Componisten

vanaf 1570

 

Paul (Paulus) Peuerl (Bäuerl, Peyerl) (Stuttgart, gedoopt 13 juni 1570 – Steyr, na 1625) was de zoon van het echtpaar Hans Beurlin uit Entringen en Catharina Ochs. Van 1601 tot 1609 was Paul Peurl organist in Horn (Neder-Oostenrijk). Van 1609 tot 1624 werkte hij aan de evangelische schoolkerk in Steyr in Opper-Oostenrijk. In Steyr werkte hij ook als orgelbouwer. Hij bouwde orgels onder anderen in Steyr, Horn, Enns en Wilhering, waarvan trouwens niets bewaard is gebleven.

Paul Peurl was een van de eerste componisten van suites van bij elkaar horende dansen. In zijn geval vierdelige “variatiesuites” omdat de verschillende dansen op eenzelfde melodie zijn geïnspireerd. Hij publiceerde ook de eerste triosonates met basso continuo buiten Italië. In 1625 vluchtte hij uit Steyr om religieuze redenen en daarna is er niets meer van hem terug te vinden.

Paul Peuerl componeerde

     3 bundels danssuites

     1  bundel liederen voor 5 stemmen

     9 intavolaties van dansen voor klavecimbel of orgel

 

Joan Pau Pujol (Mataró, Catalonië, Spanje, gedoopt 18 juni 1570 – Barcelona, 17 mei 1626) was de zoon van kleermaker Monserrat-Benet Pujol en Rafaela. Hij kreeg zijn muziekopleiding eerst in Mataró en daarna in Barcelona bij maestro de capilla van de kathedraal van Barcelona, Julia-Andreu Vilanova. In 1593 werd Joan Pau Pujol assistent maestro de capilla aan de kathedraal, met als belangrijkste opdracht het leiden van de koorknapen. Eind oktober van dat jaar werd hij maestro de capilla aan de kathedraal van Tarragona. In 1595 werd hij maestro de capilla aan de Nuestra Señora del Pilar in Zaragoza, waar hij 17 jaar bleef. In Zaragoza werd hij ook na verloop van tot priester gewijd. In 1612 kwam hij terug in Barcelona, waar hij nu maestro de capilla aan de kathedraal werd. Hij bleef dat tot zijn dood. Hij was er ook bezig als orgelopzichter en hielp mee bij verschillende orgelbouwprojecten in Barcelona.

Joan Pau Pujol componeerde

     13 missen

     9 Passionen

     18 Magnificats

     6 Nunc dimitiszetingen

     12 antifonen

     12 responsoriën

     2 litaniën

     3 lamentationes

     10 motetten

     74 psalmzettingen

     11 religieuze liederen

     19 religieuze villancico’s

     12 romances

     6 andersoortige liedvormen

     16 andere werken

 

Giovanni Paolo Cima (omstreeks 1570 – Milaan, 1630) kwam uit een familie van musici en was een toonaangevende muzikale figuur in Milaan. Het lijkt erop dat hij in Milaan zijn hele leven heeft doorgebracht. Hij volgde Ottavio Bariola in 1595 op als organist in de kerk Santa Maria bij Santo Celso en werd daar maestro di cappella van 1607 - 1611 en van 1614 - 1630.

Cima was de eerste componist die triosonates voor twee hoge instrumenten en basso continuo publiceerde, in 1610. Cima overleed bij een pestepidemie in 1630.

Giovanni Paolo Cima componeerde

     motetten.

     kerkconcerten

- Concerti ecclesiastici, 1610

Ensemble Musica Fiorita heeft uit de één tot achtstemmige Antifonen een Vespro della Beata Vergine samengesteld. Beetje verwarrend wel. Mooi indrukwekkend achtstemmig Assumpta est Maria

     1 mis

     sonates

- Concerti ecclesiastici,1610, waarin zes sonatas voor 2 - 4 instrumenten met basso continuo, waaronder de twee vroegste voorbeelden van solosonates en triosonates

     ricercari

     canzoni

 

Thomas Bateson (Batson, Betson, Cheshire?, Engeland, omstreeks 1570 – Dublin, Ierland, 1630) had in 1592 een zoon, daar leiden we dan maar een beetje zijn geboortejaar vanaf. Hij was organist aan de Chester kathedraal in 1599. Tussen 1603 en 1607 werden er nog drie kinderen van hem in Chester gedoopt. 24 maart 1609 kreeg hij een benoeming als koormeester en organist aan de Christ Church kathedraal in Dublin. Hij bleef dat werk tot zijn dood doen. Ondertussen ging hij ook aan de studie. Hij was de eerste muzikant die aan het Trinity College in Dublin in muziek afstudeerde, In 1612 of 1615 als bachelor in muziek en in 1622 als master in de kunsten.

Thomas Bateson componeerde

     meerdere anthems, maar daarvan is er maar één overgebleven

- Holy, Lord God Almighty, voor 7 stemmen.

     The First Set of English Madrigales to 3, 4, 5 and 6 Voices, 1604, 29 madrigalen

- 5. Come follow mw, fair nymphs, voor drie stemmen, kippevelmuziek

     The Second Set of English Madrigales to 3, 4, 5 and 6 Voices, 1618, 30 madrigalen

- 7. Live not, poor bloom,  voor 4 stemmen

- 13. Have I found her?, voor 5 stemmen

- 25. Cupid in a bed of roses, voor 6 stemmen

 

Domenico Belli (Italië, ??, omstreeks 1570 ?? – Florence, mei 1627) was aan het begin van de 17de eeuw in dienst van het hertogelijke hof van Parma. Op 10 augustus 1607 werd hij lid van de Compagnia dell'Arcangelo Raffaello, een prestigieus groepje belangrijke Florentijnen. Van 1610 tot 1613 was hij leraar van de koorknapen in de San Lorenzo, als opvolger van Marco da Gagliano. Hij was getrouwd met Angelica. 19 september 1618 kwam Domenico Belli samen met Angelica in dienst bij het hof van de Medici. Zijn laatste betalingsdocument daar dateert van april 1627, Angelica bleef na zijn dood aan het hof werken.

Domenico Belli componeerde

     Orfeo dolente, vijf intermedia op tekst van Gabriello Chiabrera voor carnaval 1616, als tussenspelen bij de opvoering van een toneelstuk. Wilde, duistere muziek.

     toneelmuziek bij Andromeda  van Jacopo Cicognini, 1618

     Officium defunctorum (requiem) voor vier stemmen en basso continuo, 1616

     35 aria’s voor 1 of 2 stemmen en chitarrone, 1616

- Occhi belli a me severi  

 

Ignazio Donati (Casalmaggiore, provincie Cremona, Italië, omstreeks 1570 – Milaan, 21 januari 1638) was achtereenvolgens aan het werk als maestro di cappella in kathedralen in Urbino (1596 - 1598 en 1612 - 1615), Pesaro (1600), Fano (1601 - 1605),  Ferrara (1616), Casalmaggiore (1618 - 1623), Novara (1623 - 1629) en Lodi (1630), voordat hij 10 april 1631 een betrekking kreeg aan de kathedraal van Milaan, waar hij tot zijn dood bleef werken.

Ignazio Donati  componeerde

     3 boeken concerti sacri,

- Sacri concentus, voor 1 tot 5 stemmen, één met orgel, 1612, het voorwoord is eigenlijk een muziektheoretisch tractaat, waarin Donati  beschrijft hoe vocale muziek in de kerken moet worden uitgevoerd. Hij gaat daarin uitvoerig in op de techniek van het cantar lontano, het “zingen op afstand”.   

     5 boeken en nog 20 losse motetten,

     missen

     psalmzettingen.

