Componisten

vanaf 1660

 

Johann Sigismund Kusser (Cousser) (Pressburg (nu Bratislava), Sowakije, gedoopt op 13 februari 1660 – Dublin, Ierland, vóór 17 november 1727) was de zoon van Johann Kusser, een Protestantse cantor en componist in Pressburg. Johann Sigismund Kusser, zijn zus en zijn ouders verhuisden naar Stuttgart in 1674 vanwege religieuze onderdrukking. Twee jaar later ging Johann Sigismund naar Parijs waar hij zes jaar in het Paleis van Versailles verbleef. Daar had hij compositieles van hofomponist Jean-Baptiste Lully. Johann Sigismund Kusser werkte daarna aan de prinselijke hoven in Baden-Baden en Ansbach.

In 1690 werd hij Kapellmeister aan het nieuwe operatheater in In de jaren daarna trpouwde hij met Hedwig Melusine von Damm, de dochter van stadsbestuurder. Ze kregen vier kinderen. Hun dochter Auguste Elisabeth trouwde met schrijver en journalist Philipp Julius Rehtmeyer in Braunschweig. Vanwege oneneigheden met de librettist en hofdichter Friedrich Christian Bressand besloot Johann Sigismund Kusser in 1694 te aan werken aan de opera aan de Ganzenmarkt in Hamburg. Hij bleef daar maar anderhalf jaar en na baantjes hier en daar werd hij in 1699 hofkapelmeester aan het hof van Eberhard Louis, hertog van Württemberg.

Tegen het eind van 1704 vestigde hij zich in Londen als omponist en privé muziekleraar. In 1707 verhuisde hij naar Dublin, waar hij in 1711 Chapel-Master van het Trinity College werd.

Johann Sigismund Kusser componeerde

     15 opera’s en serenata’s

- The Universal Applause of Mount Parnassus: Serenata da Camera, ode voor de verjaardag van koningin Anne,  6 februari 1711 in Dublin

     1 cantate

     2 motetten

     18 ouverture-suites

- Composition de Musique, 1682, een verzameling 6 Franse ouvertures

     enkele andere instrumentale werken 

 

Johann Kuhnau (Geising, Saksen, Duitsland, 6 april 1660 – Leipzig, 5 juni 1722) was een van de vele kinderen in het grote, religieus Lutherse gezin van meubelmaker Bathel Kuhn en kleermakersdochter Susanna Schmiedt. Op zijn negende jaar ging Johann Kuhn naar de Kreuzschool in Dresden, waar hij in het schoolkoor zong en muziekles kreeg van Krügner , Christoph Kittel en organist Alexander Heringk, later van Vincenzo Albrici. In 1680 keerde hij terug naar Geising vanwege een pestuitbraak in Dresden. Later dat jaar werd hij cantor en organist aan het Johanneum in Zittau. In 1682 ging hij naar Leipzig en begon een studie rechten. Hij veranderde daar zijn achternaam in Kuhnau. In 1684 werd hij ook organist van de Thomaskerk. In 1688 haalde hij zijn rechtendiploma en werd naast organist praktiserend advocaat.

In februari 1689 trouwde Johann Kuhnau met Sabibe Elisabeth Plattner, dochter van een Leipziger rietsnijder. Ze kregen acht kinderen. Daarvan overleefden slechts drie dochters hun vader.

 In 1701 volgde hij Johan Schelle op als muzikaal directeur van de Nikolaikerk en de universiteit, en als cantor van de Thomasschool. In deze laatste functie gaf hij onder meer lessen aan Christoph Graupner en Johann David Heinichen. Hij hield deze muzikale ambten tot zijn dood en werd daarna door Johann Sebastian Bach opgevolgd in al zijn functies, behalve als directeur van de universiteit. Johann Kuhnau legde met zijn populaire klavecimbelwerken de grondslag voor de populariteit van een toetseninstrument als huismuziekmeubel ten koste van de luit.

In 1700 publiceerde Johann Kuhnau een satirische muzikale avonturenroman: Der Musicalische Quacksalber. Het geeft zijn kijk op het leven in die tijd aardig weer. 

