Componisten

vanaf 1620

 

Fitzwilliam Virginal Book (omstreeks 1620) is de omvangrijkste collectie met Engelse muziek voor klavecimbel uit de late16e en vroege 17e eeuw. Als samensteller wordt wel componist Francis Tregian (1574-1619) genoemd, die, om geloofsredenen in de gevangenis, daar alles zou hebben gekopieerd, maar dat is omstreden. In de 18e eeuw kwam het manuscript in het bezit van de Duits-Engelse componist Johann Christoph Pepusch (1667-1752). In 1762 kocht muziekuitgever Robert Bremner (1713-1789) uit Edinburgh het voor 10 guinea. Richard FitzWilliam (1745–1816), kocht het manuscript weer van Brenner en schonk het aan het door hem in 1816 opgerichte Fitzwilliam Museum in Cambridge, waar het zich tot op heden bevindt.

Het Fitzwilliam Virginal Book bevat 297 Airs, Variaties, Fantasieën, Toccata's, Pavanes, Galliardes, Allemandes en Courantes op 220 bladen. Vrijwel alle virginalisten zijn in de collectie vertegenwoordigd. Voor enkelen van hen is dit de enige of belangrijkste bron voor hun muziek. Onder andere vier composities van de Nederlander Jan Pieterszoon Sweelinck.

 

Isabella Leonarda (Novara, gedoopt als Anna Isabella Leonardi, 6 september 1620 – 25 februari 1704) was de dochter van Graaf Giannantonio Leonardi, doctor in de rechten, en zijn vrouw Apollonia. Isabella Leonarda trad als non in het Ursuliner klooster Collegio Sant'Orsola in Galliate, dichtbij haar geboorteplaats Novara, op de leeftijd van 16 jaar. Vanaf die tijd heette ze Leonarda. Ze bekleedde er verschillende functies: moeder (1676), overste (1686), moeder vicaria (1693), en raadgeefster (1700). Ze leerde componeren van een collega. In de kathedraal van Novara werkte componist Gaspare Casati, daar heeft ze misschien contact meer gehad,  Ze gaf in het klooster ook muziekles.

Isabella Leonarda componeerde

     4 missen

     132 motetten, responsories, magnificats en litaniën,

- Mottetti a una, due, e tre voci con violini, e senza, opus 13, 1687, 12 motetten

2. Quam dulcis es, motet voor sopraan, twee violen en orgel

     18 religieuze concerten voor 1 tot vier stemmen en 2 violen

     1 mariavesper

     20 concerterende psalmzettingen voor vier zangstemmen en instrumenten

     2 andere religieuze werken

     12 sonate da chiesa, opus 16, 11 sonates voor twee violen, violone en orgel, één sonate voor soloviool, violone en orgel, de eerste sonates door een vrouw gecomponeerd en gepubliceerd, interessante sonates van vijf tot dertien delen met soms solopassages en spannenede harmoniewendingen.

 

Antonio Sartorio (Venetië, 1620 ‒ 30 december 1680) was een hoogbegaafd operacomponist, die op meesterlijke wijze tekst en muziek wist te combineren. Hij was de broer van componist en organist Gasparo Sartorio en van architect Girolamo Sartorio. Antonio Sartorio was in zijn tijd, de tweede helft van de 17 e eeuw, een van de belangrijkste figuren van de Italiaanse operawereld en een belangrijke schakel tussen de componisten Claudio Monteverdi en Francesco Cavalli en de latere operacomponisten. Van 1666-1678 was hij kapelmeester aan het hof van de hertog van Brunswijk in Hannover. Van 1676-1681 was hij kapelmeester aan de San Marco in Venetië.

Antonio Sartorio componeerde

     15 opera’s

- L' Orfeo (1673), zijn bekendste werk, gecomponeerd voor het carnavalseizoen; libretto Aurelio Aureli.

- Giulio Cesare in Egitto, dramma per musica in die bedrijven, libretto Giacomo Francesco Bussani, 1676. Georg Friedrich Händel zette het libretto in een revisie van Nicola Francesco Haym ook op muziek. Belangrijke rol voor Cleopatra (sopraan) die op een gegeven moment de aria “Quando volglio”,  zingt, volgens mij het enige bekende stukje uit deze opera

- Antonio e Pompeiano, libretto Giacomo Francesco Bussani. 1677. Tragedie waarin de tiran Antoninus vermoord wordt door de bevrijders van Rome. In het derde bedrijf bezingt Pompeiano (alt) de liefdes trouw in de aria La certezza di tua fede

     78 arias en duetten

- prachtige lamento’s en trompetaria’s

     motetten

     23 psalmen voor twee koren, 8 stemmen opus 1, 1680

     8 cantates

- E tiranna la speranza

 

Philippus Wyckaert (1620-1694) was een Dominicaner frater in Gent

Philippus Wyckaert componeerde

     1 Versteekboek voor carillon, Den  Boek van den Voorslach van Ghendt toebehoorrende myn edele Heeren Schepenen vander Keure" (Voorslach = klokkenspel) 1681, 83, meest religieuze muziekstukken, geschreven voor het automatische klokkenspelsysteem van klokkentoren van Gent.

 

Joseph Ruiz Samaniego (Spanje, omstreeks 1620 ?? –1 670) was in 1661 in Zaragoza maestro de capilla in de kerk van Nuestra Señora del Pilar.

Joseph Ruiz Samaniego componeerde 200 werken:

     koorwerken voor drie tot acht stemmen

     werken voor zangstem en basso conbtinuo

 

Matthew Locke (Lock) (Exeter, Engeland, omstreeks 1621 – Londen, augustus 1677) begon zijn muzikale carrière als koorjongen in de kathedraal van Exeter, waar hij ook tot organist werd opgeleid door Edward Gibbons, broer van Orlando Gibbons. Tijdens de Burgeroorlog trok Matthew Locke in dienst van prins Charles II naar Nederland. In die tijd ging hij ook over naar het Rooms Katholicisme.

Tijdens het Protectoraat onder Cromwell was het politieke klimaat ongunstig voor componisten van profane muziek en voor de katholieke Matthew Locke helemaal. Hij hield zich gedeisd en werd bevriend met de vader en oom van Henry Purcell. Uitgever John Playford hoorde ook tot zijn vrienden. Midden jaren 1650 trouwde Matthew Locke met juffrouw Garnons uit Herefordshire.

Met de Restauratie in 1660 kon Matthew Locke weer volop aan het werk: de inmiddels koning geworden Charles II benoemde hem tot componist voor de nieuw opgerichte strijkkapel en tot zijn persoonlijke hofcomponist. Daarnaast werd hij organist voor de koningin, Catharina van Braganza,

Matthew Locke schreef een verhandeling over muziektheorie: Melothesia, gepubliceerd in 1673, bevat ook de eerste Engelse leergang voor Basso continuospel.

Matthew Locke componeerde

     5 opera’s (masques)

- Cupid and Death, 1653, ter verwelkoming van de ambassadeur van Portugal. Gecomponeerd samen met Christopher Gibbons, de zoon van Orlando Gibbons, libretto James Shirley, de eerste Engelse opera

- The Cruelty of the Spaniards in Peru, 1658 libretto Sir William Davenant

- The Tempest, semi-opera,1664, 1667 gereviseerd en voltooid, libretto William Davenant en John Dryden, naar William Shakespeare, 9 muzieknummers.

