Componisten

vanaf 1605

 

Antonio Bertali (Verona, waarschijnlijk maart 1605 – Wenen, 17 april 1669) was geboren in Verona en kreeg al vroeg muziekles van de maestro di cappella van de kathedraal daar: Stefano Bernardi. Via een betrekking aan het hof van aartshertog Karl Joseph, bisschop van Breslau en Bressanone, kwam Antonio Bertali vanaf 1624 in dienst als hofmuzikant in Wenen bij Keizer Ferdinand II, de broer van de aartshertog. Het eerste wat over Antonio Bertali vaststaat in de Weense archieven is zijn huwelijk in de Stephansdom op 26 januari 1631, als instrumentalist van de keizerlijke kapel. Op 9 oktober 1649 werd Antonio Bertali benoemd als Kapellmeister als opvolger van Giovanni Valentini.

De helft van Bertali’s werken is verloren gegaan.

Werken van hem hebben het overleeft in kopieën gemaakt door zijn tijdgenoot Pavel Josef Vejvanovský, in het bezit van de Weense hof bibliotheek, de bibliotheek het klooster Kremsmünster en het Kroměříž-archief. De belangrijkste bron van Bertali’s werk is de Weense Distinta Specificatione catalogus, waarin meer dan 2000 partituren van componisten aan het Habsburgse hof zijn bewaard.

Antonio Bertali componeerde

     12 opera’s

     5 oratoria

- Maria Maddalena, libretto Antonio Draghi, 1663, pakkend werk met een aangrijpend slot 

- La strage de gl’innocenti (de kindermoord in Bethlehem), 1665, CD: Neue hofkapelle München onder leiding van Christoph Hammer ORF CD 3088

     32 Missen

- Missa Ratisbonensis voor de keizerlijke Rijksdag in Regensburg in 1636

- Missa post partum

- Missa Redemptoris,  22-stemmig: 8 solistische vocale partijen, 2 cornetti, 5 trombones, 2 violen, 4 altviolen en basso continuo.

     8 Requiems

- Requiem pro Ferdinando II, 1637

     8 vespers

     8 lamentationes

     16 magnificats

     5 te deums

     75 motetten

- Vidi Luciferum,  voor 8 stemmen en orkest, gecomponeerd voor de feestdag van St.-Michaël en verklankt de strijd tussen de duivel en de heilige held.  

     188 kamercantates

- Donna real, voor het huwelijk van kroonprins Ferdinand III met de Spaanse Infanta Anna Maria in 1631,

     60 Sonaten, voor drie tot 18 instrumenten, veel met een of meerdere cornetto's

- Compositioni musicali voor viool, 1645

- Chiacona voor viool en basso continuo, swingt, interessant stuk, vol technische vernieuwingen.

- 9 sonates voor dulciaan en basso continuo

- Sonata a 5 flauta, voor 5 blokfluiten en basso continuo

 

Giacomo Carissimi (Marino, Italië, gedoopt op 18 april 1605 ‒ Rome, 12 januari 1674) was de zoon van Livia en kuiper Amico, die de naam van zíjn vader, opa Carissimo dus, als achternaam aan zijn zes kinderen meegaf.  In 1622 werd Giacomo Carissimi aangenomen als zanger in de dom van Tivoli en twee jaar later werd hij er organist. Toen Getulio Nardini, vicarisgeneraal en aartsdiaken aan de dom, in november 1627 werd aangesteld als apostolisch vicaris in Assisi, nam hij Giacomo Carissimi mee en maakte hem maestro di cappella in de kathedraal van San Rufino. Daar beleef hij tot 1629 en toen verhuisde hij definitief naar Rome, waar hij maestro di cappella van de chiesa di Sant'Apollinare werd en dat bleef tot zijn dood. Hij werd in 1637 tot priester gewijd.