Johann Kuhnau componeerde

     50 cantaten

- de kerstcantate Uns ist ein Kind geboren, als BWV 142 toegeschreven aan Johann Sebastian Bach, is waarschijnlijk gecomponeerd door Johann Kuhnau

- Weicht ihr Sorgen aus dem Hertzen, cantate voor sopraan, strijkers en basso continuo

     6 motetten

- Magnificat voor 5 stemmen, 2 hobo’s, 3 clarino’s ,strijkers en basso continuo

 •     9 (series) klavecimbel- of orgelwerken

- twee delen Neue Clavierübung, 1689 en 1692

- Eine Sonata aus dem B (sonate in Bes), 1692, bijná de oudst bekende klavecimbelsonate, die van Sybrandt van Noordt is twee jaar ouder

- Musicalische Vorstellung einiger biblischer Historien, 1700, Bijbelse programmamuziek in 6 sonaten. Echte programmamuziek

Sonata I: Der Streit zwischen David und Goliath, in C grote terts

Sonata II: Der von David vermittelst der Music curirte Saul in G dorisch

Sonata III: Jacobs Heyrath in G grote terts

 

Sebastián Durón (Brihuega, Guadajara, Spanje, gedoopt 19 april 1660 – Cambo-les-Bains, Aquitaine, Frankrijk, 3 augustus 1716) was de oudste zoon van Sebastián Durón senior (1626 – 1668), koster van de kerk, en zijn tweede vrouw Margarita Picazo (1634 – ná 1685). Sebastián had twee jongere broers: Francisco en Alonso, en drie zussen, waarvan er twee non werden in het Hiëronymietenklooster van San Ildefonso in Brihuega. Sebastian Durón werd in eerste instantie opgeleid door zijn halfbroer Diego Durón, ook componist en daarna door Andrés de Sola, eerste organist aan de kathedraal van La Seo, Zaragoza. Sebastian Durón was organist en koormeester aan kathedralen in Sevilla (1679), Burgo de Osma (1685) en Palencia (1686) tot hij in 1691 werd aangesteld als organist van de Koninklijke Kapel van Koning Karel II in Madrid. In 1702 werd hij maestro de capilla en directeur van de koninklijke koorschool.

In 1706 werd hij ontslagen en verbannen naar Frankrijk vanwege zijn openlijke steun in de de Spaanse successieoorlog voor de Oostenrijkse Habsburgers, die verloren van koning Philips V van Bourbon.

In 1714 was hij even terug in Spanje in dienst van de Graven van Osuna, maar vanaf 1715 ging hij definitief naar Bayonne als kapelaan van de verbannen koningin Mariana van Neuburg, de weduwe van Karel II. Sebastian Durón droeg de mis op bij haar afgekeurde hertrouwen met de zoon van een vatenmaker. Sebastian Durón stierf aan aan tuberculose.

Sebastian Durón componeerde

     5 zarzuela’s

- Coronis, libretto een anonieme dichter, 1705. Zarzuela, meer een barokopera die zijn tijd een halve eeuw vooruit is. Het verhaal gaat over Diana’s Priesteres Coronis  (sopraan), die op de hielem gezeten wordt door het zeemonster Triton (sopraan) Triton moet Coronis ontvoeren naar zijn baas Neptunus (sopraan). Maar Triton wordt zlf verliefd op Coronis. Dat leidt tot ontsnappingen, avonturen en pittoreske strandscènes. Uiteindelijk wordt Triton in een oorlog in Thracië door Apollo (sopraan) gedood.  Hij gaat met Coronis aan de haal. Fantastisch werk.

- El imposible mayor en amor, le vence amor, zaruela in 2 bedrijven, zomer 1710, libretto Francisco Bances Candamo en José de Cañizares), destijds groot succes in Frankrijk.

     2 opera’s

-  La guerra de los Gigantes, opera in 1 akte, alleen hoge (vrouwen)stemmen

     7 missen

     begrafenismuziek

     3 versperverzamelingen

     8 lamentatiezettingen van de Klaagliederen van Jeremia

     15 motetten

     52 villancico’s

- ¡Volcanes de amor,…!, voor vier stemmen, (tono) lied voor het Heilig Sacrament (de eucharistie tijdens de mis)  voor vier stemmen, 1690. Sebastian Dúron heeft daar wel twintig villancico’s voor geschreven. Andere Spaanse tijdgenootcomponisten deden dat ook. Verbluffende woordschilderingen. Vinnige salvo’s, subtiele echo’s en plotse veranderingen van textuur.

