1574 werd hij inwoner van Rome. Van 1591 tot 1621 was Paolo Quagliati maestro di cappella aan de Santa Maria Maggiore. Ondertussen trad hij ook als organist en maestro di cappella op bij allerlei andere gelegenheden.

Paolo Quagliati stierf rijk en beroemd in Rome en werd begraven in de Santa Maria Maggiore.

Paolo Quagliati componeerde

     2 grootschalige werken

- Il carro di fedeltà d'amore, 1611, de eerste wereldlijke  'azione scenica' in Rome

- „La sfera armoniosa“, 1623, een uit 25 delen bestaand werk, aria’s, duetten, alles met obligate vioolpartijen in „stile concertato“. Geschreven voor de bruiloft van Nicolò Ludovisi, neef van de paus en Isabella Gesualdo, dochter van de componist Carlo Gesualdo. Er is een muziekensemble naar vernoemd, wat de werken mooi uitvoert.

     motetten

     madrigalen

     instrumentale ricercares en canzones

     1 klavecimbelwerk 

 

Sethus (Seth)  Calvisius (Kalwitz),  (Gorsleben, 21 februari 1556 - Leipzig, 24 november 1615) was ze zoon van een landarbeider en leerde zelf het beroep van wever. In 1569 kon hij naar de school  van Frankenhausen en vanaf 1572 naar de school in Maagdenburg. Geld voor zijn studie kreeg hij door bedelen en werkzaamheden voor de kerk. Hij viel op bij Keurvorst August van Saksen en die gaf hem een studiebeurs, zodat hij vanaf 1579 aan de universiteit van Helmstedt en vanaf 1580 aan de Universiteit van Leipzig wiskunde, geschiedenis en astronomie studeerde. Ondertussen was hij ook intensief met muziek bezig. In 1581 werd hij dirigent van het koor van de Paulinerkirche en in november 1582 cantor aan de Landesschule Pforta, waar hij onder het zingen van een motet bij de gezamenlijke maaltijden invoerde. Hij werkte ook docent muziek, Latijn en geschiedenis. In mei 1594 keerde hij terug naar Leipzig, waar hij Thomascantor werd, verbonden aan de Thomasschule en de Thomaskirche als opvolger van Valentin Otto. Hij bleef daar tot zijn dood. Sethus Calvisius schreef als astronoom een standaardwerk „Opus Chronologicum ubi tempus astronomicum per motus et eclipses luminarium celestium“, 1601, dat zes keer werd herdrukt.

Sethus Calvisius componeerde

     1 bundel Latijnse en Duitse religieuze gezangen voor vier stemmen

     1 bundel kerkliederen van Luther en andere protestantse dichters voor vier stemmen

     1 bundel psalmen voor vier stemmen

     9 motetten

- Praeter rerum seriem, voor zes stemmen, parodie op het gelijknamige motet van Josquin du Prez, voor Kersttijd

     9 uiteenlopende andere (series) werken voor 3 tot 12 stemmen

     1 bundel Latijnse biciniën

 

Pomponio Nenna (Bari, Apulia, Koninkrijk Napels, nu Italië, gedoopt 13 juni 1556 – Rome, 25 juli 1608) was de zoon van Giovanni Battista Nenna, stadsambtenaar van Bari en schrijver van het boek "Il Nennio : nel quale si ragiona di nobilta", een boek over de adel en deugdzaam karakter, gepubliceerd in 1542.

Pomponio Nenna studeerde bij Stefano Felis in Bari. Van 1594 tot 1599 werkte Pomponio Nenna aan het hof van Don Gesualdo di Venosa, waar hij ook min of meer les van had. In april 1600 schrijft Leonora d'Este, de tweede vrouw van Don Gesualdo di Venosa een brief aan haar broer, kardinaal Alessandro d'Este in Rome, waarin ze hem Pomponio Nenna aanbeveelt. Het is dus waarschijnlijk dat de familie d’Este het mogelijk heeft gemaakt dat Pomponio Nenna zich in Rome vestigde. Maar daar hebben we verder geen bevestigingen over. Het enige bericht wat nog over Pomponio Nenna voorkomt is in een wedstrijdboek, dat hij in 1606 meedeed aan een schaakwedstrijd in Napels.