 

Amadio Freddi (Padua, omstreeks 1570 – 1634) was leerling van Giammateo Asola. Vanaf januari 1592 was hij zanger aan de San Antoniobasiliek in Padua. Van 1615 tot 1626 was hij hij maestro di cappella van de dom van Treviso, van 1626 tot 1632 aan de kathedraal van Vicenza en vanaf 1632 aan de San Antoniobasiliek in Padua.

Amadio Freddi componeerde

     Messa, Vespro e Compieta, 1616, een verzameling met de vroegste voorbeelden van gemengde vocale en instrumentale kerkmuziek

     12 motetten

     psalmen

     hymnes

     4 boeken madrigalen

     1 canzonetta

 

Pierre Guédron (Guesdron), (Châteaudun, Normandië, omstreeks 1570 – Parijs, omstreeks 1620) werd in 1590 maître des chanteurs de la chambre aan het hof van Hendrik IV. In 1601 volgde hij Claude le Jeune op als compositeur de la chambre du roi. In 1613 bereikte hij de positie van surintendant des musiques de la chambre du roi.

Pierre Guédron componeerde

     15 balletten

     5 boeken met airs de cour voor 4 en 5 stemmen. Airs de cours van hem werden ook in verzamelingen opgenomen

- “Est-ce Mars”, 1613. Deze Air de cour werd buitengewoon populair en is bekend  in versies van Sweelinck  (klavecimbel), Scheidt (5-stemmig ensemble) en Vallet (4 luiten van verschillende groottes).

- Où luis-tu soleil de mon âme, uit het Livre d'airs de différents Autheurs, 1608, van Gabriel Bataille

 

Giovanni Battista Riccio (Giambattista Riccio) (omstreeks 1570?? – ná 1621) had ooit eeen aanstelling als organist aan de Scuola di San Giovanni Evangelista  in Venetië in 1609. Waarschijnlijk was hij ook violist.

Giovanni Battista Riccio componeerde 3 boeken vocale en instrumentale muziek. Het bekendst daarvan is het derde boek: Il Terzo libro delle Divine Lodi musicali (het derde boek van de goddelijke muzikale lofprijzing), 1620, met 36 vocale werken en 12 instrumentale canzones

     vocale werken

- Cantate Jubilent Omnes voor sopraan (of tenor), blokfluit, viool, fagot en basso continuo

     canzones voor 1 tot 4 stemmen en basso continuo

- Canzon a un flautin overo corneto (canzone voor een blokfuit of een cornetto), 1620

- canzone voor twee flautini, 1612, de oudst bekende canzone voor blokfluiten  

- canzona La Grimantea con il tremolo voor blokfluit en fagot, waarbij ze gebruik moeten maken van de tremolo techniek

- canzona La Rosignola in ecco voor 4 stemmen

 

Salamone (Salomone, Schlomo; de' Rossi) Rossi, bijgenaamd "l'Ebreo" (omstreeks 1570 – 1630) was een Joods-Italiaans componist en violist. Van 1587 tot 1628 diende hij aan het hof van Mantua, en genoot hoog aanzien in de familie Gonzaga, die hem vrijstelde van de verplichting om als Jood een geel merkteken op de hoed te dragen.

Rossi's zuster, Europa Rossi, was opera zangeres. Zij zong de premiere van de Lamento d'Arianna van Claudio Monteverdi - in wiens orkest Salamone Rossi viool speelde - voor de hertog van Gonzaga.

Salamone Rossi was de eerste componist die werken (sinfonia's) voor twee violen en basso continuo uitgaf.

Salamone Rossi componeerde

     19 sinfonie, 1607, voor 3, 4 en 5 stemmen, waaronder de allereerste composities voor twee violen en basso continuo; de allereerste "triosonates" als het ware; 

- Sinfonia nona, voor 3 stemmen

- Sinfonia undecima in Eco, voor drie stemmen

     madrigali a 5,

     canzonette a 3,

     theatermuziek

     33 Joodse psalmen: Ha-shirim asher li-Shlomo, (de liederen van Salomo), van het hooglied komt er niets in de verzameling voor, wellicht is het gewoon een verwijzing naar zijn voornaam, 1623, de eerste publicatie van polyfonie in het Hebreeuws

- Odekha ki'anitani (psalm 118:21–24) voor zes stemmen

     sonates voor instrumentaal ensemble

Sonata sopra l'aria di Ruggiero, triosonate voor 2 violen en bas, 1622

Sonata sopra La Bergamasca, triosonate voor 2 violen en bas, 1622

     dansen voor instrumentaal ensemble

 

Claudia Sessa (Milaan, Italië, omstreeks 1570 – omstreeks 1618) kwam uit de patriciërsfamilie Sessa di Daverio, die deel uitmaakt van de aristocratie in Milaan. Claudia Sessa werd non in het klooster van Santa Maria Annunciata. In het geschrift Il supplimento della nobiltà di Milano, uitgave 1619, van Girolamo Borsieri wordt “la Monaca dell’Annunciata” omschreven als een virtuoze zangeres, instrumentaliste en muzikante.

Claudia Sessa componeerde

     2 religieuze werken voor sopraan en basso continuo

 

Aurelio Virgiliano (Italië, omstreeks 1570 – 1630). Er is tot nu toe geen enkele informatie over Aurelio Virgiliano bekend.

Aurelio Virgiliano componeerde  één manuscript:

     Il Dolcimelo. De papierwatermerken dateren het document tussen 1589 en 1625.

Il Dolcimelo bestaat uit drie boeken:

Libro Primo. bevat Passaggi voor zangstem met begeleiding van zelfgekozen instrumenten

Libro Secondo. bevat Ricercate fiorite (bloemrijke) voor cornetto, viool, of andere instrumenten; 9 ricercate voor altblokfluit in G, en madrigalen en canzoni diminuite, die tot klinken kunnen worden gebracht op alle willekeurige instrumenten, (per sonar vagamente con ogni sorte d'Instrumento)

Libro Terzo. met allerlei instrumentale muziekvormen (tutti modi da sonar qualsivoglia Instrumento)  con i loro Accordi, tanto in concerto, quanto separati (met hun harmonieën, of in partituur, of apart genoteerd)

 

Melchior Vulpius (Wasungen, Saksen, even ten zuiden van Eisenach, Duitsland, omstreeks 1570 – Weimar, 7 augustus 1615, Weimar) was de zoon van de arme wagenmaker Fuchs. Melchior Fuchs ging naar een kleine Latijnse school, waar hij leerling was van Johann Steurelein. Van 1588 tot 1589 ging hij naar Speyer en kreeg daar les van Thomas Walliser in musica poetica. In 1589 werd Melchior Fuchs als leraar Latijn aangesteld aan de Latijnse school in Schleusingen. In dat jaar trouwde hij ook. Al snel werd Melchior Fuchs cantor van de school en docent Lutherse catechismus en Latijn. Hij schreef ook veel muziek voor de Lutherse kerk. In deze periode latiniseerde hij zijn naam in Melchior Vulpius.

Van 1596 tot zijn dood was Melchior Vulpius cantor en leraar aan de Latijnse school te Weimar.

Melchior Vulpius componeerde

     1 Mattheus Passion, 1613

     5 boeken Latijnse motetten voor zes tot dertien stemmen

- Cantiones sacrae, 1602, 43 gezangen

- Cantiones sacrae, 1604, 63 gezangen

- Canticum beatissimae (1605)

     4 gezangboeken in het Duits

- Kirchengesänge und geistliche Lieder Dr. Luthers (1604);

- Ein schön geistlich Gesangbuch (1609)

+ Hinunter ist der Sonne Schein (opgenomen in het Evangelische Gesangbuch: nr. 467)

 

Dublin Virginal Manuscript (omstreeks 1570, bibliotheek van het Trinity College in Dublin, nr. TCD Ms D.3.29), een belangrijke verzameling klavecimbelmuziek. Het manuscript is een klein rechthoekig verzamelwerk van 5,5 bij 7,4 inch. Het heeft 72 bladen en bevat 30 werken, op een na zonder vermelding van titel of schrijver. De meeste werken zijn arrangementen van populaire zang- en dansmelodieën van het Europese vasteland zoals van Tielman Susato,Adrian Le Roy en Pierre Phalèse. De muziek is in een net handschrift geschreven op zevenlijnige balken.