- Psyche, tragische semi-opera in 5 bedrijven, 9 maart 1675, libretto Thomas Shadwell

     12 anthems

     12 Latijnse motetten

     10 (series) werken voor orkest

- Musick ffor His Majesty's Sagbutts and Cornetts, 1662, voor de kroning van Charles II

     14 (series) kamermuziekwerken

- The Broken Consort - Part 1, 6 suites voor twee violen, viola da gamba en basso continuo, 1661

- The Broken Consort - Part 2, 4 suites voor twee violen, viola da gamba en basso continuo, 1662

+ Suite 3 in e kleine terts: Pavan, Ayre, Corant, Chicona. Mooie openingspavane

- Consorts of Fower Parts, 6 suites voor 2 altgamba’s-, tenor- en basgamba, basso continuo ad libitum.

+ nr. 3.  Suite in F grote terts: Fantazie, Courante, Ayre, Saraband, net als de andere 5 suites; de Fantazie van deze suite is een prachtig etherisch stuk.

- Tripla Concordia, a Choice Collection of New Airs, in 3 Parts. For Treble and Basse-Violins, 1677, 2 lange suites in g kleine en G grote terts

- For Several Friends,  54 stukken voor een solo-instrument en basso. De stukken zijn allemaal suitedelen en geordend volgens toonaard, zodat de samenstelling tot suites voor de hand ligt. De "Suite"-nummering is niet van Locke zelf.

+ Suite 3 in D kleine en D grote terts

+ Suite 4 in e kleine terts: 1. Pavan 2.Almand 3.Courante 4.Ayre 5.Saraband 6.Jigg

     21 religieuze liederen en partsongs

     6 religieuze canons

     8 volunteries voor orgel

     15 (series) werken voor klavecimbel

 

 

Jo(h)annes Thysius (Thijs) (Amsterdam, gedoopt 14 juni 1622 – Leiden, begraven op 8 oktober 1653) was de zoon van Anthony Thijs, koopman in Amsterdam, rijk geworden met VOC-aandelen. Johannes Thysius studeerde vanaf 1635 aan de Universiteit van Leiden taalkunde en rechten. Hij promoveerde in Angers (1647) en Leiden (1652). Hij was de eigenaar van een belangrijke bibliotheek: de Bibliotheca Thysiana. De bibliotheek is nog volledig intact en te bezichtigen: Bibliotheca Thysiana, Rapenburg 25 2311 GG Leiden

Johannes Thysius componeerde niets, maar in zijn bibliotheek bevond zich:

     het Luitbook van Thysius: bevat 452 werken op meer dan 800 pagina’s, en is daarmee de omvangrijkste wereld collectie handgeschreven luitmuziek

Het Luitboek van Thysius is in een Franse zevenlijnige tabulatuur van 1595 tot 1600 samengesteld door predikant Adriaen Smout (1579-1646), geestelijke, filosoof en leraar, afkomstig uit Rotterdam. Hij was ook fanatiek muziekverzamelaar en luitist.  Het Luitboek van Thysius bevat allerhande luitintavolaties van allerhande muziekstukken van allerhande componisten voor één tot vier luiten

 

Johann Sebastiani (Weimar, 30 september 1622 - Köningsberg, 1683) studeerde muziek in Italië. Johann Sebastiani werd cantor aan de kathedraal van Königsberg in 1661 en hofkapelmeester van 1663 tot 1679.

De meeste werken van Johann Sebastiani, die in de bibliotheek van Köningsberg bewaard werden, zoals een volledige jaargang kerkcantates, en vele gelegenheidswerken, zijn in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan.

Johann Sebastiani componeerde

     Mattheüspassie "Das Leyden und Sterben unsers Herrn und Heylandes Jesu Christi nach dem heiligen Matthaeo", voor vijf zangstemmen, 6 instrumentale stemmen en basso continuo, (vóór 1663), zijn bekendste compositie, mooi overgangswerk tussen de Mattheüspassies van Heinrich Schütz en die van Johann Sebastian Bach.

     4 motetten voor 7 tot 15 stemmen

     80 liederen

 

Dubuisson (Du Buisson; Jean Lacquemant) (Picardie, 1622 of 1623 – Parijs, 1680 of 1681)

Dubuisson componeerde

     111 werken voor gamba solo

De werken zijn verzameld in zes manuscripten, bewaard in bibliotheken in Europa en de Verenigde Staten.

 

Jacopo Melani (Pistoia, Italië, 6 juli 1623 – 18 augustus 1676) was de broer van Alessandro Melani en zanger Atto Melani. Hij was vanaf 1645 organist en daarna maestro di cappella bij de kathedraal San Zeno in Pistoia. Hij was ook in dienst van Prins Mattias de’ Medici. In 1667 verhuisde hij naar Rome. Op 7 oktober 1673 dook zijn naam weer op als organist van de kathedraal van Pistoia. Hij bleef daar aan het werk tot zijn dood.

Jacopo Melani componeerde

     intermedi

     10 opera’s

- Il Girello, dramma musicale burlesco, libretto Filippo Acciaiuoli, proloog geschreven door Alessandro Stradella, 1668. Deze opera was het begin van de tweede Romeinse operaschool.

 

Pietro Antonio Cesti, (Arezzo, 5 augustus 1623 – Florence, 14 oktober 1669) werd gedoopt als Pietro en veranderde zijn naam in Antonio toen intrad in de Orde van de Franciscanen. Hij wordt ook wel aangeduid met Marc’antonio, maar dat slaat nergens op. Het eerste bericht dat we over Pietro Cesti kunnen vinden is dat hij in 1635 in Venetië zong in de Santa Maria della Pieve onder de leiding van  Cristoforo Santini. Van 1637 tot 1640 studeerde hij compositie en orgel bij in Città di Castello in Umbrië. Toen  Antonio Maria Abbatini maestro di cappella in de Santa Maria Maggiore in Rome werd ging Pietro Cesti met hem mee en studeerde daar bij Giacomo Carissimi. Ondertussen was hij in 1637 als Antonio in de Franciscaner Orde getreden. Op 10 september 1643 werd Antonio Cesti organist aan de kathedraal van Volterra. 27 februari 1645 werd hij hoofddocent muziek aan het Franciscaner seminarie in Volterra en dirigent van de kathedraalkapel.

Antonio Cesti was een veelgevraagde zanger. Hij zong graag en veel in opera’s. Omdat hij omstreeks 1650 ook nog een affaire ontwikkelde met de zangeres Anna Maria Sardelli, leverde dat wel twijfels op bij de kerkelijke autoriteiten.

In 1656 werd er met veel succes een opera van hem uitgevoerd in Innsbruck. Op verzoek van aartshertog Ferdinand Karl van Oostenrijk-Este bleef hij in Innsbruck zo’n vijf jaar bezig. In 1659 werd hij teruggeroepen door de Fransicaner Orde in Rome en werden zijn geloften ontbonden. Het was verder prima dat hij mooi in de Sixtijnse kapel zong en componeerde.  Na 1661 reisde hij wat heen en weer tussen Rome en Florence. In 1665 werd hij maestro di cappella aan het hof van keizer Leopold I in Wenen. De laatste jaren van zijn leven woonde hij in Florence onder bescherming van de familie de Medici. Hij overleed aan een voedselvergiftiging.

Antonio Cesti componeerde

     16 opera’s, waaronder

- Orontea, opera met een proloog en drie bedrijven, libretto Giacinto Andrea Cicognini, gereviseerd door Giovanni Filippo Apolloni, 19 februari 1656, bol van de mooie melodieën en clowneske zang van de voortdurend dronken butler Gelone (bas)

- Il pomo d’oro (de gouden appel, Wenen, 12 juni 1668), uitgevoerd bij het huwelijk van keizer Leopold I. Het is een veel meer dan gebruikelijk uitgewerkte Weense opera, met een groot orkest, veel koren en verschillende mechanische toestanden zoals de hemel afdalende goden, zeeslagen en stormen.