Hij overleed 25 juli 1608 in Rome, dat wel.

Pomponio Nenna componeerde

     8 boeken met madrigalen

- Il Primo Libro de madrigali à cinque voci, 1582, opgedragen aan Fabrizio Carafa, de hertog van Andria, vlakbij Bari, de man die in een overspelsituatie met Don Gesualdo di Venosa’s vrouw ontdekt werd, waarop Gesualdo beide hardhandig vermoordde, één van de meest beroemde (beruchte) moordpartijen uit de muziekgeschiedenis.

- Madrigali à Cinque voci. Quinto Libro, 1603, opgedragen aan zijn werkgever in die tijd, Fabritio Branciforte

- Il Sesto Libro de Madrigali à cinque voci, 1607, opgedragen aan Vittoria Carafa, de vrouw van de verleider van Don Gesualdo di Venosa’s vrouw.

- L'Ottauo Libro de Madrigali à Cinque Voci, uitgegeven in 1618 door Ferdinando Archilei, doctor in de rechten en vriend van Pomponio Nenna in Rome.

     27 Tenebrae responsoria voor de Paastijd

     39 responsoria voor Kerst en voor de Heilige Week

     Een psalmzetting

     4 villanella’s

 

Cancionero de Upsala< (Cancionero del Duque de Calabria, of Cancionero de Venecia, gedrukt 1556 in Venetië), officiële titel: Villancicos de diversos Autores, a dos, y a tres, y a quatro, y a cinco bozes, agora nuevamente corregidos. Het werd samengesteld voor het hof van Ferdinand van Aragon, hertog van Calabrië, in Valencia en uitgegeven in door Jerónimo Scotto in Venetië in 1556. De enig bewaard gebleven kopie werd in 1906 in de bibliotheek van de Universiteit van Uppsala ontdekt door de Spaanse musicoloog en diplomaat Rafael Mitjana, die het werk in 1909 opnieuw uitgaf. In 1984 werd een facsimile gepubliceerd door uitgeverij Alamire in België, in 2003 door Biblioteca Valenciana in Valencia. Het cancionero heeft een omvang van 209 bij 147 mm, een klein boekje dus, zonder voorwoord of opdracht. De werken zijn geschreven door Spaanse componisten, maar zijn anoniem, dus het is de vraag door wie. Alleen de naam Nicolas Gombert, een Vlaamse componist die aan het hof in Madrid werkte, komt bij een vijfstemmige villancico voor. Musicologen hebben een aantal andere componisten teruggevonden: Bartolomé Cárceres, Matheo Flecha en Pedro de Castrana. Er is dus nog wat werk voor de liefhebbers.

Het Cancionero de Upsala bevat 70 werken

     12 villancico’s voor twee stemmen

     12 villancico’s voor drie stemmen

     2 Kerstvillancico’s voor drie stemmen

     12 villancico’s voor vier stemmen

     10 Kerstvillancico’s voor vier stemmen

- Riu, riu, chiu, de bekendste Kerstvillancico uit die periode, van Mateo Flecha "de oudere"(?)

     6 villancico’s voor vijf stemmen

     8 plain-chants (eenstemmige Gregoriaanse gezangen)

     8 orgelwerken

 

Giovanni Croce (dalla Corce, Chiozotto) (Chioggia, ten zuiden van Venetië, 1557 – 15 mei 1609) zong als jongen in het kerkkoor van de kathedraal van Chioggia. Gioseffo Zarlino, ook afkomstig uit Chioggia, maar ondertussen maestro di cappella van de San Marco in Venetië, ontdekte hem in dat kerkkoor toen Giovanni Croce 8 jaar was en recruteerde hm voor de San Marco. Toen Gioseffo Zarlino overleed werd Giovanni Croce assistent maestro di cappella onder Baldassare Donato, en na diens overlijden in 1603 maestro di cappella. De baan werd na zijn overlijden in 1609 overgenomen door Giulio Cesare Martinengo tot 1613, toen Claudio Monteverdi aan de beurt kwam. Giovanni Croce was de eerste componist die werken met een basso continuo publiceerde. In de 1690-er jaren had hij een ontmoeting met John Dowland, waardoor de werken van Giovanni Croce in Engeland bekend werden.