Zijn grootste bijdragen aan de muziek zijn de ontwikkeling van het recitatief dat verder werd ontwikkeld door Claudio Monteverdi, en de cantates in de kamermuziek, die de plaats van de madrigalen overnamen. Giacomo Carissimi is een van de eerste componisten van oratoria. Hij was een gewaardeerd docent, Marc-Antoine Charpentier was een lleerling van hem.

Giacomo Carissimi componeerde

     220 cantates profanes

- A piè d'un verde alloro, 1650

- Piangete, aure, piangete, voor sopraan en basso continuo,

     16 oratoria

- Balthasar

- Diluvium universale (de zondvloed) voor 2 sopranen, twee vijfstemmige koren, 2 violen en basso continuo

- Ezechia;

- Historia di Jephte,  1648, slotkoor: Plorate filii Israël, ontroerende treurzang

- Historia  Divitis

- Jonas, over de profeet die aanvankelijk Gods wil ontvlucht maar uiteindelijk door zijn geloof (en een enorme vis) wordt gered

- Job

- Judicium extremum (het Laatste Oordeel) voor drie koren, 2 violen en basso continuo

     8 Missen

     275 Motetten

- Dixit Dominus voor dubbelkoor (8 stemmen) en basso continuo

- Magnificat anima mea Dominum  voor dubbelkoor (8 stemmen) en basso continuo

     3 plaisanterieën

     1 sonate

- Sonate in a kleine terts voor altblokfluit en basso continuo

 

Orazio Benevoli (Benevolo) (Rome, 19 april 1605 – 17 juni 1672), was de zoon van de Franse suikerbakker Robert Venouot, wiens naam werd veritaliaanst naar Roberto Benevolo. Orazio Benevolo werd 21 april 1605 gedoopt in de parochiekerk van San Salvatore de Cupellis. Orazio Benevolo was koorknaap aan de San Luigi dei Francesi in Rome van 1617 tot 1623 en kreeg daar les van Vincenzo Ugolini und Lorenzo Ratti en leerde er ook grammatica en Latijn. Vanaf 1624 werd hij maestro di cappella aan de Santa Maria in Trastevere en vanaf 1630 aan de Santo Spirito in Sassia als opvolger van Gregorio Allegri en tenslotte vanaf 1638 aan de San Luigi dei Francesi. Vanaf 1644 tot 1646 was Orazio Benevoli Kapellmeister aan het hof van aartshertog Leopold Wilhelm van Oostenrijk. In 1646 kwam Orazio Benevoli terug in Rome, waar hij koormeester werd in de Santa Maria Maggiore en vanaf 7 oktober van dat jaar tot zijn dood opvolger van Virgilio Mazzocchi in de Cappella Giulia van de Sint Pieters Basiliek.

Orazio Benevoli componeerde

     20 missen voor 8 tot 48 stemmen

- Missa In diluvio aquarum multarum, 1661, voor 16 stemmen in vier koren

- Messa Si Deus pro nobis, quis contra nos, voor 16 stemmen in vier koren

- Missa Salisburgensis, voor 53 stemmen, bleek in 1975 van Heinrich Ignaz Biber te zijn

     34  motetten voor 1 tot 4 stemmen

     12 Magnificats voor 8 tot 24 stemmen

     26 psalmen voor 10 tot 24 stemmen

     andere religieuze werken

 

Francesco Sacrati (Parma, Italië, gedoopt 17 september 1605 – Modena, 20 mei 1650) speelde een belangrijke rol in de eerste geschiedenis van de opera. Hij componeerde vanaf 1640 opera’s voor het Teatro Novissimo in Venetië en zijn opera’s werden door heel Itälië uitgevoerd. Hij werkte daarbij samen met regisseur Giacomo Torelli. Zijn meest beroemde opera La finta pazza ("de gefingeerde gekkin, 1641), was de eerste opera ooit in Frankrijk uitgevoerd in 1645. Het manuscript van dit werk, dat lang verloren werd gewaand is in 1984 teruggevonden door musicoloog Lorenzo Bianconi. Sommige muziekpassages vertonen zo’n overeenkomst met de partituur van Monteverdi's L'incoronazione di Poppea, dat sommige onderzoekers speculeren dat Francesco Sacrati een hand heeft gehad in de uiteindelijke versie van die opera. In 1648 werd Francesco Sacrati maestro di cappella van de muzikanten in Bologna. In 1649 kreeg hij de diretie van de kapel van de kathedraal van Modena, een positie die hij maar een jaar hield, toen overleed hij.