The Dublin Virginal Manuscript is één van de vijf Engelse wereldlijke klavecimbelverzamelingen voorafgaand aan William Byrd's My Ladye Nevells Booke van 1591. Het is ook de op één na oudste bron ná het Mulliner Boek (British Library Additional Manuscript 30513) van vroege Allemande melodieën. Het Dublin Virginal Manuscript vertegenwoordigt ook een belangrijke stap in de ontwikkeling van het contrapunt in de Engelse klavecimbelmuziek.

 

Francesco Rognoni Taeggio (Milaan, Italië, ná 1570 – ná 1626) was de zoon van Riccardo Rognoni, uit Tallegio, Bergamo afkomstig, en de broer van Giovanni Domenico Rognoni Taeggio, ook componisten en muzikanten. Francesco Rognoni Taeggio werkte aanvankelijk als kapelmeester voor vorst Filiberto di Masserano. Vanaf 1613 was hij in dienst van regenten van Milaan en vanaf 1620 kapelmeester aan de kerk San Ambrogio. Hij bleef altijd in Milaan wonen, maar was daarnaast actief voor allerlei koningen en hoogwaardigheidsbekleders in Europa. Hij schrijft voor het eerst een aantal versieringen voor, schrijft voor het eerst bindingsbogen en combineert op een aparte manier de prima prattica en de seconda pratica.

Francesco Rognoni Taeggio componeerde

     missen

     psalmen

     motetten

     madrigalen voor vijf stemmen, 1613

     instrumentale canzones voor vier tot acht instrumenten, 1608

     2 studiewerken

- Aggiunta della scolaro di violino & altri stromenti, 1614, verdwenen

- Selva de varii passaggi, secondo l'uso moderno, per cantare et suonare con ogni sorte de stromenti, divisi in due parti, 1620, zijn belangrijkste werk, dat diep ingaat op zang- en viooltechniek en de versieringskunst  (Diminution). Onmisbaar voor de kennis van historische uitvoeringspraktijk.

+ Variaties over het madrigaal “Vestiva i colli” van Palestrina

 

Michael Praetorius (eigenlijk Michael Schultheisz of Schulze, Praetorius is daar de Latijnse vertaling van), (Creuzburg, bij Eisenach, waarschijnlijk 15 februari 1571 – Wolfenbüttel, 15 februari 1621) was de jongste zoon van een Lutherse predikant, in Creuzburg, dat tegenwoordig Thüringen heet. Na schoolgang in Torgau en Zerbst studeerde hij naast muziek theologie en filosofie aan de Universiteit van Frankfurt. Vanaf 1587 was hij organist aan de Marienkirche in Frankfurt. Vanaf  1592/3 deed hij dienst aan het hof in Wolfenbüttel, onder toezicht van Henry Julius, Hertog van Brunswick-Lüneburg. Hij werkte in het hoforkest eerst als organist en daarna (vanaf 1604) als Kapellmeister.

In Dresden ontwikkelde hij “koorconcerten” voor koor, solozangers en instrumenten, vooral de meerkorige variëteit, zoals ook in het Venetië van Giovanni Gabrieli werd toegepast.

Tot zijn dood bleef Praetorius aan het hof in Dresden, waar hij was benoemd tot Kapellmeister von Haus aus and werkte met Heinrich Schütz.

Michael Praetorius was ook een briljant muziektheoreticus. Zijn driedelig traktaat Syntagma Musicum (1615–1620) is een encyclopedie van de muziektheorie en -praktijk van die tijd. Het eerste deel De Musica Sacra  behandelt de kerkmuziek en bevat een schat aan citaten uit oudere bronnen; het tweede deel De organographia geeft een overzicht van de gangbare muziekinstrumenten, met een als supplement Theatrum instrumentarum, een platenatlas, waarop de instrumenten nauwkeurig op schaal zijn  ingetekend, een document van onschatbare waarde.

Michael Praetorius stierf op zijn geboortedag, in Wolfenbüttel en is begraven in een nis onder het orgel van de Marienkirche in Wolfenbüttel.

Michael Praetorius componeerde

     9 delen Musae Sioniae, 1605-1610, met 1244 koraal- en liedzettingen

- Es ist ein Ros entsprungen, 1609, de bekendste vierstemmige harmonisatie van het lied

- In dulci jubilo, nun singet und seid froh, voor 8-stemmig dubbelkoor  (deel 2/5)

- Wie schön leuchtet der Morgenstern à 2, à 3, à 4 en à 5

- Victimae paschali laudes (deel 10)

     missen, Missodia Sionia, 1611

- 24 Kyrie’s

- 17 Gloria’s

- 28 andere misdelen

- 14 Amen’s

- 1 volledige mis voor 8 stemmen

delen uit de verzameling zijn door uitvoerende muzikanten samengesteld tot een

- Christmette (Kerstmis) en een

- Ostermesse (Paasmis)  

     magnificats.

     300 instrumentale dansen 

- Terpsichore, Musarum Aoniarum, 1612, sommige reeds eeuwenoude melodiën, voorzien van nieuwe arrangementen. De werken hebben vanwege de titel een TMA-nummer

+ Spagnoletta, TMA 27, voor vier stemmen

     10 orgelwerken

- fantasieën over Lutherkoralen

- zettingen van Latijnse hymnen

 

Giovanni Battista Fontana (Brescia, omstreeks 1571 – Padua, omstreeks 1630) werkte als musicus in Brescia, Rome and Padua. Hij stierf in Padua tijdens een pestepidemie. Hij was een van de eerste componisten die "sonates" componeerde

Giovanni Battista Fontana componeerde

     18 sonatas (Sonate a 1.2.3. per il violino, o cornetto, fagotto, chitarone, violoncino o simile altro istromento, Venice, 1641) voor 1 tot 3 instrumenten en basso continuo: S, briljante muziek,  melodisch en ritmisch krachtig. 6 sonate voor solosintrument en continuo. 12 sonates voor 1 tot 3 instrumenten en continuo, vaak met "concerterende" baspartij.

- Sonate Secunda voor viool (of ander insrument) en basso continuo

 

Filipe de Magalhães (Azeitão, Portugal, 1571 – Lissabon, omstreeks 1652) studeerde muziek aan de kathedraal van Évora bij Manuel Mendes waar hij de collega werd van Duarte Lobo en Manuel Cardoso. Manuel Mendes liet aan het eind van zijn leven zijn manuscripten aan Filipe de Magalhães achter in de hoop dat ze nog een keer gepubliceerd zouden worden. In die tijd was Filipe de Magalhães docent van Estêvão Lopes Morago, Estêvão de Brito en Manuel Correia,

In 1589 volgde Filipe de Magalhães Manuel Mendes op als kapelmeester van het Claustro da Sé. Later ging hij naar Lissabon, waar hij lid werd van het koor van de Capela Real (Koninklijke Kapel) en kapelmeester van de Capela da Misericórdia. Op 27 maart 1623 werd hij aangesteld als Mestre da Capela Real, dat bleef hij doen tot 1641.

Zijn meeste werk is verloren gegaan tijdens de aardbeving in Lissabon in 1755.