     1 orgelwerk

http://sebastianduron.com

 

Alessandro Scarlatti (Palermo, Italië, 2 mei 1660 – Napels, 24 oktober 1725) was de oudste zoon van zanger Pietro Scarlata en Eleonora Amato. Zijn jongere broer Francesco Scarlatti werd ook muzikant en zijn zus Anna Maria Scarlatti zangeres. In 1672 gingen moeder en de kinderen, vader was vermoedelijk overleden, naar Rome.

Op 12 april 1678 trouwde Alessandro Scarlatti in de kerk Santo Andrea della Fratte, met Antonia Maria Vittoria Ansalone. Ze kregen 10 kinderen, waaronder componist Domenico Scarlatti en organist Pietro Filippo Scarlatti. Omdat zijn zus Anna Maria een omstreden relatie met een geestelijke had, kon Allessandro geen kerkelijke betrekking in Rome krijgen. Ex-koningin Christina van Zweden had zoveel waardering voor zijn werk, dat hij bij haar orkest maestro di cappella kon worden  

In 1683 kreeg Alessandro Scarlatti eindelijk een betrekking als maestro di cappella aan de kerk San Girolamo della Carità. In 1684 werd tijdens het carnaval in Napels zijn opera La Psiche uitgevoerd, en dat leidde tot een kapelmeesterschap bij de Cappella Reale in Napels van 1684 tot 1703. Af en toe gaf Allessandro Scarlatti ook nog les aan het Conservatorio di Santa Maria di Loreto in Napels. In juni 1702 nam Alessandro Scarlatti een vakantie van 4 maanden op om een poosje aan het hof van Cosimo III de’ Medici (1642/1670–1723), groothertog van Toscane, operauitvoeringen te verzorgen. Hij bleef er tot december, kwam dus veel te laat weer in Napels terug en kreeg daar begin 1703 zijn ontslag. Hij ging naar Rome, waar Kardinaal Pietro Ottoboni  verrukt was van zijn muziek en hem een aanstelling in de Santa Maria Maggiore als tweede maestro di cappella bezorgde. Onder het pseudoniem „Terpandro Politeio“ werd hij lid van de  „Accademia dell’Arcadia“ en in mei 1707 werd hij eerste maestro di cappella aan de Santa Maria Maggiore. Alessandro Scarlatti had een grote invloed op de muziek van Georg Friedrich Händel. Rond 1708 ontmoetten ze elkaar bijna dagelijks in Rome.

Toen de Oostenrijkers tijdens de Spaanse successieoorlog (1701 – 1714) de heerschappij over Napels van de Spanjaarden hadden overgenomen werd Allessandro Scarlatti op 1 december 1708 door de Oostenrijkse onderkoning, kardinaal Vincenzo Grimani (1652–1710), opnieuw tot maestro di cappella van de Cappella Reale benoemd. In 1715 werd Alessandro Scarlatti door Paus Clemens XI tot ridder gelagen. Van 1717 tot 1722 hield hij zich voornamelijk weer in Rome op. De laatste jaren van zijn leven verbleef hij in Napels, waar hij Johann Adolf Hasse nog compositieles gaf.

Hij werd begraven in de kapel van de Heilige Cecilia In de Santa Maria di Montesantokerk in Napels. In 1961 werd een bergtop in Antarctica naar hem de Scarlattitop genoemd. Allessandro Scarlatti's muziek is spontaan en verrassend, soms ook onsamenhangend. Allessandro Scarlatti publiceerde 6 muziektheoretische werken

In 1994 publiceerde Edwin Hanley zijn dissertatie aan de Yale Unbiversiteit, Alessandro Scarlatti's Cantate da Camera. A Bibliographical Study, waarin hij de cantates van Scarlatti voorzag van een H nummer 

 

Alessandro Scarlatti componeerde

     40 opera’s

- L'honestà negli amori, dramma per musica in 3 bedrijven, 3 februari 1680, toen Scarlatti 19 jaar was, het was zijn tweede opera. De aria Già il sole dal Gange, in 1894 in een liedanthology van uitgever Schirmer uitgegeven, heeft enige bekendheid gekregen

- Il prigioniero fortunato, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Francesco Maria Paglia, 14 december 1698 met een prachtige aria voor countertenor “Miei pensieri” .

- Il Mitridate Eupatore, tragedia in musica in 5 bedrijven, libretto Girolamo Roberti Frigimelica, 5 januari 1707, zijn beste opera.