Giovanni Croce componeerde

     3 verzamelingen missen

     3 verzamelingen motetten

     Psalmzettingen

     2 series lamentationes voor de Heilige Week

     Sacre Cantilene Concertate, 1610,  voor 3, 5 of 6 solostemmen, basso continuo een een 4 stemmig ripieno dat naar believen kan worden uitgebreid.

     2 bundels madrigalen

- Mascarate piacevoli et ridicolose per il carnevale, 1590, soort madrigaaloperaatjes

     canzonetta’s met vaak hilarische teksten, sommige in dialect, en muziek.

- Triaca musicale (muzikale geneeswijze voor dierenbeten), 1595, waarin sommige canzonettes met de term capriccio wordt aangeduid, de eerste keer dat die term in de muziekgeschiedenis wordt gebruikt.

     sonates voor 5 stemmen

 

Wojciech (Wiecesław, Albertus) Długoraj (Gostyń, Polen òf Gostynets, Oekraïne, omstreeks 1557 – na 1619). Tot 1579 stond Wojciech Długoraj als luitenist in dienst bij Samuel Zborowski, een belangrijke politiek figuur in Polen, die de opleiding tot luitist van Wojciech Długoraj mogelijk maakte. Zborowski was zo wreed dat de luitist hem ontvluchtte en zijn toevlucht zocht in het Sint-Bernardusklooster van Krakau. Daar leefde hij een paar jaar als monnik, maar werd wegens wangedrag het klooster weer uitgezet. In 1583 kon hij terecht aan het hof van koning Stefan Batory. In 1585 vond hij bezwarende brieven van Zborowski's hand, die hij aan de koning overhandigde via kanselier Jan Zamoyski. Zborowski werd terechtgesteld, maar Wojciech Długoraj vluchtte uit vrees voor Zborowski's erfgenamen, die hadden gezworen wraak te zullen nemen, naar Duitsland.

Wojciech Długoraj componeerde

     luitwerken, in handschrift voor luittabulatuur bewaard, de zogenaamde Długorajtabulatuur, geschreven in een Duitse tabulatuursysteem.

- 1 fuga

- fantasia's, 

- villanelles 

- dansen.

 

Carolus (Charles) Luython (Antwerpen, België, 1557 – Praag, 2 augustus 1620) werd op zijn 9de jaar kind gerecruteerd voor de Schola Cantorum van de Keizerlijke kapel van Maximiliaan II van Augsburg in Wenen. Na vijf jaar kreeg hij de titel “Keizerlijk kamermusicus”. Na Maximilliaan's dood in 1576 werd Carolus Luython hoforganist en componist van Rudolf II van Augsburg, eerst in Wenen, daarna in Praag. Zijn vriend Philippe de Monte was Kapellmeister, samen met Hans Leo Hassler en Jakob Hassler. Toen Rudolf II overleed in 1612 werd Carolus Luython door opvolger Matthias zonder pensioen ontslagen. Hij moest zijn bezittingen verkopen, zelfs zijn klavecimbel en stierf in armoede in Praag.

Carolus Luython componeerde

     10 missen, 1611 - 1613

     Motetten, 1603

     Latijnse oden voor 6 stemmen, 1587

     Italiaanse madrigalen

     Lamentazioni voor 6 stemmen, 1604

     Orgel- of klavecimbelwerken

- 1 fuga’s

- 3 fantasias

- 3 ricercares.

 

Cornelis Florisz. Schuyt (Leiden, 1557 – 9 juni 1616) was het vijfde kind van organist en stadsmuzikant Floris Cornelisz. Schuyt en Maria Dirksdr. Cornelis kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader Na een studiereis door Italië gemaakt te hebben, kreeg Cornelis 11 maart 1593 een aanstelling naast zijn vader in de beide Leidse kerken Pieterskerk en Pancraskerk. Om de week wisselden vader en zoon van kerk. Elke doordeweekse dag werden de orgels een uur bespeeld.en moest de organist verplicht op verzoek van het stadbestuur spelen tot "recreatie ende verlustiginge van de gemeente ende omme dezelve duer middel van dien te meer uyt herbergen ende tavernen te houden". Op 7 augustus 1593 trouwde Cornelis Schuyt met Cecilia Pietersdr. Uytgeest en woonde vanaf die tijd aan Begijnhof 19 in Leiden. Het huwelijk bleef kinderloos. Tussen 1598 en 1601 verzorgde en bespeelde Cornelis Schuyt ook de twee carillons. Verder gaf hij muziekles. Na de dood van zijn vader Floris in 1601 werd Cornelis hoofdorganist. Hij stond tijdens zijn werkzame leven in hoog aanzien; hij werd begraven in de Pieterskerk.