Filipe de Magalhães componeerde

     8 Missen tot acht stemmen

- Missa Veni Domine, parodiemis op een motet van Francisco Guerrero voor 6 stemmen

- Missa Vere Dominus est, parodiemis op een motet van Pierre de Manchicourt voor 5 stemmen

     Lamentaties voor de Heilige week voor 6 stemmen

     Kerstvillancico’s voor 7 stemmen

     Motetten

- Magnificat voor 4 stemmen

     Mariahymnes

 

Giovanni Picchi (1571 of 1572 – 17 May 1643) is als luitist afgebeeld op de titelpagina van een handboek voor dansers uit 1600 van de hand van  Fabritio Caroso (Nobilità di dame).

Ergens vóór februari 1607 was hij werkzaam als organist aan de Venetiaanse kerk van de Frari en van 1623 tot zijn dood was hij ook organist  bij  de Broederschap Scuola di San Rocco, de vooraanstaanste en rijkste van de Ventiaanse broederschappen.

Giovanni Picchi componeerde

     klavecimbelwerken

- Toccata, het einige Italiaanse stuk uit het Fitzwilliam Virginal Book

     19 ensemble canzonas, 1625: Canzoni da sonar voor 2 tot 8 stemmen

     Salve Christi, voor zangstem en basso continuo.

 

Daniel Bacheler (Bachiler, Batchiler, Batchelar) (Aston Clinton, Buckinghamshire, gedoopt 16 maart 1572 – Kent, begraven 29 januari 1619) was de zoon van Richard Bachelor en Elizabeth Cardell. Daniel Bacheler leerde vanaf zijn zevende jaar luit spelen van zijn oom, Thomas Cardell, luitist en dansmeester aan het hof van Koningin Elisabeth I.

Daniel Bacheler werkte vanaf 1587 voor Sir Francis Walsingham, eerste secretaris van Koning Elisabeth. In oktober 1594 kwam hij in dienst van Robert Devereux, de 2de Earl van Essex, en tenslotte als kamersecretaris voor Koningin Anne van Denemarken, de vrouw van Jacobus I. Daniel Bacheler is begraven op de St Margareths begraafplaats in Lee, Kent, dichtbij Koningin Anne’s hofhouding in Greenwich.

Daniel Bacheler componeerde

     7 werken voor gemengd consort

     1 lied

- To plead my faith, tekst een bitter sonnet van Robert Devereux, de 2de Earl van Essex, in 1601 wegens zijn milde houding tegenover de Ieren gevangengenomen en terechtgesteld.

     50 luitwerken

- 18 pavanes 

- 15 galliardes

Galliard upon a galliard by John Dowland

- allemandes

- 4 variatiewerken

variaties over de het populaire lied "Monsieurs Almaine".

- 13 andere werken

 

Erasmus Widmann (Schwäbisch Hall, Duitsland, 15 september 1572 - Rothenburg ob der Tauber, 31 oktober 1634) groeide op in een gegoed gezin. Hij kreeg op de Lateinschule onder Johannes Crusius een goede muzikale opleiding, waarbij hij leerde zingen en orgel, klavecimbel, luit, citer, gamba, fluit en trombone spelen. 28 april 1589 ging hij aan de Universiteit van Tübingen studeren. In 1595 was hij organist in Eisenerz in Stiermarken (nu Oostenrijk), en van 1596 tot 1598 in Graz. Op grond van de Contrareformatieregels werden vanaf 1598 protestanten in Stiermarken niet meer getolereerd en moest de Lutherse Erasmus Widmann net als Johannes Kepler en Veit Bach Stiermarken verlaten. Daarnaast had hij toch al problemen, omdat hij drie vrouwen tegelijk had beloofd met hen te trouwen, een onhandige bezigheid. Uiteindelijk trouwde hij toen maar op 12 juni 1598 met Margarethe Ehetreiber (what’s in a name) en keerde naar Schwäbisch Hall terug. Daar werd hij cantor en docent aan de Latijnse school. Vanaf 1602 was hij Kapellmeister en organist van graaf Wolfgang von Hohenlohe-Langenburg in Weikersheim, en vanaf 1607 werkte hij alleen nog maar voor de hofkapel, die door de graaf behoorlijk was uitgebreid. Na de dood van graaf Wolfgang in 1610 wilde zijn opvolger Georg Friedrich dat Erasmus Widmann zich naast de hofkapel weer met het docentschap bezig hield. Daar had Erasmus geen zin in en daarom vertrok hij in 1613 naar Rothenburg ob der Tauber, waar hij docent en cantor aan het gymnasium werd. Hij werd er ook organist van de Sint Jakob. In 1634 overleed Erasmus Widmann na zijn vrouw en een dochter bij een pestepidemie. Zijn zoon Georg Friedrich (* 8. März 1603), die zijn plaats als organist van de Sint Jakob innam en drie andere dochters, Johanna, Magdalina en Helina Margaretha bleven in leven.

Erasmus Widmann componeerde

     1 theatermuziekwerk

     12 motetten

     120 psalmen en liederen voor 4 stemmen

     7 bundels wereldlijke liederen

     14 canzones, 12 intrada’s, 2 balletten, 8 couranten en 2 gaillardes voor 4 en 5 instrumenten.

 

Thomas Tomkins (Pembrokeshire, 1572 – Martin Hussingtree, 9 juni 1656) stamde uit een muzikale familie; zijn vader, Thomas Tomkins senior, was koormeester in de kathedraal van St David's in Pembrokeshire, en leidde zijn vier zonen op in de muziek. Thomas junior werd tot organist van de plaatselijke kathedraal benoemd. Op zijn tweeëntwintigste trok hij naar Londen, en ging in de leer bij William Byrd. Na twee jaar, in 1596,  werd hij tot organist en koormeester van de kathedraal van Worcester benoemd, een post die hij vijftig jaar lang bekleedde, totdat de Burgeroorlog in 1646 een eind aan de religieuze diensten maakte.

 In 1597 trouwde hij met Alice Patrick, de negen jaar oudere weduwe van zijn voorganger. Ze kregen één zoon: Nathaniel, die zich ook tot een gerespecteerd musicus ontwikkelde. In 1607 behaalde hij een graad in de muziek aan de universiteit van Oxford. In 1621 werd hij Gentleman van de Chapel Royal onder leiding van zijn vriend en senior-organist Orlando Gibbons; het combineren van beide posten betekende dat hij voortdurend heen en weer moest reizen, en vanaf de regering van Koning Charles I verkoos hij in Worcester te blijven en slechts sporadisch nog het orgel te gaan bespelen in Londen.

Alice stierf in 1642, hetzelfde jaar dat de burgeroorlog uitbrak. Thomas Tomkins hertrouwde met Martha Browne, de weduwe van de scriba van de Kathedraal van Worcester. In 1646 werd door de oorlog Worcester verwoest. Het koor werd ontbonden, de kathedraal gesloten.Omstreeks 1653 stierf Martha.

De laatste twee jaar van zijn leven bracht tachtiger Tomkins, financieel tamelijk aan de grond, door op het landgoed van zijn zoon Nathaniel in het rustieke dorpje Martin Hussingtree, nabij Worcester. Nathaniel was met de welgestelde weduwe Isabella Folliott getrouwd. Thomas Tomkins  maakte er een inventaris van alle anthems die hij in zijn lange carrière gecomponeerd had. Na zijn dood werd deze collectie door zijn zoon gepubliceerd onder de titel Musica Deo Sacra. Thomas Tomkins is begraven op de kerkelijke begraafplaats van Martin Hussingtree.