Francesco Sacrati componeerde

     9 opera’s

- La finta pazza (De geveinsde gekkin), opera met een proloog en drie bedrijven, libretto Giulio Strozzi, 1641. Het verhaal speelt zich af op het eiland Skyros. Achilles (sopraan) verblijft er als prinses vermomd ondergedoken om zich niet met de Trojaanse oorlog te hoeven bezighouden. Hij wordt daar ontmaskerd door Odysseus (alt) en Deidamia (sopraan),  zodat Achilles wel mee moet gaan doen. Deidamia is ondertussen ook nog hopeloos verliefd op Achilles. Wanneer ASchilles wordt ontmaskerd, doet Deidamia alsof ze wordt overkomen door waanzin: de eerst waanzinaria uit de operageschiedenis, een belevenis: woede, liefde, gekte, humor, tragische lyriek, wilde ritmes. Lachwekkende, ook wat trieste vrouwenrol voor Noudrice (tenor!), de verzorgster van Deidamia.  Prima muziek in het orkest.

     6 boeken madrigalen en aria’s, waarvan niets is teruggevonden

 

Jean de Cambefort (Parijs, Frankrijk, 1605 – 4 mei 1661) was als zanger in dienst van de kapel van kardinaal Richelieu. Na diens dood in 1642 kwam hij in dienst van kardinaal en staatsminister Jules Mazarin. Via Jules Mazarin werd hij Maître de Musique bij de kinderen aan het hof, als opvolger van François de Chancy. In 1650 werd hij "compositeur de la musique de la chambre". In opdracht van koning Lodewijk XIV reisde hij vanaf 1655 door Languedoc, om jonge zangers voor de Koninklijke kapel te ronselen. Toen hij in 1661 terugkwam aan het hof, was zijn functie vergeven aan Michel Lambert en werd hij „Surintendant de la musique du roi“, een positie die Jean-Baptiste Lully weer van hem overnam. Jean de Cambefort was getrouwd met een nicht van componist Paul Auget.

Jean de Cambefort componeerde

     2 balletten

- Ballet Royal de la Nuit, 1653. Het ballet is een parade van meer dan veertig taferelen, gerangschikt naar de vier “wachten” van de nacht, op tekst van hofdichter Isaac de Benserade. Tot slot, in het stilste uur van de nacht, dient zich de dageraad aan. Aurora laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Ze zingt: “De stralende zon die mij volgt is de jonge Lodewijk”. In een oogverblindend kostuum vol goud en edelstenen danst de 15–jarige Lodewijk XIV zijn onderdanen tegemoet, omringd door zijn getrouwen, waaronder zijn 13–jarige broer. De Zonnekoning is geboren. Het zal wel een suggestie van kardinaal Mazarin zijn geweest. De muziek is slechts gedeeltelijk bewaard gebleven. Er wordt wel veel gesuggereerd dat Jean de Cambefort  het werk voor een deel met andere componisten aan het hof componeerde, maar daar zijn geen echte aanwijzingen voor.

     2 boeken met airs de cour

     17 aria’s 

 

Alessandro Della Ciaia (Siena, Italië, omstreeks 1605 - omstreeks 1670) was een Italiaanse edelman, aartsluitspeler en amateurcomponist. Hij was lid van verschillende literaire academies in Siena. Hij haalde daar de teksten van zijn madrigalen vandaan.