Cornelis Schuyt componeerde

     drie bundels met 52 madrigalen voor vijf tot acht stemmen, 1600, 1603, 1611, twee Italiaanse en één Nederlandse

- ll primo libro de madrigali, voor 5 stemmen, 1600, op teksten van Torquato Tasso

1. O Leyda Gratiosa (O bevallig Leiden), waarin het stadsbestuur wordt geprezen, Hij kreeg daarvoor een beloning van 24 gulden

- Hollandse madrigalen, op Nederlandse teksten van onder meer Daniël Heinsius

- Hymeneo, overo madrigali nuptiali et altri amorosi, Italiaanse bruilofts- en liefdesliederen

     twaalf zesstemmige pavanes met steeds een bijbehorende gagliarde, en twee canzones, 1611.

- canzone La Barca ("De Schuyt") sluit de bundel af. 

 

Thomas Morley (Norwich, 1557 of 1558 – Londen, oktober 1602) was was de zoon van een brouwer, en diende als koorknaap in de kathedraal van Norwich, waar hij in 1583 organist werd. Hij valt ook als „muzikant“ terug te vinden in de registers van de St Helen's-parochie in Bishopsgate. Er zijn berichten dat Thomas Morley als schijn-katholiek voor de protestantse Engelse overheid spionnendiensten verrichtte in de Zuidelijke Nederlanden. Maar zoals bij een goede spion het geval is, blijft alles nogal in nevelen gehuld. In 1589 werd hij organist in St Paul's Cathedral, nadat hij in 1588 in Oxford een graad in de muziek had behaald. Uiteindelijk werd hij in 1592 tot Gentleman van de Chapel Royal benoemd. In 1596 verliep het monopolie van Koningin Elizabeth op het drukken van muziekpartituren aan William Byrd en Thomas Tallis, en werd het door de koningin voor de duur van 21 jaar aan Thomas Morley verstrekt. Thomas Morley was getrouwd met Susan. Er zijn in de registers drie kinderen van hen gedocumenteerd:  Frauncys, 19 August 1596, begraven op 9 februari 1599, Christopher, 26 juni 1599 en  Anne, 28 juli 1600. Thomas Morley werd begraven op de begraafplaats van de kerk van St Botolph Billingsgate, die volledig werd verwoest bij de Grote Brand in Londen in 1666. Er is dus niets van zijn graf terug te vinden.

Thomas Morley componeerde

     9 boeken met canzonetten en madrigalen

- The First Booke of Canzonets to Two Voyces, 1595, worden ook heel veel instrumentaal uitgevoerd.

- The Triumphs of Oriana, 25 Engelse madrigalen, gecomponeerd door 23 componisten, verzameld en in 1601 uitgegeven door Thomas Morley; zelf schreef hij er twee. Elk madrigaal eindigt met hetzelfde couplet: "Thus sang the shepherds and nymphs of Diana: long live fair Oriana”. Musicologen en historici maken tot de dag van vandaag ruzie over de vraag of “Oriana” slaat op Koningin Elisabeth I of Anne van Denemarken, de vrouw van Jacobus I.  

     5 services voor kerkdiensten

- begrafenisriten (Funeral sentences) uit het Book of Common Prayer, omstreeks 1600;

     17 anthems

     7 psalmen voor 4 stemmen

     15 motetten voor 4 tot 6 stemmen

     100 Engelse liederen voor 2 tot vijf stemmen

- Now is the Month of Maying,

- April is in my Mistress' Face

- It was a Lover and his Lass,

- When loe by break of morning, (The First Booke of Canzonets to Two Voyces, 1595) 

     25 Italiaanse liederen voor 5 stemmen

     1 boek met luitliederen

- The first book of ayres, 1600, voor zangstem, luit en gamba

17. Will Ye Buy a Fine Dogge

     10 werken of series werken voor 2 tot 6 instrumenten

- 9 instrumentale fantasiën voor twee willekeurige instrumenten uit The First Booke of Canzonets to Two Voyces, 1595

4. Il grillo

5. Il lamento

1. Il doloroso

6. La caccia

- The First Booke of Consort Lessons, made by divers exquisite Authors, for 6 Instruments to play together, the Treble Lute, the Pandora, the Cittern, the Base-Violl, the Flute & Treble Violl, 1599, gereviseerd en uitgebreid in 1611, 23 arrangementen van tijdgenootcomponisten voor een consort van 6 instrumenten.