Thomas Tomkins componeerde

     28 madrigalen voor 3 tot 6 stemmen , 1622

O let me live, O let me die

     8 services

- Third (‘Great’) service (Te Deum, Jubilate, Magnificat, Nunc Dimitis, R 82, voor 6 tot 10 stemmen en orgel, publicatie 1668;

- Sixth Service met magnificat en Nunc Dimitis voor 5 stemmen en orgel

     120 verse anthems

- Above the stars my Saviour dwells

- Almighty God, the fountain of all wisdom, voor 5 stemmen en orgel,  publicatie 1668, nostalgisch schrijnend en toch troostend;

- My shepherd is the living Lord, 2 tot 4 stemmen en orgel, gepubliceerd 1668

- When David heard that Absalom was slain, vol hartverscheurende uitroepen, adembenemend.

     Funeral Sentences, uit het “Book of Common Prayer”, 1606

     7 (series) instrumentale werken voor consort 

- A sad paven - For these distracted Tymes,  na de onthoofding van Koning Charles I.

- Galliard, The Lady Folliot's,  uitdrukking van dankbaarheid aan aan zijn schoondochter

     13 (series) klavecimbel-  en/of orgelwerken

- 6 fancies (fantasia's)

- A Fancy for two to play

- Barafostus Dreame, (in The Fitzwilliam Virginal Book)

- 7 pavanes

- A sad pavan for this distracted times

- 2 grounds

- Ground in d kleine terts, goed werkstuk

 

John Wilbye (Brome, Suffolk, dichtbij Diss, Engeland, 7 maart 1574 Colchester, september of oktober 1638) was de derde zoon van een leerlooier in Norfolk. Vanaf 1598 werkte Wilbye als huismuzikant op Hengrave Hall, Bury St Edmunds, voor de gegoede familie Kytson. De familie had ook een stadshuis in Londen, waar John Wilbye ook mee naar toe moest, als de familie daar verbleef.

Met pensioen verbleef John Wilbye, nooit getrouwd, in het huis van dochter Mary Darcy in Colchester, waar hij ook overleed. Hij is begraven op de begraafplaats van de Heilige Drie-eenheidskerk in Colchester.

John Wilbye componeerde

     64 madrigalen in twee boeken

- Adieu, sweet Amarillis, voor 4 stemmen, 1598.

- Draw on, sweet night, voor 6 stemmen, 1609

- Love not me for comely grace, voor 4 stemmen, 1609

- O wretched man voor 6 stemmen, 1609

- Softly, o softly drop, mine eyes, voor 6 stemmen, 1609

- Weep, weep mine eyes, Weep, O mine eyes, voor 5 stemmen, 1609

     5 anthems

     4 kamermuziekwerken

     1 klavecimbelwerk

 

Vittoria (“Raffaela”) Aleotti (Ferrara, Italië, gedoopt 22 september 1575 als Vittoria Elisabetta – ná 1646) was de tweede van vijf dochters van architect, ingenieur, decorbouwer en balletdirecteur Giovanni Battista Aleotti aan het hof van Hertog Alfonso II d’Este in Ferrara. Het buitengewoon muzikale meisje kreeg vanaf haar zesde jaar klavecimbel- en zangles van Alessandro Milleville en Ercole Pasquini. Op de leeftijd van 14 jaar koos Vittoria Aleotti er voor in het Augustijnerklooster San Vito in Ferrara in te treden.

Er zijn aanwijzingen dat “Raffaela” een zus was van Vittoria, en er zijn aanwijzingen dat Vittoria haar naam na intrede in het klooster veranderde in “Zuster Raffaela” en dus dezelfde vrouw is. Ná 1593 wordt er nooit meer iets over Vittoria vernomen, terwijl Raffaela steeds beroemder werd als muzikante (ze speelde virtuoos orgel, klavecimbel, trombone en andere blaasinstrumen ten) en dirigente. Raffaela Aleotti leidde een ensemble van drieëntwintig nonnen, die niet alleen zongen, maar ook allerhande instrumenten bespeelden; tot haar dood was ze Maestra di musica en Priorin in het klooster.

Vittoria (“Raffaela”) Aleotti componeerde

     22 madrigalen

     18 motetten (“Raffaela”) voor vijf tot tien stemmen 

 

Michelagnolo (Michelangelo) Galilei (Florence, Italië, 18 december 1575 –  München, 3 januari 1631) was de zoon van de muziektheoreticus en luitspeler Vincenzo Galilei. Michelagnolo Galilei leerde al jong luit spelen Toen zijn vader in 1591 overleed kwam de 16 jaar oude luitist onder de zorg van zijn oudere broer Galileo Galilei (*1564), de beroemde astronoom en natuurkundige die in conflict kwam met het Vaticaan en in Padua woonde. In 1593 ging Michelagnolo Galilei naar Polen, waar meer werk was voor musici. Hij bleef daar tot 1607, toen kreeg hij een betrekking in de Münchener hofkapel van Hertog Maximiliaan I. Hij bleef daar de rest van zijn leven en kreeg er acht kinderten, waarvan Vincenzo (*1608) Alberto Cesare (*1617) en Cosimo (*1621) ook luitist werden. Zijn kinderen was behoorlijk lastig, vooral Vincenzo en het grote gezin zorgde voor voordurende geldproblemen.

Michelagnolo Galilei componeerde

     Primo libro d’intavolatura di liuto, 1620, 10 suites voor 10-snarige luit, elk in een andere muzikale modus en beginnend met een toccata, gevolgd door galliardes, volta’s and correntes; 

     enkele losse dansen voor luit;

     3 toccata's

 

Gabriel Bataille (la Brie, Frankrijk, omstreeks 1575 – Parijs, 17 december 1630) had een broer Louis, die kleermaker was en een zus Catherine, die getrouwd was met Didier Dutour, schatkistbewaarder in Parijs. 12 februari 1600 trouwde hij met Catherine Carré in Parijs, en het huwelijksdocument geeft aan dat hij toen secretaris was van Germain Regnault, een parlementslid. Vanaf 1608 leefde en werkte hij als muzikant aan het Franse koningshof. Vanaf 1614 was hij maître de musique bij Maria de’ Medici, zolang ze het regentschap voor haar zoon Lodewijk XIII uitoefende, en vanaf 1617 tot zijn dood bij Lodewijks echtgenote Anna van Oostenrijk. Hij had vier kinderen die hem overleefden en waarvan Gabriel II hem als maître de musique opvolgde. Gabriel Bataille woonde aan de Rue Geoffroy-l’Asnier.

Gabriel Bataille componeerde

     15 Airs de Cour voor 4 stemmen

     43 Airs de Cour en Airs à boire (drinkliederen) voor zangstem en luit.

     6 verzamelingen “Airs de différentes autheurs”, met een luittabulatuur van Gabriel Bataille.

 

John Bennet (Noordwest Engeland, omstreeks 1575 – ná 1614) kwam uit een welgesteld gezin. Hij begon als koorknaap en kreeg zijn opleiding in de John Roysse’s Vrije School in Abingdon (tegenwoordig Abingdon School).

John Bennet componeerde

     17 madrigalen voor 4 stemmen: These First Fruits of My Simple Skill The Endeavors of a Young Wit, opgedragen aan Ralph Assheton, 1799 

- "Eliza, her Name Gives Honour", geschreven voor een feestviering van konigin Elisabeth I

- "All Creatures Now"

- "Weep, O Mine Eyes", hommage aan John Dowland, waarbij hij een deel van Dowland's "Flow My Tears" (Pavane Lachrimae) gebruikt

     andere madrigalen

- All creatures now are merry minded, in de bundel The Triumphes of Oriana, 1601, ter gelegenheid van de troonsbestijging van koningin Elisabeth

     7 religieuze zangzettingen

- Gloria voor 3 stemmen

- Credo voor 3 stemmen

     airs voor zangstem(men) en begeleiding

- Venus' Birds Whose Mournful Tunes 

- The Dark Is my Delight.