- Tigrane, o vero L'egual impegno d'amore e di fede (Tigranes of de gelijkwaardige last van liefde en geloof), opera seria in drie bedrijven, libretto Domenico Lalli, losjes gebaseerd op de Geschiedenissen van Herodotus,16 februari 1715. Eén van Scarlatti’s beste opera’s, zowel wat betreft de serieuze hoofdvertelling als de komische scenes met de bedienden Dorilla (alt) en Orcone (bas). Hoofdpersoon koningin Tomiri (sopraan) heeft twee zonen. Eén is gedood door Cyrus, de koning van Perzië en Tomiri wil wraak nemen, zonder te weten dat haar zoon Tigrane (soprano castrato)  in het vijandelijke kamp meedoet. Alles loopt goed af en Tomiri trouwt aan het eind met koning Policare (vroeger alt in een travestirol, nu meestal een countertenor). Policare zingt haar voor de bruiloft nog toe: Care pupille belle”

- Telemaco, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Carlo Sigismondo Capeci, carnival 1718

- Il Cambise, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Domenico Lalli, 4 februari 1719

- Griselda, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Apostolo Zeno, gereviseerd door  Francesco Maria Ruspoli, januari 1721. Gualtero, koning van Sicilië (castraatzanger, tegenwoordig alt of countertenor) is getrouwd met herderin Griselda (sopraan). De bevolking is daar ontevreden over. Gualtero dumpt uiteindelijk Griselda berooid in het bos en wil trouwen met zijn eigen dochter Constanza (sopraan). Griselda blijft hem ondanks alles trouw en verwerft daarmee de waardering van het volk, zodat ze weer met hem verenigd wordt. 

     34 serenate

- Venere e Adone: Il Giardino d’amore, omstreeks 1700, heeft een prachtige aria voor sopraan, sopraanblokfluit en basso continuo: Più non m’alletta e piace

- Flora pellegrina (Vaga, auretta soave), libretto G. Buonaccorsi  voor sopraan, alt en orkest, Rome, 14 september 1705, bij het tuinfeest ter gelegenheid van het huwelijk van bankierszoon Bartolomeo Corsini en Maria Vittoria Altoviti. Werd daarna een internationaal succes.

- Fileno, Niso e Doralbo: Serenata a Filli (Tacete, aure, tacete), Rome, 1706

     38 oratoria

- Passio Domini Nostri Jesu Christi secundum Joannem, Johannespassie, voor alt, bas, koor, strijkers en basso continuo, omstreeks 1680. Korte en krachtige passie. Prachtige partij voor de evangelist. 

- Agar et Ismaele esiliati, 1683, dramatisch oratorium, libretto G.D. de Totis, voor 5 solisten, strijkers en basso continuo, over Hagar en Ismaël die door Abraham de woestijn in worden gestuurd. Dit verhaal staat aan de basis van de islam en scarlatti's oratorium slaat een brug tussen de westerse en Arabische muziek. Bijzonder.

- La Giuditta, een interessant oratorium, nog zonder koren. Scarlatti schreef twee versies:

- La Giuditta, Rome, 1693; libretto Kardinaal Pietro Ottoboni

- La Giuditta, Rome of Napels, 1697; libretto Prins Antonio Ottoboni, de vader van de kardinaal. Deze wat beperktere versie is tegenwoordig bekend onder de naam “de Cambridge Giuditta”, omdat het manuscript bewaard word in de bibliotheek van het King’s College in Cambridge. Deze tweede versie met energieke en ontroerende muziek en een verrassend dramatisch interessant libretto is een parel in de oratoriumgeschiedenis.

- Il martirio di Sant’Orsola, voor vijf solozangers, trompet, strijkers, luit en basso continuo, tussen 1695 en 1700 

- L’assunzione della Beata Vergine, libretto Pietro Ottoboni voor twee sopranen, twee alten, strijkers en basso continuo, 1703 later veranderd in La sposa dei sacri cantici, 1710

- Cain overo Il primo omicidio (Kaïn of de eerste moord) libretto Antonio Ottoboni, 1707 voor 6 solisten, strijkers en basso continuo.

- La colpa, il pentimento, la grazia (schuld, berouw, genade), Oratorio per la Passione di Nostro Signore Gesù Cristo, libretto kardinaal Pietro Ottoboni (1667-1740), 1708;

- Il martirio di Santa Cecilia, 1708, libretto Pietro Ottoboni, gereviseerd in 1709, momenten van zeldzame schoonheid.