14. My Lord of Oxenfords Maske (van William Byrd)

22. La Coranta

23. The Lord Souches Maske

     10 werken voor klavecimbel

 

Wojciech (Wiecesław, Albertus) Długoraj (Gostyń, Polen òf Gostynets, Oekraïne, omstreeks 1557 – na 1619). Tot 1579 stond Wojciech Długoraj als luitenist in dienst bij Samuel Zborowski, een belangrijke politiek figuur in Polen, die de opleiding tot luitist van Wojciech Długoraj mogelijk maakte. Zborowski was zo wreed dat de luitist hem ontvluchtte en zijn toevlucht zocht in het Sint-Bernardusklooster van Krakau. Daar leefde hij een paar jaar als monnik, maar werd wegens wangedrag het klooster weer uitgezet. In 1583 kon hij terecht aan het hof van koning Stefan Batory. In 1585 vond hij bezwarende brieven van Zborowski's hand, die hij aan de koning overhandigde via kanselier Jan Zamoyski. Zborowski werd terechtgesteld, maar Wojciech Długoraj vluchtte uit vrees voor Zborowski's erfgenamen, die hadden gezworen wraak te zullen nemen, naar Duitsland.

Wojciech Długoraj componeerde

     luitwerken, in handschrift voor luittabulatuur bewaard, de zogenaamde Długorajtabulatuur, geschreven in een Duitse tabulatuursysteem.

- 1 fuga

- fantasia's, 

- villanelles 

- dansen.

 

Pedro Bermúdez (Granada, Spanje, 1558 – 1605) was al jong koorknaap in de kathedraal van Granada, waar hij muziekles kreeg van Santos de Aliseda. Daarna studeerde hij compositie bij Rodrigo de Ceballos (1530–1581) aan de koninklijke kapel in Granada. In 1584 werd Pedro Bermúdez benoemd als kapelmeester in Antequera. Hij leefde daar onder voortdurende stress en druk vanwege de eisen van het kerkbestuur en had ook geen aanleg om de koorjongens les te geven. Ten gevolge van een gevecht met een van de koorleden, werd hij na twee jaar ontslagen. Terug in Granada werd hij zanger in de Koninklijke Kapel. In 1595 nodigde Antonio de la Raya, net aangesteld als bisschop van Cusco in Peru, hem uit om mee te gaan naar de Nieuwe Wereld en kapelmeester te worden van de oude Incastad. September 1597 begon hij in Cusco met zijn muzikale werk. Dat ging kennelijk niet zo geweldig, want al na zeven weken nam hij een schip naar Guatemala. Vanaf 1598 werkte hij in de kathedraal Antigua Guatemala. In 1603 werd hij gevraagd om kapelmeester te worden in de kathedraal van Puebla, tegenwoordig een provincie in Mexico. Daar aangekomen verslechterde al snel zijn gezondheid. Hij overleed tegen het eind van 1605 op 47jarige leeftijd.

Pedro Bermúdez componeerde

     2 missen

- Misa de Bomba, parodiemis gebaseerd op Mateo Flecha's ensalada "La bomba"

- Misa de feria, om te zingen in tijden van schuld en boete

     3 passionen

     2 lamentaties

     6 psalmen 

     24 gezangen voor de vespers andere liturgische gelegenheden

 

Philipp Schöndorff (Philippus Schoendorff, Luik, Vlaanderen, 1558 – Praag, ná 1617) was zanger, trompettist en componist aan het hof van Rudolf II onder kapellmeister Philippe de Monte.  

Philipp Schöndorff componeerde

     2 missen

- Missa super "La dolce vista", 1587; gebaseerd op een madrigaal van Philippe de Monte, opgedragen aan Rudolf II.