     10 voluntaries voor orgel of klavecimbel

John (Giovanni) Coperario (Cooper) (Gent ??, omstreeeks 1575 – 1626) heette eigenlijk Cooper of Cowper heette, maar italianiseerde zijn naam. Hij stond lang in dienst van Edward Seymour, Earl van Hertford. Voor hem leidde hij William Lawes& op. Vanaf 1622 stond hij in dienst van de Prins van Wales. In 1613 trok hij samen met Orlando Gibbons naar Heidelberg, als muzikale begeleiding voor de pasgetrouwde dochter van koning Jacobus I, Elizabeth, en de Duitse prins Frederik V die zij had gehuwd.

John Coperario schreef een leerboek, Rules How to Compose.

John Coperario componeerde

     2 collecties luitliederen

- Funeral Teares,1606, bekend geworden collectie treurliederen.

     3 madrigalen

     21 villanelle

     96 instumentale fantasia’s voor drie tot zes stemmen, doorgaans omzettingen van Italiaanse madrigalen.

- !6 fantasia-suites voor viool, basgamba en orgel (orgel alleen bij nr. 16)

     masque dances

 

Peeter (Petrus) Cornet (Brussel, omstreeks 1575 – 27 maart 1633) kwam uit een muzikantenfamilie van violisten, zangers en organisten. Van 1603 tot 1606 was hij in Brussel organist aan de Sint-Niklaaskerk. Rond 1606 werd hij componist en organist aan het Spaanse hof van Albert VII, aartshertog van Oostenrijk en zijn vrouw Isabella Clara Eugenia van Spanje, de dochter van Filips II. Hij was daar collega van John Bull en Peter Philips (peetvader van een van Cornets kinderen), en bleef in zijn functie tot zijn dood. Een maand lang, maart 1611, was Peeter Cornet kanunnik in Zinnik, maar hij gaf de geestelijkheid op omdat hij liever wilde trouwen. Het echtpaar kreeg in elk geval zeven kinderen. Peeter Cornet werkte ook als orgelbouwer en orgeladviseur. Hij werd begraven in de Zavelkerk.

Peeter Cornet componeerde

     17 orgel- en/of klavecimbelwerken

- 9 fantasieën

- 2 courantes met variaties

- 1 toccata

- 1 aria

- 4 motetzettingen

 

Georg Engelmann (Mansfeld, bij Eisleben, Duitsland, omstreeks 1575 - Leipzig 11 november 1632) ging naar Leipzig om aan de Universiteit daar te studeren. Hij studeerde er in 1593 af. Omstreeks 1596 werd hij aan de koorleider aan de Paulinerkerk van de Universiteit en later muziekleider van de Universiteit. Vanaf 1625 was hij daarnaast organist aan de Thomaskerk in Leipzig.

Georg Engelmann componeerde

psalmen en koorwerken voor 6 tot 8 stemmen

3 delen instrumentale dansen voor 5 stemmen, voornamelijk pavanes en galliardes.

 

Alfonso Ferrabosco II, de jongere (Greenwich, Engeland, omstreeks 1575 – begraven 11 maart 1628) was het onechte kind van Alfonso Ferrabosco I, de oudere en vermoedelijk Susanna Symons, waar Alfonso I later mee trouwde. Alfonso Ferrabosco II kwam onder voogdij van Gomer van Awsterwyke (Oosterwijk), een lid van het fluitconsort van koningin Elizabeth. Toen Alfonso II in 1578 met zijn vrouw weer naar Italië verhuisde, mocht hij van koningin Elizabeth zijn zoontje en diens babyzusje niet meenemen. Die bleven beiden onder de zorg van Gomer van Awsterwyke tot de dood van Awsterwyke in 1592. Vanaf die tijd begon Alfonso Ferrabosco II een lange carrière als hofmusicus en privé muziekleraar van Prins Henri. Hij was een virtuoze en bekende gambist. Toen Henri in 1610 Prins van Wales werd, kwam Alfonso Ferrabosco II bij hem in dienst als privékamermusicus. Hij bleef dat tot de prins in 1612 overleed.

In januari 1612 trouwde Alfonso Ferrabosco II met Ellen Lanier († 1638). Zij kregen drie zoons: Alfonso Ferrabosco († 1652), Henry Ferrabosco († omstreeks 1658) en John Ferrabosco (gedoopt 1626, † 1682), die alle drie muzikant werden. Hun twee dochters trouwden ook met een muzikant: Elizabeth trouwde met George Bunckley, en Catherine trouwde met Edward.

Alfonso Ferrabosco II had voortdurend problemen met schulden en was betrokken bij een volstrekt foute investering in werkzaamheden aan de rivier de Theems. Hij werd begraven in de St Alfege Church in Greenwich.

Alfonso Ferrabosco II componeerde

     10 Latijnse motetten voor 4 en 5 stemmen

     lamentationes voor 5 stemmen

     5 Engelse religieuze werken

     40 liederen, ook veel voor masques van collega componisten

     24 koorliederen (partsongs) voor 4 stemmen

     16 allemandes voor gamba- of blaasconsorts voor 3 tot 5 stemmen

     9 pavanes voor 5-stemmig gambaconsort

- Pavane nr. 1, Dovehouse Pavan

- Pavane nr. 2 on Seven Notes

     30 fantasia’s voor 4- en 6-stemmig gambaconsort

- Hexachord fantasy nr. 1

- Hexachord fantasy nr. 2

     6 In nomine’s voor 5- en 6-stemmig gambaconsort

     3 andere werken voor gambaconsort

- gaillarde

     11 (series) werken voor lyra viol (een soort Engelse gamba). Alfonso Ferrabosco II was één van de eersten die werken voor gamba in een gambatabulatuur noteerde

     20 werken voor luit.

 

Pietro Lappi (Florence, Italië, 1575 – Brescia, 1630) maakte deel uit van de Augustijner orde Congregatione di San Girolamo da Fiesole. Vanaf 1593 was hij maestro di capella aan de Santa Maria delle Grazie basiliek in Brescia. Hij bleef daar zijn hele verdere leven.

Pietro Lappi componeerde

     2 boeken missen voor 8 stemmen

     2 boeken missen concertate

     motetten

- Laudate Pueri, Psalm 112 voor 16 stemmen, voor vier vierstemmige koren, zinken, trombones, strijkers en basso continuo. 

     25 instrumentale canzones

 

Giovanni Priuli (Prioli) (Venetië, Italië, omstreeks 1575 – Neunkrichen, Beneden-Oostenrijk, 1626) was vanaf begin 1600 bij verschillende gelegenheden assistentorganist van Giovanni Gabrieli in de San Marco in Venetië. In mei 1607 kreeg hij er een vaste aanstelling als plaatsvervangend organist naast de twee vaste eerste organisten, waneer er één ziek was of op reis moest Giovanni Priuli invallen.

Daarnaast werkte Giovanni Priuli vanaf 1609 als organist aan de Scuola Grande di San Rocco, Omstreeks 1615 verliet Giovanni Priuli om een carièrre na te jagen aan het Habsburgse hof in Oostenrijk. Dat lukte aardig. In 1619 werd hij Hofkapellmeister bij Aartshertog Ferdinand. Toen Ferdinand keizer werd ging Giovanni Priuli mee naar Wenen om daar als Hofkapellmeister aan het werk te gaan. In 1626 werd Giovanni Priuli opgevolgd door Giovanni Valentini.

Giovanni Priuli componeerde

     4 boeken Italiaanse madrigalen

     missen

     12 motetten

     religieuze en wereldlijke monodieën

     2 collecties Sacrorum concentuum, instrumentale muziek voor 5 tot 12 stemmen, voor kerkelijk gebruik.