- Sedecia re di Gerusalemme, 1705

     200 missen

- Missa defunctorum, requiem voor vier stemmen en basso continuo, 1717. Schrijnend Lacrimosa

- Missa di santa Cecilia, 1721, voor vijf stemmen, twee violen, altviool en basso continuo, een grote mis die bij de mooist gecomponeerde missen in de muziekgeschiedenis thuishoort

     De lamentatione Jeremiae prophetae

     2 magnificats

- Magnificat, primo tono, 1715, voor vijf stemmen en basso continuo, mooi Esurientes

     Stabat Mater

     Te Deum

     27 responsoria voor de Heilige Week, omstreeks 1708

     86 andere motetten

- Miserere mei Deus, secundum, voor twee koren, één van vier en één van vijf stemmen, 1680, afwisselend in gregoriaans en in contrapunt.

- 5 Salve Regina’s, 1703 (koor), 1706 (koor en instrumenten), 1716 en later, (sopraan, strijkers en b.c.),  onduidelijk (sopraan, alt, strijkers en b.c.)  

- Laudate pueri Dominum, psalm 112, vesperpsalm

     783 kamercantates voor één of twee solozangers en begeleiding

- Ardo è ver per te d’amore, H.62, driedelige cantate in a kleine terts voor sopraan, blokfluit en basso continuo

- Ebra d’amor fuggia (L'Arianna), over de door Theseus op Naxos achtergelaten Ariadne, voor sopraan, twee violen en basso continuo

- Filen, mio caro bene (Filli che esprime la sua fede a Fileno), cantate voor alt, 2 violen, blokfluit en basso continuo

- Oh di Betlemme altera povertà (Cantata pastorale per la nascita di Nostro Signore), kerstcantate voor sopraan, 2 violen, altviool, cello en basso continuo. Prachtige kerstcantate.

- L’Olimpia, kamerkantate voor  sopraan, strijkers en basso continuo

- ”L’ Orfeo”, cantata a voce sola con violini, 1702

Halverwege een mooie aria: Sordi il tronco

- O penosa lontananza – O felice lontananza, voor sopraan, bas en basso continuo. Zij teurt over zijn afwezigheid, hij haalt opgelucht adem omdat hij van haar verlost is.

- Perchè tacete, regolati concenti?, cantate voor alt, 2 violen en basso continuo

- Su le sponde del Tebro, voor sopraan, 2 violen, trompet en basso continuo

- Quella pace gradita, H.610, kamercantate voor sopraan, blokfluit, viool, cello en basso continuo

- Là dove a Mergellina, H.356, voor sopraan en basso continuo, 1725, zijn laatste cantate

     8 madrigalen

     34 concerten

- 12 sinfonie di concerto grosso, 1715, opwindende werken, met een afwisselende bezetting, ook blokfluit, hobo en trompet, sprankelende muziek 

+ Sinfonia prima di concerto grosso con due flauti

+ Sinfonia seconda concertata con li ripieni

- VI Concertos in zeven stemmen, 1724

- 9 concerti (Sette sonate per flauto e archi) voor blokfluit, 2 violen, violoncello en basso continuo, 1725

- 7 concerti in de 24 Napelse Concerten voor blokfluit en strijkers van diverse componisten, omstreeks 1725

+ Concerto nr. 21 in a kleine terts voor blokfluit, 2 violen en continuo

+ Concerto nr. 24 C grote terts voor blokfluit, 2 violen en continuo

     22 sonates en suites voor 1 tot 4 instrumenten en basso continuo

- Sonata in F grote terts voor drie altblokfluiten en basso continuo

- 3 sonates voor violoncello en basso continuo (d kleine terts, c kleine terts, C grote terts)

- 4 sonate a quattro, voor 2 violen, altviool en cello (f, c, g en d kleine terts). In de later meestgebruikte strijkkwartetzetting. Allessandro Scarlatti wordt daarom ook wel de ”vader van het strijkkwartet" genoemd

     11 (series) klavecimbelmuziek

- 7 Toccate per cembalo

- Variaties over "la Follia", 1715

 

Johan Schenk (Johann Schenck of Johan Schenck) (Amsterdam, 3 juni 1660 – Düsseldorf, ca. 1712) was de zoon van Wijnant Schenk, een wijnkoopman afkomstig uit Keulen en Catharina Cempius (Van Kempen), afkomstig uit Gladbeck.

Johan Schenk trouwde in 1680 in de Nieuwe Kerk. Zijn vader stierf in 1681 en zijn moeder in 1702; zij werd begraven in de Oude Kerk.