     1 magnificat

     motetten

 

Scipione Stella (Napels, Italië 1558 of 1559 – 20 mei 1622) studeerde bij Giovanni Domenico da Nola, maestro di cappella aan de Annunziata-kerk in Napels. Van 1583 tot 1593 was Scipione Stella organist van die kerk. Er is een brief gedateerd mei 1593 waarin de Spaanse componist Sebastián Raval melding maakt van een een uitvoering van zijn madrigalen in het paleis van kardinaal Montalto onder leiding van Scipione Stella, Scipione Dentice en Luca Marenzio

Omstreeks 1594 kwam Scipione Stella in dienst van Carlo Gesualdo. Hij begeleidde hem naar Ferrara voor zijn huwelijk met Eleonora d'Este (1561–1637) op 21 februari 1594.

Later ging Scipione Stella bij Carlo Gesualdo uit dienst, werd monnik en trad op 30 januari 1598 in het Theatine klooster bij de San Paolo Maggiore kerk in Napels. Zijn naam daar werd Padre Pietro Paolo.

Scipione Stella componeerde

     1 boek met motetten

     1 boek met kerkelijke gezangen voor 5 stemmen

     2 andere motetten

     missen en vespers die verloren zijn gegaan

     5 boeken met madrigalen, waarvan er drie verloren zijn gegaan,

     5 instrumentale werken voor ensemble

     8 werken voor orgel of klavecimbel

- Partita sopra la Romanesca

 

Jaques Vredeman (Mechelen, Zuidelijke Nederlanden, 1558 of 1559 – Leeuwarden 1621), wellicht, maar niet zeker, dezelfde als de Mechelse koorknaap Jacus Vreedman die van 1575 tot 1577 in de Sint-Romboutskerk dienst deed, een zoon van de componist Sebastiaan Vredeman (Mechelen omstreeks 1530 – omstreeks 1600 Leiden)

In 1589 werd Jaques Vredeman ingeschreven als burger van Leeuwarden. Hij werd er leider van het plaatselijke collegium musicum, muziekleraar aan de Latijnse school en voorzanger in de Jacobijner kerk.

Jaques Vredeman componeerde

     madrigalen

     chansons

     villanellen op Friese teksten.

 

Jean (Jehan) Planson (Parijs ??, Frankrijk, omstreeks 1559 - ná 1611) werd op 8 juli 1575 benoemd als organist aan de kapittelkerk van Saint Germain-l’Auxerrois in Parijs Van 1586 tot 1588 was hij in Parijs organist aan de Saint Sauveur. In 1612 werd er een ‘Jehan Pinson’  beschreven als een ‘marchant bourgeois de Paris et musicien’ van ongeveer 53 jaar oud.

Jean Planson componeerde

     19 zettingen van kwatrijnen van de dichter Guy du Faur, sieur de Pybrac voor 3 tot 7 stemmen, 1583

     8 sonetten (5 op teksten van Belleau) voor 3 tot 7 stemmen, 1583

     6 motetten, voor 3 tot 7 stemmen, 1583,

     37 Airs mis en musique voor 4 stemmen, 1587, gaan al lijken op airs de cour.

 

John Baldwin (Baldwine) (Engeland, vóór 1560 – Londen, 28 augustus 1615) werd benoemd als tenorzanger in de Saint George’s Kapel in Windsor, in 1575. Hij werd Gentleman van de Koninklijke Kapel op 20 augustus 1598. John Baldwin zong in de Koninklijke kapel tijdens de begrafenis van koningin Elizabeth I, de kroning van James I en de begrafenis van Prins Henry.

John Baldwin was de kopiist van verscheidene belangrijke manuscripten:

     het Baldwin Commonplace Book waaraan hij werkte van 1586 tot 25 July 1591, met aanvullingen tot 1606 bevat een grote variëteit aan muziekwerken, waaronder 13 madrigalen van Luca Marenzio voor 4 tot zes stemmen, driestemmige antifonen en oefeningen in proporties  

John Baldwin componeerde zelf 23 werken

     9 oefeningen in proporties of proportiecanons

     werken voor consort

- A duo, voor twee instrumenten

- Coockow as I me walked, voor drie instrumenten

     liederen

- In the merry month of May, 1591