- Le disgrazie d’amore (Wenen, 19 februari 1667), Dramma giocosomorale (komisch moraalspel), tweeënhalf uur, geestige terzijdes, rijke partituur. Uitgevoerd door Auser Musici onder leiding van Carlo Ipata; Hyperion CDA 67771/2

     Motetten

     kamercantata's

 

Carlo Donato Cossoni (Gravedona, bij Como, Italië, 11 november 1623 – 5 maart 1700) was de zoon van Giovanni Antonio. Carlo Donato Cossoni was als muzikant actief in Como en werd in 1646 gewijd tot priester. In maart 1646 wordt hij vermeld als zanger in de Santissima Anunziata. In februari 1650 kreeg hij een aanstelling als organist in de basiliek van San Fedele in Como. In 1657 werd daar als nieuwe organist Antonio Pellegrini aangesteld, dus toen zal hij er wel mee opgehouden zijn. In 1662 vinden we hem terug met aan aanstelling als organist in de kathedraal van San Petronio in Bologna. In 1666 is hij een van de medeoprichters van de Bolognese Accademia Filarmonica. Omstreeks 1675 verlaat Carlo Donato Cossoni om onduidelijke redenen Bologna. In 1675 komen we hem in Milaan tegen als koormeester bij Prins Trivulzio. Daarna was hij maestro di cappella in de kathedraal van Milaan van 1684 tot 1692. In 1692 komt hij als kanunnik in Gravedona terug. Hij blijft daar tot zijn dood. Hij is daar begraven of in de kerk van de Santi Rocco e Vittorio of in die van de Santi Gusinano e Matteo, tot zijn begrafenis toe is dus het meeste over hem onduidelijk. Aan de kerk van de Santi Rocco e Vittorio heeft hij per testament wel een rijke verzameling schilderijen nagelaten. De meeste van zijn manuscripten zijn terechtgekomen in het klooster van de paters Benedictijnen in Monte Valdo, Ticino, Zwitserland. Ook onduidelijk waarom.

Carlo Donato Cossoni componeerde

     2 oratoria

     missen

     misdelen

     4 boeken motetten

     3 boeken psalmen en liederen

- Laudate pueri Dominum, voor 8-stemmig dubbelkoor

     Lamentationen voor de Heilige Week

     1 Te Deum

     12 cantates

     1 boek canzonette amorose

 

Dietrich Becker (Duitsland, omstreeks 1623 – Hamburg, 12 mei 1679) was vanaf 1642 organist at Ahrensberg. In 1654 en 1655 werkte hij in de hofkapel van graaf Magnus Gabriel De la Gardie in Stockholm. In 1656 kwam hij als violist in dienst van de hofkapel van hertog Christian-Ludwig in Celle. In 1662 werd hij violist in Hamburg in dienst van het stadsbestuur en vanaf 1665 solo–violist. In 1667 volgde hij hij daar Johann Schop als kapelmeester op.

Dietrich Becker componeerde

sonates voor 2 tot 5 stemmen en basso continuo

suites voor 2 tot 5 stemmen en basso continuo

25 danszettingen in een verzamelhandschrift

 

John Playford (Norwich, Engeland, 1623 - Londen, 1686) was de jongste zoon van John Playford Senior. Hij was journalist tijdens de Engelse Burgeroorlog. Hij werd door de mannen van Oliver Cromwell gevangen werd genomen. Die gaven hem het dringende advies om, als aanhanger van de koning, een andere carrière te kiezen. Hij werd dus maar muziekuitgever, danser en arrangeur. Hij was getrouwd met Hannah. Zijn enige overlevende zoon Henry Playford (5 May 1657 - 1706?) nam de uitgeverij over.

John Playford publiceerde allerlei muziekwerken van allerlei componisten. Van “hemzelf” waren

     14 uiteenlopende verzamelingen muziekwerken

- The English Dancing Master, 1651, een bundel van 105 in burgerlijke kringen bekende dansen, met bladmuziek en choreografieën. Tot 1728 verschenen achttien edities. Er kwam een tweede (1710) en derde deel (1719) bij, zodat de verzameling uiteindelijk 1.053 dansen telde.

+ The Begger Boy, 1651, bladzij 27

+ Pauls Steeple, 1651, bladzij 69

+ Ay Me, or The Symphony, 1651, bladzij 73

+ Newcastle, 1651, bladzij 77

+ An Italian rant Fuggi fuggi da' lieti amanti, 1657, deel II, bladzij 43

+ Oranges & Lemons, 1670, bladzij 155, met vogelstemgeluiden

+ Jamaica, 1686, bladzij 142

+ Black and Grey, 1686, bladzij 200

+ Fuggi, fuggi

 

Johann Martin Radeck (Mühlhausen, Duitsland ?, omstreeks 1623 – Kopenhagen, Denemarken? 1684) werkte vanaf 1660 aan de Trinitatiskerk in Kopenhagen en na de dood van zijn vader Johann Rudolf Radeck in 1660 ook aan de Helligåndskerk. In 1676 was hij orgel en klavecimbeldocent. 8 november 1670 trouwde hij met Magdalene Sybille Schindler, die na zijn dood hertrouwde met zijn opvolger Christian Geist.

Johann Martin Radeck componeerde

     cantate “Herr, wenn ich nur dich habe”,

     kamermuziek

     5 orgelwerken

- koraalvariaties over “Jesus Christus, unser Heiland”

     1 klavecimbelsuite.

 

Johann Heinrich Schmelzer (Scheibbs, Oostenrijk, omstreeks 1623 – Praag, tussen 29 februari en 20 maart 1680), zoon van Daniel Schmelzer, begon als cornettist aan de Stephansdom in Wenen. Zijn naam wordt voor het eerst gedocumenteerd bij zijn huwelijk in 1643. In 1649 werd hij componist en muzikant aan het Habsburgse hof. Hij was goed bevriend met keizer

Leopold I, door wie hij ook werd geridderd en bevorderd tot Kapellmeister in 1679.

Heinrich Schmelzer stierf in Praag tijdens een pestepidemie. Zijn zoon Andreas Anton Schmelzer was ook componist. In de abdij van Melk aan de Donau in Neder-Oostenrijk vindt sinds 1993 im de drie jaar het Johann-Heinrich-Schmelzer-concours plaats, waar jonge muzikanten hun kunsten in het barokke repertoire op historische instrumenten kunnen tonen. In 2017 voor de 9de keer. 

Heinrich Schmelzer componeerde

     3 sepolcro’s

     1 serenata

     2 ander theaterwerken

     11 missen

     motetten

     vespers

     andere vocale werken

- Lamento sopra la morte di Ferdinando III, 1657, driestemmig, een diepgrijpende treurode

     150 balletsuites

- Balletto voor strijkers en continuo in G grote terts ('Die Fechtschule') beschrijving van een schermwedstrijd op een theatrale en humoristische manier;

     80 sonates voor 2 – 8 instrumenten

- Duodena selectarum sonatarum, 1659, 12 sonates, 6 voor twee violen en basso continuo, 3 voor viool en gamba en basso continuo, 3 voor 2 violen en gamba en basso continuo, hele goede muziek

- Polnische Sackpfeifen voor 2 violen en basso continuo, 1660-70

- Sacro-profanus Concentus Musicus, Neurenberg, 1662, 13 sonates voor 2 tot 7 instrumenten en basso continuo

- Sonatae unarum fidium, seu a violino solo, 1664, 6 sonates, de eerste verzameling sonatas voor viool en basso continuo uitgegeven door een Duitsprekende componist.