 

Mateo (Mathieu) Romero (Rosemarin) (Luik, Zuidelijke Nederlanden, 1575 - Madrid, 10 mei 1647) werd in Luik als Mathieu Rosemarin in een adellijke familie geboren. Na de voortijdige dood van zijn vader, verliet hij Vlaanderen en werd, net als veel kinderen uit de toenmalige Spaanse Nederlanden, koorknaap aan het hof van Madrid. Hij kreeg er van 1586 tot 1593 muziekonderwijs van zijn landgenoten, de componisten Georges de la Hèle en Philippe Rogier. In 1594 nam hij de naam Mateo Romero aan.

In 1598 werd Mateo Romero maestro de capilla aan het Spaanse hof van Filips II en Filips III. Hij behield deze functie tot zijn pensioen in 1634. In 1609 werd hij tot priester gewijd en was hij de persoonlijke kapelaan van Philippe III. Hij was ook secretaris van de Orde van het Gulden Vlies. Mateo Romero introduceerde de Italiaanse stile moderno in Spanje. Vanwege zijn buitensporige muzikale talenten werd hij vaak “Capitán” of “Maestro Capitán” genoemd,

In zijn hoedanigheid als priester was hij ook aalmoezenier van de Portugese koning Johan IV. Veel van zijn werken die bewaard werden in de Koninklijke Bibliotheek van Lissabon gingen verloren tijdens de aardbeving van 1755.

Mateo Romero componeerde

     12 missen

     10 motetten

     9 villancicos

     5 letrillas a 3

     2 novenas a 2

     2 folías

     15 romances a 3

     1 seguidilla

     14 liederen

 

Giovanni Maria Trabaci (Montepeloso, bij Matera, Italië, omstreeks 1575 – Napels, 31 December 1647) was leerling van Jean de Macque (omstreeks 1550-1614).

Op 1 december 1594 werd Giovanni Maria Trabaci benoemd tot tenorzanger aan de Santissima Annunziata Maggiore in Napels, maar moet al snel bevorderd zijn tot organist. In 1601 werd hij organist van de Spaanse onderkoning aan de Koninklijke Kapel van Napels. In 1614 volgde werd hij maestro di cappella als opvolger van Jean de Macque. Giovanni Maria Trabaci bleef maestro tot het eind van zijn leven en werkte tussen 1625 en 1630 daarnaast aan het Oratorio dei Filippini.

Giovanni Maria Trabaci componeerde

     11 missen

     4 passionen, één naar elke evangelist

     57 motetten van 4 tot 8 stemmen

     21 vesperpsalmen

     41 madrigalen voor 5 stemmen

     14 vilanellen voor 3 en 4 stemmen

     aria’s voor één en  voor drie stemmen

     2 boeken klavecimbelwerken met ricercares, canzones en toccata’s

- Ricercate, canzone francese, capricci, canti fermi, gagliarde, partite diverse, toccate, durezze e ligature, et un madrigale passagiato nel fine, 1605

+ Consonanze Stravaganti, den fascinerend harmonisch experiment

     100 versetten voor orgel over alle kerktonen

 

Hendrik Joosten(Joostenz) Speuy (Brielle, 1575 - Dordrecht,1 oktober1625) was een tijdgenoot van Jan Pieterszoon Sweelinck. Vanaf 1595 was hij organist van de Grote Kerk en de Augustijnerkerk in Dordrecht voor het vorstelijke bedrag van 400 florijnen per jaar. Hij kreeg van de burgemeester van Dordrecht een speciale vergunning om zondagavondconcerten te geven. In 1604 schaften de autoriteiten van Dordrecht een klavecimbel voor hem aan. “Meeser Hendrick” moest het ter ere van de stad gebruiken.

Hendrik Speuy componeerde

     De Psalmen Davids, tabulatuurboek met psalmbewerkingen voor orgel, 1610, het eerste in Nederland gepubliceerde werk voor een toetsinstrument: “De psalmen Davids, gestelt op het tabulatuer van het orghel ende clavecymmel met 2. partijen

 

Thomas Weelkes (Elsted, Sussex, Engeland, gedoopt 25 oktober 1576 – Londen, 30 November 1623) werd tegen het einde van 1598 aangesteld als organist aan het Winchester College. In 1602 werd hij organist en informator choristarum (kooropleider) aan de kathedraal van Chichester.

In 1603 trouwde Thomas Weelkes met Elizabeth Sandham, uit een plaatselijke rijke familie. Ze kregen drie kinderen, er werd over geroddeld dat Elizabeth al in verwachting was voor het huwelijk.

Omdat Thomas Weelkes een zwaar drankprobleem had en verscheidene keren werd berispt voor wangedrag, werd hij in 1617 van zijn posities ontheven. Hij bleef wel werken in en voor de kathedraal van Chichester tot zijn dood.

Elizabeth Weelkes stierf in 1622. Thomas Weelkes overleed in sd1623 in Londen, in het huis van zijn vriend Henry Drinkwater en werd begraven op 1 december 1623 op St Bride's Fleet Street. Thomas Weelkes heeft een herinneringssteen in de Chichester Cathedral.

Thomas Weelkes componeerde

     9 services, meest voor evensong

     50 anthems en verse anthems

- Hosanna to the Son of David, voor zes stemmen of instrumenten, full anthem

- When David heard (tweede vers O my son Absalom), sacred madrigal, voor zes stemmen, MB 16, Koning David beweent zijn zoon Absalom

     86 madrigalen en partsongs in vier banden

- Ayeres or Phantasticke Spirites for Three Voices, 1608, 26 liederen voor drie stemmen

20. Since Robin Hood

25. The nightingale the organ of delight, gaat over nachtegalen, leeuweriken, merels en lijsters

     5 instrumentale consortwerken

     4 klavecimbelwerken

 

Daniel Norcombe (Nercom, Nercome, Norcome, Nurcombe, Nurcome),(Engeland, 1576?? - Brussel, 26 juni 1653) werd in 1599 aangesteld als luitist aan het hof van Christian IV van Denemarken tegen een jaarlijks salaris van 350 daler. In 1601 vluchtte hij uit Kopenhagen samen met John Maynard, een Engelse collega. Ze reisden door Duitsland en Hongarije en vervolgd door afgezanten van de Deense Koning, bereikten ze Venetië. Waarom dat allemaal zo was, kan ik nergens terugvinden. Iemand een idee? Van 1602 tot zijn dood in 1653 was Daniel Norcombe in dienst van Aartshertog Albert in Brussel als gambist.

Daniel Norcombe componeerde

     1 madrigaal

- With angels face in The Triumphes of Oriana, mooi werk

     1 pavane en gaillarde voor gamba

     35  series divisions voor gamba 

 

Stefano (Steffano) Bernardi (Verona, Italië, omstreeks 1577 – 15 februari 1637), bekend als "il Moretto", ging naar school op de Scuola Accolitale verbonden aan de Kathedraal van Verona. Hij zong daar in het kerkkoor onder leiding van Ippolito Baccusi. Omstreeks 1602 was hij een betaald muzikant aan het hof van Graaf Mario Bevilacqua en lid van de Accademia Filarmonica in Verona. In 1606 werd hij maestro della musica bij de Accademia. In 1607 vertrok Stefano Bernardi naar Rome, waar hij in 1610 maestro di cappella werd aan de Santa Maria ai Monti in 1610. Hij kwam in 1611 terug in Verona, waar hij ook maestro di cappella werd aan de Kathedraal als opvolger van Francesco Anerio.

In 1622 kreeg Stefano Bernardi een betrekking als bij de Aartshertog Carl Joseph, bisschop van Breslau en Brixen. Na de dood van de Aartshertog werd Stefano Bernardi in Hofmuziekdirigent bij Paris, graaf van Lodron, Prins-Bisschop van Salzburg. In 1627 werd hij gevraag dom artistike leider te zijn bij de inwijding van de nieuwe dom van Salzburg, de oude was door brand gesloopt. Van 1628 ot 1634 was hij Kapellmeister van de Dom.