Alessandro Della Ciaia componeerde

     1 bundel madrigalen

     1 bundel lamentationi sagri e motetti ad una voce col basso continuo, 1650, plotselinge harmonische wendingen, dissonanten, chromatiek en grote vocale virtuositeit

     1 bundel met andere religieuze werken: Sacri modulatus, 1666

- Lamentatio virginis in depositione Filii de cruce, een ”stabat mater” voor sopraan, koor en basso continuo

 

Giacomo Finetti (Ancona, Italië, omstreeks 1605 - 1631) hoorde bij de Franciscaner orde en was in 1605 en 1606 koorleider aan de kathedraal van Jesi en van 1609 tot 1612 aan de Santissimo Sacramento in Ancona. De rest van zijn leven werkte Finetti in Venetië als organist aan de Santa Maria Gloriosa dei Frari en als maestro di cappella aan het klooster Casa Grande.

Giacomo Finetti componeerde

     14 (series) motetten, psalmen  en andere religieuze werken  voor 2 tot 8 stemmen, met en zonder basso continuo.

- Ecce tu pulchra es 
- Oh Maria quae rapis corda hominum 
- Vox dilecti mei 
 

Michelangelo Grancini (Grancino) (Milaan, Italië, 1605 – 17 april 1669) zijn geboortejaar is afgeleid van het feit dat hij op zijn 17de in 1622 zijn eerste werk publiceerde, toen hij al organist was van de kerk van Santa Maria del Paradiso, een welgestelde parochie in het oude centrum van Milaan. Verondersteld wordt dat hij les heeft gehad van de Milanese componist Giovanni Domenico Rognoni Taeggio. Van 1624 tot 1629 was hij organist van de San Sepolcro en daarna aan de San Ambrogio. Op 29 December 1630 werd hij aangesteld aan Dom van Milaan de met een jaarsalaris van 800 keizerlires. Na de dood van Antonio Maria Turati in 1650 werd hij kapelmeester tegen een salaris van 1500 keizerlires, dat op den duur werd verhoogd naar 1800 keizerlires. De kapel had twintig zangers.

Michelangelo Grancini was Milaans belangrijkste 17de-eeuwse componist. 200 van zijn manuscripten worden in het historisch archief van de Dom van Milaan bewaard.

Michelangelo Grancini componeerde

     religieuze concerti voor 1 tot 7 stemmen

     missen

- Messa da morto, requiem voor 4 stemmen

     motetten

-Civitatem nostra circunda Domine, gebed om goddelijke genade en bescherming

- Quam vilis et quam deformis, noodkreet van de door pest verwoest stad, concertovorm

- Vox exultationis, danklied  

     psalmen

     madrigalen voor 2 tot 4 stemmen

     canzones

     instrumentale werken

 

Bonifacio Graziani (Marino, Italië, 1605 – Rome, 1664) was maestro di cappella van de chiesa del Gesù in Rome en van het seminarie in Rome.  

Bonifacio Graziani componeerde

     missen

     8 boeken met motetten voor 2 – 6 stemmen (1650-1676)

- Ave Maris Stella 

- Laetatus sum

- Nisi Dominus

- Dixit Dominus

     6 boeken met motetten voor 1 stem met begeleiding (1652 – 1672)

- Mottetti a voce sola opus 6, 1655,

     litanieén

     3 boeken psalmen voor de vespers (1652-1670)

     concerts sacrés

     2 oratoria

 

Giovanni Marciani (1605?-1663?) leefde voornamelijk in Rome. Op 30 juli 1616 begon hij daar als jongenssopraan bij het Collegio Germanico. Van december 1634 tot april 1646 was hij een betaalde tenorzanger op het college, onder maestro di cappella Giacomo Carissimi. Ondertussen was hij ook muzikant bij de Prins van Gallicano (1645–53), organist aan de San  Luigi dei Francesi (1649–53) en maestro di cappella van de San Giovanni dei Fiorentini (?1645–1659).  

Giovanni Marciani componeerde

     6 motetten voor 1 – 3 stemmen en basso continuo

     4 madrigalen voor 3 stemmen en basso continuo

     36 cantata’s voor 1 -3 stemmen en basso continuo

- Quanta Fecisti domine

     10 oratoria, allemaal verloren gegaan.