- Sonata Cucù voor viool solo en basso,  1669, CZ-KRa A 572a, het geroep van de koekoek is aanhoudend te horen.

- Sonata a 5 per camera. Al giorno delle Correggie 3 juni 1678, met humoristische fagotpartij

- Sonata "Victori der Christen" in a kleine terts voor viool en basso naar Heinrich Ingnaz von Bibers 10de rozenkrans sonate, de belegering van Wenen door de Turken wordt hierin uitgebeeld. In 1683 ná zijn dood uitgegeven, misschien is de sonate ook (geeeltelijk) door zijn zonen gecomponeerd.

- Ciaccona in A grote terts voor viool en basso continuo

 

Francesco Provenzale (omstreeks 1624 - Napels, 1704) heeft zich tijdens zijn leven vooral gericht op het geven van muziekonderwijs. In 1660 trouwde hij met Chiara Basile en in het voorjaar van 1663 werd hij maestro aan het Conservatorio di Santa Maria di Loreto, waar hij zeker twee jaar heeft gewerkt. Vanaf het jaar 1663 was zijn leven een succesverhaal. Zijn werken werden vaak uitgevoerd in Napels, het geld stroomde binnen en het aantal studenten groeide. In zijn laatste jaren werd hij plaatsvervanger van Alessandro Scarlatti, en in 1704 was hij maestro van de koninklijke kapel, slechts enkele dagen voor zijn dood. De vacante positie werd ingenomen door Gaetano Veneziano, zijn beste student. Francesco Provenzale was een vertegenwoordiger van de Napelse School

Francesco Provenzale componeerde

     9 opera’s

- Il Schiavo di sua moglie (de slaaf van mijn vrouw). Aan het hof van Ippolita (sopraan), koningin van de Amazones, zijn drie Griekse soldaten als gevangene terecht gekomen: Timante (tenor), Teseo (tenor) en Ercole (bas). Nadat de aanvankelijke vijandelijkheden (Timante zingt de schitterende aria Che speri, o mio core? Hai troppi nemici (welke hoop blijft er, mijn hart, met al die vijanden?), onvervalste wanhoop) overwonnen zijn, beginnen de liefdeszaken. Ercole wordt verliefd op Melanippe (sopraan), zus van de koningin, Melanippe wordt verliefd op Teseo, Teseo op Ippolita. Timante is dan ook nog eigenlijk Leucippo, de echtgenoot van Melanippe, waarvan iedereen denkt dat hij dood is. Toestanden dus.Wanneer Melanippe eindelijk gaat merken dat haar man nog leeft, kan ze dat niet geloven, vlucht en denkt zelfs aan een zelfmoordpoging met de aria Lasciatemi morir, stelle crudeli ("Laat mij sterven") lange chromatische melodische lijnen en expressieve  dissonante harmonieën. Alles loopt wel goed af.

     12 cantates

- Squarciato appena havea,  gebaseerd op het verhaal over  de Zeedse koningin Maria Eleonora van Brandenburg, die te horen krijgt dat haar man is omgekomen op het slagveld

     1 mis

     1 passie

     10 korte vespers

     18 motetten

 

David Pohle (Pohl, Pohlen, Pole, Pol, Bohle) (Marienberg, Saksen, Duitsland, 1624 – Merseburg, 20 december 1695) kwam uit een familie van stadsblazers. David Pohle kreeg zijn muzikale opleiding van Heinrich Schütz in Dresden. Met zijn broer Samuel Pohle kwam David Pohle in 1648 als muzikant in dienst van de kapel van hertog Christian I von Sachsen-Merseburg. Van 1650 tot 1652 werkte hij in Kassel. Vanaf 1653 was hij in dienst van het Gottorfer Hof in Sleeswijk. In een document uit 1660 heet David Pohle „Fürstlich Magdeburgischer Concertmeister". Vanaf 1661 is hij „Fürstlicher Capellmeister“ aan het hof van hertog August von Sachsen-Weißenfels in Halle. in 1680 neemt Johann Philipp Krieger het van hem over als het hof verplaatst wordt van Halle naar Weissenfels. Van 1678 tot 1682 is David Pohle daarnaast Kapellmeister in Zeitz. Von 1682 tot zijn dood was hij Kapellmeister in Merseburg, terug waar hij begon. Zo gaat het vaak met mensen.

Van zijn composities werd tijdens zijn leven niets gepubliceerd en is veel verloren gegaan.

David Pohle componeerde

     6 Singspiele, allemaal verloren gegaan

     17 Latijnse motetten

     9 Duitse religieuze werken

     cantatecyclus voor het hele kerkelijke jaar, vrijwel geheel verloren gegaan.

     16 liederen voor zangstem(men) en instrumenten

     32 sonaten voor 3 tot 8 instrumenten

     2 suites voor 4 instrumenten

     1 ballet, in luittabulatuur

Johann Rudolph (Rudolf) Ahle (Mühlhausen/Thüringen, Duitsland, 24 december 1625 - 9 juli 1673) was afkomstig uit een familie van kooplieden. Hij ging naar school in Mühlhausen en Göttingen en studeerde uiteindelijk aan de filosofische faculteit in Erfurt. Vanaf 1646 was hij daar cantor in de Andreaskerk. In 1649 vestigde hij zich als vrij musicus in Mühlhausen. In 1650 trouwde hij daar met Anna Maria Wölfer, vanaf 1654 was hij er organist aan de hoofdkerk Divi Blasii. Vanaf 1655 vervulde hij als lid van Stadsraad talrijke ambtelijke functies. In 1673 werd hij nog als burgemeester benoemd. Zijn in 1650 geboren zoon Johann Georg Ahle volgde zijn vader als componist en organist aan de kerk Divi Blasii op.

Johann Rudolph Ahle componeerde

     Motetten

     Aria‘s

- ”Liebster Jesu, wir sind hier”

- ”Komm Jesu Christ, sei unser Gast”

- ”Lasset uns den Herren preisen”

     64 orgelwerken

     10 instrumentale ensemblesuiten

 

Jacques Gallot (Jacques de Gallot, le vieux Gallot de Paris) (Parijs, omstreeks. 1625 – omstreeks 1690 was afkomstig uit een Parijse familie van luitisten en componisten. Hij was een leerling van Ennemond Gaultier. Robert de Visée componeerde een tombeau als herinnering aan hem.

Jacques Gallot schreef

     werken voor luit

     muzikale portretten en tombeau.  Hij was een van degenen die dit genre hebben ontwikkeld.

- Les Plaintes de Psyché

 

Francesco Petrobelli (Pietrobelli), (omstreeks 1625, Vincenza, Italië – 31 maart 1695) was lid van de roomskatholieke geestelijkheid. 22 augustus 1647 werd hij benoemd als maestro di cappella aan de kathedraal van Padua. In november 1652 werkte Francesco Petrobelli met verscheidene collega’s aan het hof van Innsbruck. Op 8 november 1684 ging hij met pensioen, maar hij speelde hier en daar nog als organist.