Stefano Bernardi werd ook gewijd als priester en promoveerde als doctor in canoniek en burgerlijk recht. Tegen het eind van zijn leven keerde Stefano Bernardi terug in Verona, waar hij uiteindelijk overleed.

Stefano Bernardi schreef Porta musicale, een verhandeling over contrapunt, 1616, in eerste instantie voor zijn studenten, die hij inmiddels op de Scuola Accolitale zelf les gaf.

Stefano Bernardi componeerde

     3 missen

- Missa pro defunctis, een indrukwekkend Requiem

     motetten

     4 boeken madrigalen

     8 sinfonia’s

     sonata’s (canzoni) voor 3 instrumenten en basso continuo

 

Agostino Agazzari (Siena, Italië, 2 december 1578 – 10 april 1640) kwam uit een aristocratische familie bij de groothertog van Toscane. Nadat hij in Siena een kunstopleiding had gevolgd, publiceerde hij op zijn 18de al zijn eerste boek met madrigalen. Hij was van 1597 tot 1602 organist aan de kathedraal van Siena. In 1602 werd hij als muziekdocent in Rome aan het Collegio Romano. In 1607 kwam Agostino Agazzari in Siena terug, waar hij organist werd en in 1630 kapelmeester in de kathedraal.

Agostino Agazzari schreef een werk over het gebruik van basso continuo: Del sonare sopra il basso con tutti li stromenti e dell'usu loro nel conserto, 1607, een van de vroegste en belangrijkste werken op dit gebied.

Agostino Agazzari componeerde

     1 “opera”

     3 boeken madrigalen a cappella

- Movetevi à pietà, madrigaal a 5 stemmen

- Ma foll'a chi ridico, madrigaal a 5 stemmen

     drie boeken madrigaletti

     16 series religieuze werken met basso continuo

- Stabat mater dolorosa a 8 stemmen

 

John Amner (Ely, Cambridgeshire, Groot-Brittannië, gedoopt 24 augustus 1579 – begraven 28 juli 1641) was nauw betrokken bij de kathedraal van Ely, waar een aantal van zijn familieleden een functie hadden. Hij volgde een muziekopleiding in Oxford met steun van de Earl van Bath. In 1610 kwam hij terug naar Ely om George Barcroft op te volgen als koorleider in de kathedraal. In 1613 kreeg hij zijn diploma in Oxford. Tot zijn dood werkte hij in de kathedraal als koorleider, organist en predikant.

John Amner componeerde

     3 services

     45 anthems en religieuze liederen voor 3 tot vijf stemmen voor zangers en gambisten

- O ye little flock, O ye faithful shepherds, Kerstanthem

- A stranger here, as all my fathers were

- Consider, all ye passers by

     1 werk voor gambaconsort

- Pavane en Gagliarda

     1 orgelwerk

 

Melchior Franck (Zittau, omstreeks 1579 – Coburg, 1 juni 1639) was de zoon van schilder Hans Franck (burgerschapstoewijzing 1578) en Sara Franck († 20 juli 1603). Melchior Franck studeerde mogelijk In Zittau bij Christophorus Demantius en later mogelijk in Augsburg bij Adam Gumpelzhaimer. In elk geval zong hij in Augsburg in het koor van de Sankt Annakerk. Tegen 1601 werkte hij in Neurenberg als muziekleraar. Daar ontmoette hij Hans Leo Hassler en leerde van hem de Venetiaanse meerkorige polyfone stijl die hij in zijn eigen composities toepaste.

In 1602 kreeg hij een betrekking in Coburg als Kapellmeister bij prins Johann Casimir. Hij bleef daar tot het einde van zijn dagen. In 1607 trouwde hij. Toen tyfus uitbrak tijdens de Dertigjarige Oorlog, bij de gevolgen van de plunderingen door de legers, raakte de streek ontvolkt en de economie ontredderd. Melchior Franck heeft deze periode overleefd, zijn vrouw en zijn twee kinderen kostte het het leven. In 1639 overleed hij in volstrekte armoede.

Melchior Franck componeerde

     600 motetten

- Sacrarum Melodiarum, 1601 

- Contrapuncti, 1602, strikt contrapuntische koormotetten in het Duits, een vroeg voorbeeld van de fugavorm

- Gemmulae Evangeliorum, 1631, koormotetten, een exclusief Protestantse variatie van het motet in het Duits

     psalmzettingen

     wereldlijke liederen

     11 quodlibets, 1602 – 1622, studentenhumor

- "Ach tannenbaum" was een Silezisch volkslied, dat Melchior Franck in een quodlubet verwerkte. Die verwerking was de basis van het Kerstlied "O Tannenbaum", waarvan organist Ernst Anschütz in 1824 de uiteindelijk tekst smenstelde.    

     bicinia, 

     tricinia,

     instrumentale dansen en intrades, voor 4 tot 6 stemmen

- Newe Pavanen, Galliarden und Intraden, auf allerley Instrumenten 4 tot 6 stemmen, 1603

     andere muziekstukken

- Fuga a 4  Da pacem Domine, vierstemmige canon, opgeschreven in het gastenboek van een arts.

 

Pietro Paolo Melli (Megli, Melii, Melio, de Mellis) (Reggio Emilia, Italië, 14 juli 1579 – 1625 of daarna) was de zoon van Ottavio en Laura. Zijn neef, componist Domenico Maria Melli leerde muziek aan de kathedraal van Reggio Emilia, en misschien was dat met Pietro Paolo Melli ook zo.

Er zijn 8 notariële documenten uit Reggio Emilia tussen 1600 en 1612 waarin Pietro Paolo Melli wordt vermeld als belangrijke stadsgenoot. Op 8 maart 1604 was hij bijvoorbeeld aanwezig bij de begrafenis van zijn vader in het oratorium van de plaatselijke Broederschap van de Heilige Drieëenheid. En in een notarisakte van 15 juli 1604 wordt vermeld dat hij ene oom Ludivico steunt bij het aflossen van een schuld.

Omstreeks 1610 was hij al buiten de grenzen van Reggio Emilia bekend als virtuoos luitist. In dat jaar werd hij namelijk wegens verboden wapenbezit in Modena gearresteerd, maar al snel gratie wegens zijn reputatie als luitist. Vanaf 1612 was Pietro Paolo Melli  in Venetië, waar hij zijn luitcomposities uitgaf. 1 december 1612 werd hij benoemd aan het hof van Cesare d’Este in Venetië als “luitist, kamermuzikant van Zijne Majesteit Cesarea en edelman aan het hof”. Hij was aanwezig bij de keizerlijke kroning van Matthias van Oostenrijk en diens opvolger Ferdinand II in Wenen en maakte in die tijd in elk geval twee jaar lang, maar waarschijnlijk tot 1623 deel uit van het keizerlijk hoforkest in Wenen .

Vanaf 1620 overwoog Pietro Paolo Melli naar Reggio Emilia terug te keren. Zijn oom Ludovico was ondertussen gepromoveerd tot havenmeester van de San Croce di Reggio en overleed in 1623. In een bewaarde brief van 13 oktober 1623 krijgt Pietro Paolo Melli toestemming naar Reggio te gaan voor de afwikkeling van de erfenis van zijn oom.

Daarna is het enige teken van Pietro Paolo Melli een brief van hem van 12 augustus 1625 aan Cesare d’Este om hem nader te informeren over een niet gespecificeerde andere brief, afkomstig uit Praag, en waarin hij Cesare d’Este meteen maar informeert over de slechte staat van zijn gezondheid.

Pietro Paolo Melli componeerde

     1 ballet voor negen instrumenten

     5 boeken involaturen voor luit

     luitwerken in diverse verzamelingen