 

Gioseffo (Giuseppe) Zamponi (Zamboni, Samponi), (Rome, Italië, omstreeks 1605 – Brussel, februari 1662) was van 1629 tot 1638 organist aan de kerk San Giacomo degli Spagnoli (tegenwoordig Nostra Signora del Sacro Cuore) aan het Piazza Navona in Rome. Van 1638 tot 1647 was Giuseppe Zamponi in dienst van kardinaal Pietro Maria Borghese (1599-1642). In 1648 kreeg Giuseppe Zamponi een betrekking van het hof in Brussel van Aartshertog Leopold Wilhelm van Oostenrijk, die in de Zuidelijke Nederlanden stadhouder was voor de Koning van Spanje. In Brussel moet Giuseppe Zamponi aardig wat verdiend hebben, want hij bezat er twee huizen. In 1661 werd Giuseppe Zamponi daar maestro di cappella. Een jaar later stierf hij.

Gioseffo Zamponi componeerde

     1 opera

- Ulisse all'isola di Circe, 1650, de eerste opera uitgevoerd in de Nederlanden, opgevoerd op 24 februari 1650 ter gelegenheid van het huwelijk van Philips IV van Spanje met Mariana van Oostenrijk. De opera vertelt het verhaal van Odysseus en tovenares Circe die hem op zijn thuisreis van Troje naar Ithaka op haar eiland in haar ban houdt. Hemelse muziek.

     3 religieuze werken

- Dies Irae voor 5 zangstemmen en 3 instrumenten, vooruitstrevend werk

     2 aria’s

     3 sonates

     capriccio’s

 

Stefano Fabri junior (*Rome, Italië, omstreeks 1606 – 27 augustus 1658) was de zoon Stefano Fabri senior. In 1638 en 1639 werkte hij in het Romeins Seminarie en de San Giovanni dei Fiorentini. Op 7 oktober 1644 werd hij benoemd als maestro di cappella aan de San Luigi dei Francesi. De betrekking werd beëindigd bij de pestuitbraak in Rome in 1656. In 1657 werd Stefano Fabri maestro aan de Santa Maria Maggiore en vanaf 1 april 1657 ook in de kapel van de familie Borghia in dezelfde basiliek..

Stefano Fabri componeerde

     1 mis voor vijf stemmen

     14 psalmi concertati

     2 magnificatzettingen

     26 motetten

- Confitebor tibi Domine  voor 9 stemmen

 

Philipp Friedrich Böddecker (Hagenau, Elzas, Duitsland, gedoopt op 5 augustus 1607 ‒ Stuttgart 8 oktober 1683) was de zoon van een muzikant, die vanaf 1614 de muziekuitvoeringen in de Stiftskerk in Stuttgart opbouwde en lid was van de Hofkapel. In 1626 werd Philipp Friedrich organist en zangleraar in Buchsweiler, in 1629 fagottist en organist aan het Landgräflichen Hof in Darmstadt. Zijn volgende standplaats was in dienst van de Markgräflich-badischen hofkapel in Durlach, waarna hij in 1638 een aanstelling kreeg in de Barrevoetskerk in Frankfurt am Main. In 1642 werd hij organist aan de Straßburger Münster, in 1648 ook universiteitsorganist en direkteur muziek in Straatsburg.

In 1652 werd Philipp Friedrich Böddecker organist van de Stiftskerk in Stuttgart.

Philipp Friedrich Böddecker componeerde

     solomotetten voor zangstem en basso continuo: "Sacra Partitura", 1651

-  Magnificat anima mea Dominum

     kamermuziek

-  vioolsonate

- sonate sopra  „La Monica“ voor fagot, één van eerste werken voor dit instrument.

     koorwerken

- Te Deum  "Melos irenicum" 18-stemmig werk voor een feest ter gelegenheid van de Westfaalse Vrede.