Francesco Petrobelli componeerde

     1 opera

     4 boeken met motetten

     4 boeken met psalmbewerkingen

     2 wereldlijke cantates

     1 boek met musiche sacrae, voor 1 of twee stemmen met instrumenten

     2 boeken scherzi amorosi

     1 boek scherzi musicali

     2 boeken musiche da camera

 

William Young (Engeland, omstreeks 1625 (?) – Innsbruck 23 April 1662) was in 1652 kamermuzikant aan het hof van Innsbruck, waar ze hem “de Engelsman” noemden. Van voor die datum is niets over William Young bekend. William Young stierf op 23 April 1662 en werd begraven in de Kathedraal van Innsbruck.

William Young componeerde

     14 sonates voor twee, drie en vier instrumenten en basso continuo; hij was zo’n beetje de eerste Engelse componist die sonatas publiceerde

- 11 sonatas, 1653;

- sonata 29 voor gamba, viool en basso continuo

     9 fantasias voor drie gamba’s en basso continuo

     39 solostukken voor lyra (een soort gamba)

     30 solostukken voor basgamba

     dansen voor 2 -5 stemmen

     divisions

- divisions in g kleine terts over “la Monica” voor gamba en basso continuo

 

Marco Giuseppe Peranda (Macerata, Italië, gedoopt 4 april 1626 – Dresden, 12 januari 1675 in Dresden) was de zoon van Alessandro Peranda en Francesca Ciaramora, de vijfde van twaalf kinderen. Vanaf 1651 was Marco Giuseppe Peranda altzanger in de kapel van Johann Georg II van Saksen. In 1661 werd Marco Giuseppe Peranda tweede kapelmeetser en in 1663 kapelmeester van de kapel.

In 1670 maakte hij een reis door Italië. In 1672 terug in Dresden werd hij bevorderd tot Hofkapelmeester. Hoewel hij altijd Katholiek was gebleven en zich niet had bekeerd tot het Lutheranisme werd hij na zijn dood in 1675 probleemloos begraven in de Marienstern Abdij in Dresden. Een groot deel van zijn partituren is verloren gegaan bij de bombardementen op Dresden an het einde van de Tweede Wereldoorlog.

Marco Giuseppe Peranda componeerde

     2 opera’s

     2 oratoria

     1 passion

     2 missen

- mis in a kleine terts, werd door Johan Sebastian Bach eigenhandig gekopieerd en gebruikt in zijn eigen Lutherse missen BWV 233 – BWV 236

     motetten

     geestelijke concerten

     madrigalen 

 

Wolfgang Carl Briegel (Königsberg, Beieren, Duitsland 21 mei 1626 – Darmstad, 19 november 1712) was de zoon van een apotheker. Het gezin vluchtte tijdens de dertigjarige oorlog na de bezetting van Königsberg door de graaf van Tilly naar neurgenberg. Daar zong Wolfgang Carl in het koor van de Vrouwenkerk en hij ging er ook studeren. Later studeerde hij aan de Universiteit van Altdorf bij Johann Staden en Johann Erasmus Kindermann. Hij werd organist aan de Sint Johanneskerk en docent aan de middelbare school in Schweinfurt. In 1650 werd Wolfgang Carl Briegel door hertog Ernst de Vrome van Saksen–Gotha benoemd als cantor en muziekdocent van zijn gezin in Gotha. Daar in Gotha maakte hij kennis met Johann Rudolph Ahle en leden van de familie Bach. Elisabeth Dorothea, de oudste dochter van hertog Ernst en zijn beste leerling, haalde Wolfgang Carl Briegel in 1671 als kapelmeester naar Darmstadt toen ze de vrouw werd van van landgraaf Lodewijk VI van Hesse–Darmstadt. Hij bleef daar tot zijn dood, de laatste jaren als assistent van Christoph Graupner en Ernst Christian Hesse. Wolfgang Carl Briegel is naast de stadkapel begraven. In Darmstadt is de Briegelweg naar hem vernoemd.

Wolfgang Carl Briegel componeerde

     8 opera’s en singspielen

     8 balletten en theatermuziekwerken

     8 gepubliceerde cantates

     24 verzamelingen religieuze muziek

     4 series instrumentale werken

     orgelwerken

 

Johann Melchior Gletle (Bremgarten, Aargau, Zwitserland, juli 1626 – Augsburg, 6 september 1683) werkte vanaf 1651 in Augsburg als organist van de dom en was daar vanaf 1654 Domkapellmeister.

Johann Melchior Gletle componeerde

     missen

     72 motetten

- Expeditio musicae, classis IV opus 5, 1677, 36 motetten, zeer virtuoze muziek voor zangers, strijkers en blazers, mooi gecomponeerd. CD: Musica Fiorita onderleiding van Daniela Dolci Pan Classics PC 103337.

+ Triumphale canticum,  kan, al naar gelang het kerkelijk feest, op verschillende teksten worden gezongen

+ Tota pulchra es (Jij bent een en al schoonheid), tekst Hooglied, kan bij elk Mariafeest worden gezongen

+ Ist dann so graß und greulich,  kerstmotet met vijf “Flautis vel Violis”, dus je kunt er alle kanten mee op

     psalmen voor het Maria Vesper

     litanieen

     2 boeken “Musica genialis latino-germanica” voor 1 tot 5 stemmen, Latijnse en Duitse wereldlijke “Concerten”, waarin onder meer 36 “Trombeterstücklen” voor twee “trompetviolen”, twee meter lange éénsnarige strijkinstrumenten, waarvan het klanklichaam zo resoneert dat er een trompetachtig geluid ontstaat.

 

Giovanni Legrenzi (Clusone, bij Bergamo, Italië, gedoopt 12 augustus 1626 - Venetië, 26 mei 1690) was de zoon van violist Giovanni Maria Legrenzi. Giovanni Legrenzi had twee broers en twee zussen. Een van zijn broers, Marco, was ook een getalenteerd muzikant, maar hij kwam al vroeg te overlijden. Giovanni Legrenzi had muziekles van zijn vader en van 1639 tot 1643, aan de Accademia Mariana in Bergamo. Hij leerde zichzelf componeren. In 1645, toen hij negentien jaar oud was, kreeg hij een functie als organist aan de Santa Maria Maggiore in Bergamo. In 1651 werd hij er tot priester gewijd en in1653 werd hij eerste organist. Hij werkte er nauw samen met kapelmeester Maurizio Cazzati. Vanaf 1656 tot 1665 was Giovanni Legrenzi in dienst in Ferrara voor markies Ippolito Bentivoglio, als maestro di cappella van de Accademia dello Spirito Santo ('Academie van de Heilige Geest').

Van 1670 tot 1676 was hij muziekleraar aan het 'Santa Maria dei Derelitti' (het Ospedaletto) in Venetië. In 1676 werd hij koormeester van het 'Ospedale dei Mendicanti', een soort conservatorium, waar hij bleef tot 1682. In 1683 volgde hij Antonio Sartorio op als vice-maestro in de San Marco tegen 200 ducaten salaris en in 1685 volgde hij Monferrato op als kapelmeester, wat hem 400 ducaten opleverde. Giovanni Legrenzi overleed op 27 mei 1690 aan nierstenen. Hij had vele leerlingen waaronder Antonio Lotti en Antonio Caldara.

Giovanni Legrenzi componeerde

     17 opera’s

- Eteocle e Polinice, opera in 3 bedrijven, 13 december 1674, libretto Tebaldo Fattorini, gebaseerd op Thebais, een verhalend latijns gedicht van Papinio Stazio.

- La divisione del Mondo (de verdeling van de wereld), 4 februari, 1675, opera in drie bedrijven, libretto Giulio Cesare Corradi.  and was commissioned by the Marquis Guido Rangoni. De opera vertelt het verhaal van de verdeling van de wereld nadat de Titaanse reuzen waren verslagen door de goden en in de Tartarus waren opgesloten. Godin Venus zorgt voor de dramatische onwikkeling van de opera door een serie zedelijke verleidingen, wat bij alle andere goden, behalve Saturnus tot losbandigheid leidt. In het derde bedrijf opent Venus de eerste scene met de aria Lumi potete piangere, vreselijk mooi

     14 oratoria

- La morte del cor penitente (De dood van het boetvaardige hart), 1673. een aandoenlijke zondaar (tenor) probeert zijn ziel te redeen met een spirituele pelgrimstocht.

     drie boeken Sacri musicali concerti

- Concerti Musicali Per Uso Di Chiesa,  opus1, 1654 

+ Messa A 4 Voci E Doi Violini 

+ Vesperae Solemnes De Confessore, 20 motetten en antifonen en een Magnificat

     2 losse missen

     Salmi a cinque, 13 psalmzettingen voor 3 stemmen, 2 violen en basso continuo 1657, opgedragen aan kardiaal Pio Vescovo van Ferrara.

nr. 5 Laudate Pueri, voor sopraan, alt en bas, versperpsalm

nr. 8 Nisi Dominu,voor twee tenoren en bas, vesperpsalm

     veel motetten

Magnificat voor 4 stemmen en instrumenten

     15 wereldlijke cantates

     3 boeken met cantate-achtige werken en canzonetten

     80 sonates voor 2 tot 6 stemmen. Legrenzi ontwikkelde de vierdelige sonate da chiesa

- Sonate dà Chiesa, e dà Camera, Correnti, Balletti, Alemane, Sarabande a tre, doi violini, e violone. Libro Secondo, opus 4, 1656, 30 triosonates 

     Balletti e correnti à 5, opus 16, 1691, instrumentale dansen voor 5 stemmen

 

Louis Couperin (Chaumes-en-Brie, omstreeks 1626 ‒ Parijs, 29 augustus 1661) bracht met zijn broers François (l'Ancien) en Charles en enkele vrienden in 1651 (52?) een serenade in het kasteel van Chambonnières op de naamdag, 25 juli, van diens bewoner, de componist Jacques Champion de Chambonnières (1602-1672), de grondlegger van de Franse klavecimbelschool. Deze was van de prestaties zeer gecharmeerd en introduceerde de violist en componist van het werk, Louis, in Parijs aan het hof. Op 9 april 1653 trad hij als organist in dienst van de Saint-Gervais-Saint-Protais kerk te Parijs, één van de belangrijkste en bestbetaalde banen: 400 livres per jaar en een dienstwoning. In Parijs maakte hij tevens naam als klavecinist.Hij trad in koninklijke dienst als ordinaire de la musique de la chambre voor de 'viole', de viola da gamba. Hij overleed op 35-jarige leeftijd. Zijn broer Charles, de vader van zijn later beroemde neef François Couperin, volgde hem op als organist aan de Saint-Gervais.

Tijdens zijn leven werd geen van zijn werken ooit gepubliceerd. De belangrijkste bron van zijn klavecimbeloeuvre  (122 werken) is het Bauyn manuscript, collectie werken in het bezit van de familie Bauyn d'Angervilliers, ondertussen overgedragen aan de Bibliothèque Nationale de France in Parijs (nr. Rés. Vm7 674–675)

Louis Couperin schreef

     2 sinfonia’s voor 2 instrumenten en basso continuo

     4 fantasieën à 5

     1 sinfonia voor 1 instrument en basso continuo

     2 fantasieën voor 2 violen

     141 klavecimbelwerken (nummering Bruce Gustafson, naar toonaard geordend, Louis Couperin heeft de stukken nog niet in een  suitevorm gezet, Richard Egarr ordende ze in 21 suites)

- 14 préludes non mésures, nr. 1 – 14, expressief improviserend

- Allemande la précieuze in c kleine terts, nr. 30

- Gique in c kleine terts, nr. 33

- Allemande Grave in F grote terts, nr. 67

- Chaconne in F grote terts, nr. 78 

- Tombeau de Monsieur Blancrocher,  in F grote terts, nr. 81, expressief werk

- Passacaille in g klein, nr. 98

- Pavane in fis kleine terts, nr. 120, mooi en merkwaardig

Opname: Richard Egarr, Harmonia Mundi HMU 907511.14 (4 CD's)

     70 orgelwerken

 

Charles Mouton (omstreeks 1626 – 1710) is waarschijnlijk geboren in Rouaan, studeerde waarschijnlijk bij Denis Gaultier. Hij  werkte aan het hof van de hertogen van Savoye in Turijn. In de zestiger jaren van de 17de eeuw gaf hij luitles aan Parijse vooraanstaanden. Rond 1680 publiceerde hij bij Estienne Roger in Amsterdam Pièces de luth sur différents modes, van twee delen hiervan is één kopie bewaard gebleven. In verschillende verzamelmanuscripten zijn ook nog eens meer dan 120 werken van hem teruggevonden. Zijn eerste luitboek bevat een belangrijk Avertissement over de uitvoering van zijn stukken. In 1690 schilderde François de Troy een beroemd portret van hem, bewaard in het Louvre. Charles Mouton vertegenwoordigt, met Jacques Gallot, de laatste bloeiperiode van de Franse luitschool.

Charles Mouton componeerde alleen

     muziek voor luit

- Tombeau de Madame, op de dood van Henriëtte d’Angeleterre, is een van zijn allermooiste stukken 

     10 concerti á 5, gecomponeerd door "signor Mouton"; authenciteit en identiteit van de componist zijn niet duidelijk;

 

 

 

 

Lucas Ruiz de Ribayaz y Fonseca (Spanje, 1626 ná 1677) werd opgeleid als priester aan de kapittelkerk van Villafranca del Bierzo in de provincie Léon. Hij werkte daar ook als harpist en componist. Hij stond in dienst van de kapittelkerk in Léon. In 1676 begeleidde de Spaanse onderkoning graaf de Lemos naar Peru was in zijn dienst een tijd in Lima. Later kwam hij weer naar Europa terug.

Lucas Ruiz de Ribayaz schreef

     Luz, y norte musical, para caminar por las cifras de la guitarra españióla, y arpa, een handboek voor het leren bespelen van de Spaanse barokke vijfsnarige gitaar en de dubbelbesnaarde harp (arpa de dos órdenes, in Italië arpa doppio). Het boek bevat uitgebreide instructies en daarnaast een aantal in tabulatuur geschreven werken voor gitaar en harp van hemzelf en andere componisten:

- folia, 

- jácaras, 

- canario,

- passacalles

- andere dansvormen

 

Johann Caspar (von) Kerll (Adorf, Oostenrijk, 9 april 1627 - München, 13 februari 1693) was de zoon Caspar Kerll, organist en Catharina Hendel. Johann Kaspar toonde al jong buitengewone muzikale mogelijkheden.  Hij werd vanaf 1641 opgeleid door Giovanni Valentini, hofkapelmeester in Wenen.

Johann Kaspar Kerll werd in Wenen organist. In 1648 benoemde aartshertog Leopold Wilhelm van Oostenrijk hem als kamerorganist voor het paleis in Brussel. Zijn werkgever stuurde hem naar Rome om te studeren bij Giacomo Carissimi.  In 1656 kreeg hij een tijdelijke betrekking als kapellmeister aan het hof van München bij kroonprins Ferdinand Maria.

In 1657 trouwde Johann Kaspar Kerl met Anna Catharina Egermayer. Ze kregen acht kinderen, waarvan alleen de jongste zoon een muzikale carrière maakte. In 1664 werd hij door de Duitse keizer in de adelstand verheven. In 1674 verhuisde Johann Kaspar Kerll naar Wenen, waar hij organist werd aan de Stephansdom en vanaf 1677 werkte als hoforganist. Anna Catharina overleed in 1679 bij een pestepidemie. In 1683 hertrouwde Johann Kaspar Kerll met Kunigunde Hilaris. In 1692 kwam Johann Kaspar Kerll terug in München, waar hij na korte tijd overleed 

Johann Kaspar Kerll was een gewaardeerde leraar, improvisator en componist. Georg Friedrich Handel leende nogal eens thema’s en fragmenten uit zijn werk en Johann Sebastian Bach arrangeerde het Sanctus  uit zijn Missa superba  als Sanctus in D grote terts BWV 241.

Johann Caspar Kerll componeerde

     17 missen

- Missa pro defunctis, een requiem dus

- Missa in fletu solatium obsidionis Viennensis, waar de ellende van de Turkse belegering van Wenen1683 in herdacht wordt. Johann Kaspar Kerll was tijdens de twee maanden durende belegering als hoforganist in de stad. Niemand kon er in of uit, honger en een pestepidemie lagen op de loer, uiteindelijk is de stad met behulp van een Pools leger ontzet. Een  ontroerende mis

     Delectus sacrarum cantionum, 1669, 26 motetten voor 2 tot 5 stemmen

nr. 3     Salve Regina

nr. 5     Ave Regina

nr.7      Exulta corda devota

nr. 26   Salve Regina

     concerti sacri

     5 canzones en sonates; Handel gebruikte een canzona in zijn oratorium “Israël in Egypte”

- Sonate voor twee violen en basso continuo in F grote terts, omstreeks 1685

     orgelwerken

- Modulatio organica, verzameling liturgische orgelmuziek, waarin de pestepidemie van 1679 herdacht wordt.

     28 klavecimbel- (en/of orgel-) werken

- 8 toccatas,

+ Toccata sive ricercata in Cylindrum phonotacticum transferenda

- 6 canzonas,

- Batalla I, Imperial, de cinquè to, in C grote terts, een tamelijk veelgespeeld orgelwerk, werd tot voor kort aan Juan Baptista Cabanilles toegeschreven 

- Capriccio sopra il cucu,

- ciaccona,

- passacaglia,

- 4 suites

 

Pierre Verdier, (Parijs, Frankrijk, 4 juli 1627 – Stockholm, Zweden, 20 september 1706) kwam op zijn 19de jaar naar Zweden als een van de zes Franse violisten die door koningin Kristina werden aangesteld in de balletkapel: La Bande française. De kapel werd opgeheven in 1650. Pierre Verdier kreeg een baan kreeg in de hofkapel, de andere muzikanten gingen naar huis in Frankrijk. In de jaren 1680 was hij dans- en muziekleraar bij graaf Nils Brahe de Jongere.

Pierre Verdier componeerde

     balletten

     motetten

     andere religieuze vocale muziek

     danssuites

     dansen

     andere instrumentale werken

- Lamento,  voor 4 instrumenten

 

Christoph Bernhard (Kolberg, Pommern, 1 januari 1628 – Dresden, 14 november 1692), zoon van een zeeman, studeerde bij Sweelinckleerling Paul Siefert in Danzig en in Warschau. Hij kwam als zanger in Dresden terecht, waar hij zong onder leiding van Heinrich Schütz, die daar Kapellmeister was, en hem ook lesgegeven heeft. De keurvorst gaf hem de mogelijkheid om in Rome verder te studeren.

In 1655 werd hij aangesteld als vice-kapellmeister in Dresden.

In 1663 verhuisde hij naar Hamburg om als muziekdirecteur van het Johanneum te gaan werken. In 1674 riep de kroonprins van Saksen Christoph Bernard  terug naar Dresden als  vice-kapellmeister. Vanaf 1680 was hij daar kapellmeister. Een Requiemmotet bij de begrafenis van Heinrich Schütz  is verloren gegaan.

Christoph Bernhard componeerde

     motetten

- 20 Geistliche Harmonien, opus 1, 1665 voor 1 – 5 stemmen, strijkers en b.c., CD: Parthenia onder leiding van Christian Brembeck; Christophorus CHR 77346

+ Aus der Tieffen, zetting van psalm 130 voor sopraan, twee obligate violen en basso continuo, compositotisch hoogstandje

- Prudentia Prudentiana (Hamburg, 1669) prachtig drievoudig contrapunt

- Requiemmotet bij de begrafenis van Heinrich Schütz

- Herr, nun lässest du deinen Diener, dubbelkorig motet voor twee koren met begeleidende instrumenten

- Tribularum si nescirem, voor 5 solostemmen (S,S,A,T,B), koor en orkest

     3 missen

     14 (wereldlijke) liederen voor stem en basso continuo

 

Filippo Coppola (Napels, 9 augustus 1628 – 26 februari 1680) kreeg voor zijn tiende jaar al muziekles van Pater Orazio en orgelles van don Giovanni Maria Sabino aan de kerk dell'Annunziata. In 1649 werd Filippo Coppola daar na de dood van zijn leermeester zelf organist en daarnaast dirigent van de kapel. In 1656, het jaar van de pest in Napels, waar iedereen aan dood ging, werd hij organist van de Koninklijke Kapel in Napels en in 1658 maestro di cappella. Hij bleef dat tot zijn dood in 1680. Filippo Coppola werd begraven in de kerk van San Giorgio Maggiore. Bijna al zijn werk is verloren gegaan.

Filippo Coppola componeerde

     opera’s

El robo de Proserpina, opera in het Spaans, als Las faticas de Ceres in het Italiaans overgezet in 1678.

     sinfonia’s

     4 motetten

 

Gustav (Gustaf) Düben (*Stockholm, Zweden, omstreeks 1628 – 19 december 1690) was de zoon van de Duitser Andreas Düben, leerling van Jan Pieterszoon Sweelinck, in Stockholm kapelmeester aan het hof en organist aan de Duitse kerk Sint Gertrud. Gustav werd door zijn vader voor zijn muzikale opleiding naar Duitsand gestuurd. In 1647 werd Gustav Düben lid van de Kungliga Hovkapellet (Koninklijke Hofkapel), in 1663 volgde hij zijn vader als kapelmeester en organist op. Zelf werd hij weer opgevolgd door zijn zonen Gustav de Jongere (van 1690 tot 1698) en Anders (van 1698 tot 1726).

Gustav Düben componeerde wel een paar nooit meer uitgevoerde

     Psalmen, Aria’s, koorwerken en dansen,

maar hij is vooral belangrijk omdat hij van1640 tot 1720 met zijn zoon een omvangrijke verzameling muziekpartituren en muziekuitgaven aanlegde, die hij onder meer op zijn reizen in het buitenland verzamelde. Zijn zoon schonk de collectie in 1732 aan de Universiteitsbibliotheek van Uppsala. Zij werd in 1888 pas weer ontdekt.

     De Dübencollectie is één van de belangrijkste bronnen van 17de–eeuwse muziek.

De Dübencollectie bestaat uit 2300 werken van 300 componisten. Onder meer 105 werken van Dieterich Buxtehude.

De Universiteit Uppsala  heeft de verzameling gedigitaliseerd en online beschikbaar gesteld.

http://www2.musik.uu.se/duben/Duben.php

 

Francesco Lucio (Luccio, Luzzo (Conegliano, Italië omstreeks 1628 – Venetië, 1 september 1658) verhuisde al jong naar Venetië, waar hij leerling werd van Giovanni Antonio Rigatti, maestro di canto van het Ospedale degli incurabili. Hij zou nooit meer uit die stad weggaan. In 1645 werd hij organist van de kerk van San Matino.

Hij schreef een paar opera’s die succes hadden en werd maestro di capella aan het Venetiaans Hospitaal en aan het Ospedale della Pietà. In de laatste jaren van zijn leven gaf hij ook leiding aan een groep muzikanten in het klooster van San Martino in Burano. In 1658 kwam hij om het leven door een wond, veroorzaakt door een zwaardslag. Hij is begraven in de San Martino in Venetië.

Francesco Lucio componeerde

     5 opera’s

- L'Orontea, dramma musicale, libretto Giacinto Andrea Cicognini, 1649, zijn bekendste werk, van oudsher ten onrechte toegeschreven aan Antonio Cesti.

- Il Medoro, dramma per musica, libretto Aurelio Aureli, naar Ludovico Ariosto, 1658

     2 bundels motetti concertati voor 2 en 3 stemmen en basso continuo

     Arie a voce sola, Libro primo, 1655, werken van 9 componisten voor zangstem en basso continuo

- Fuggi pur, o crudele, aangrijpend hoogtepunt van melancholie

     1 psalm voor zangstem en viool

 

Jean Henry d'Anglebert (Danglebert) (1628 of 1635 – Parijs, 23 april 1691)was een leerling van Jean Champion de Chambonnières, de grondlegger van de Franse klavecimbelschool.

D'Anglebert was organist van de broer van Lodewijk XIV, de hertog van Orléans en van het klooster van de Jacobijnen, een Dominicanenorde, in de rue St.Honoré. D'Anglebert was ook in dienst van Marie-Anne Christine de Bavière, na haar huwelijk in 1680 met haar neef, de kroonprins, de Grand Dauphin.

De laatste 29 jaar van zijn leven was Jean Henry d'Anglebert in dienst van koning Lodewijk XIV. In 1659 trouwde Jean Henry d'Anglebert met Magdelaine Champagne. Het echtpaar kreeg 10 kinderen. De twee oudsten werden briljante klavecinisten. In oktober 1662 kocht hij de erffunctie van joueur d'épinette de la Chambre du Roi van Jean Champion de Chambonnières; na Chambonnières' dood in 1672 verwierf D'Anglebert diens post aan het hof. In 1674 kocht hij voor zijn oudste zoon, die toen nog erg jong was, al de erffunctie, met goedkeuring van door de koning, van hofklavecinist. Vanzelfsprekend volgde zijn zoon Jean-Baptiste Henry hem bij zijn overlijden op.

Jean Henry d'Anglebert componeerde

     57 klavecimbelwerken, waaronder een aantal transcripties van operawerken van Jean Baptiste Lully

- Suite voor klavecimbel nr. 1 in G grote terts, 1689;

deel 1 "Prélude", fantasierijk.

- Suite voor klavecimbel nr. 2 in g kleine terts, 1689;

deel 21 "Passacaille d'Armide", naar Lully, het laatste deel, dramatisch hoogtepunt.

- Suite voor klavecimbel nr. 3 in d kleine terts, 1689;

deel 1 "Prélude non mesuré", vaak apart uitgevoerd.

- Suite voor klavecimbel nr. 4 in D grote terts, 1689;

deel 7  Chaconne Rondeau

deel 8  Le tombeau de Mr. de Chambonnières, ingetogen

     6 orgelwerken

- Fuga voor orgel in d kleine terts, 1689

 

Lelio Colista (Rome, Italië, 13 januari 1629 - 13 oktober 1680) was de zoon van de bibliothecaris van het Vatiaan Pietro Colista uit Aquila. Lelio kreeg in zijn jeugd een muzikale opleiding op het Seminario Romano en ontwikkelde zich tot een virtuoze luit-, gitaar en theorbespeler. Op zijn dertigste was hij "custode delle pittore" (curator van de schilders) aan de pauselijke Capella Sistina. Een paar jaar later werd hij maestro di cappella aan de San Marcello al Corso In 1664 trad hij in dienst aan het hof van Lodewijk XIV in Versailles omdat hij de kardinaal Flavio Chigi bij een bezoek mede had begeleid. De laatste 20 jaar van zijn leven was hij een veel gevraagd componist en docent in Rome. In 1669 trouwde hij met Margarita Petrignani. Verschillende van hun kinderen werden ook muzikant. Lelio Colista was de gitaarleraar van Gaspar Sanz. In 1675 werd hij lid van de Arciconfraternita delle Sacre Stimatte in Rome. Geleerde Athanasius Kircher noemde hem Romanae Urbis Orpheus (de Orpheus van de stad Rome).

Lelio Colista componeerde

     2 oratoria’s, 1661 en 1667, verloren gegaan

     5 cantates

     24 sinfonie a 3, eigenlijk de eerste sonates da chiesa die in Rome werden gemaakt en uitgevoerd

     6 sonates à 3 da camera

     6 symfonia’s voor meerdere luiten, gitaren en/of theorbes

     dansen voor gitaar

     5 sonates voor viool, basso en basso continuo

     3 orgelsonaten 

 

Johann Michael Nicolai (Ulrichshalben?? bij Weimar, 1629 – Stuttgart, 26 januari 1685). was de zoon van een schoolconcierge. Tot 1655 was lid van de hofkapel van de hertog van Sachsen-Lauenburg, Van 11 oktober 1655 tot zijn dood was Johann Michael Nicolai 30 jaar lang instrumentalist in de Hofkapelle Stuttgart, waar hij onder andere de Violone bespeelde. Zijn zoon Johann Christoph Nicolai (1683–1753) was burgemeester van Cannstatt.

Johann Michael Nicolai componeerde

     12  psalmen voor 3 stemmen, strijkers en basso continuo

     24 gezangen voor 4 stemmen, strijkers en basso continuo

- Laudade Dominum

- Nach dir Herr, verlanget mich

- Blöder Mensch, was füchst du dich

     3 cantates

     sonates voor meer dan 4 stemmen

- sonate a 6, voor viool en strijkensemble, 1662

     27 sonates voor 1 - 3 stemmen en basso continuo, waarbij lage stemmen doorgaans een belangrijke rol spelen

- sonate nr. 4 voor twee violen en trombone

- sonate nr. 12 voor twee violen en gamba

- sonate voor viool en gamba

- sonate voor gamba en basso continuo

     24 capriccio’s voor 4 violen en basso continuo, 1675

 

Anthony Poole (Engeland, omstreeks 1629 - Luik, België, 1692), was opgevoed in een netwerk van Katholieke opleidingen, die de Engelse Jezuïeten in stand hielden in Europa. Het was de bedoeling dat hij gewijd werd tot een Jezuïetische priester en een bijdrage zou leveren aan het muzikale leven van de instellingen waar hij leefde en werkte, vooral in het Engelse College in Saint-Omer, in Spaans Vlaanderen. In notities wordt hij aangetroffen in het Engelse College in Saint-Omer op verschillende momenten tussen 1659 en 1678 en in Luik in 1672 en vanaf 1679 tot zijn dood in 1692.

Anthony Poole componeerde

     18 werken voor twee violen, basgamba en basso continuo

     2 sonates voor twee basgamba’s en basso continuo

     6 werken voor viool, basgamba en basso continuo

     37 werken voor basgamba of viool, met of zonder basso continuo