Vanaf 1697 was hij in Düsseldorf Kammermusikus aan het hof van Johann Wilhelm II, Keurvorst van de Palts, een betrekking die hij minstens tot 1716 behield, toen de Keurvorst overleed.

Op 22 december 1711 was Johan Schenck aanwezig bij de kroning van Karel VI van het Heilige Roomse Rijk in Frankfurt.

Johan Schenk componeerde

     1 opera

- Zonder Spys en Wyn, Kan geen Liefde zyn, de eerste opera op Nederlandse tekst, libretto Govert Bidloo, 1686. Het verhaal gaat over de hereniging van Bacchus (god van de wijn), Ceres (godin van de vruchtbaarheid) en Venus (godin van de schoonheid en de liefde).

     2 collecties aria's

     12  triosonates voor twee violen en bas;

     Le Nymphe di Rheno,  opus 8, 1702, 12 sonates voor twee gamba's, opgedragen aan Giovanni Guglielmo, "Conte platino del Rhino";  kleurrijk klankspel met grote variëteit aan barokke sonate en suite vormen; CD Wieland Kuijken en François Jouber-Caillet, Outhere RIC 336

     18 Suonate a violino e violone o cimbalo, opus 7, 1699

nr. 12 Capricio, opent met een snijdende kreet, die de rillingen over je rug jaagt.

nr. 13 Fantazia

     sonates  voor viola da gamba

- “Tyd en Konst-Oeffeningen“ opus 2, Amsterdam, 1688, 12 sonates (suites) voor gamba en basso continuo

- L'Echo du Danube, 1704, 6 sonates voor viola da gamba

     10 fantasieën voor viola da gamba en basso continuo

 

Giovanni Battista degli Antoni (Bologna, 24 juni 1660 – ná 1696) was de broer van componist Pietro degli Antoni. Hij studeerde bij Giacomo Predieri en werd in 1684 lid van de Accademia Filarmonica. Hij werd benoemd als organist van de San Giacomo Maggiore en bleef dat tot zijn dood.

 Giovanni Battista degli Antoni componeerde

     orgelwerken

- twee bundels versetten, opus 2, 1687, en opus 7, 1697, de grootste verzameling op dit gebied uit de tweede helft van de 17de eeuw. De cycli zijn keurg geordend volgens de tuoni ecclesiastici (kerktoonaarden) en het werk werpt zodoende een verhelderend licht op de modale en liturgische gewoonten in die tijd.

     kamermuziekwerken

- ricercate, opus 1, een belangrijk vroeg fundamenteel werk voor cello

 

André Campra (Aix-en-Provence, december 1660 – Versailles, 29 juni 1744) was de zoon van chirurg en violist Jean-François Campra, afkomstig uit Graglia bij Turin en Louise Fabry uit Aix. André werd koorknaap aan de Saint Sauveur in Aix onder leiding Guillaume Poitevin, en begon daar in 1672 een opleiding tot geestelijke. Op 4 mei 1678 werd hij tot priester gewijd en op 27 mei 1681 werd hij kapelaan.

André Campra verliet Aix op 7 Augustus 1681 om maître de chapelle te worden aan de Sainte Trophime in Arles, waar hij bleef tot mei 1683. In juni van dat jaar werd hij maître de musique aan de kathedraal van Saint Etienne in Toulouse, waar hij in het orkest strijkers aan de blazers toevoegde.

On 21 juni 1694 volgde André Campra Jean Mignon op als maître de musique aan de Notre Dame kathedraal in Parijs.

Hij werd door Filips van Orléans (de toekomstige Regent) aangemoedigd om voor het theater te schrijven. Dit was niet met zijn positie als priester te combineren. De opera Carnaval de Venise verscheen daarom als een compositie van Campra de jongere, André Campra's broer Joseph, die gambist was in de Académie royale de musique. Zijn beroemde L'Europe galante en het divertissement Vénus, Feste galante verschenen zonder vermelding van de componist. L'Europe galante wordt als de eerste opéra-ballet beschouwd. Het was uiteindelijk een publiek geheim dat André Campra de componist was van muziekdrama's:

"Quand notre Campra Archevesque scaura

     L'Auteur du nouvel opéra

  Da sa cathédrale Campra

  Décampera"

(Als onze aartsbisschop Campra de auteur zal zijn van de nieuwe opera,

dan zal Campra uit zijn kathedraal de benen nemen).

Op 13 oktober 1700  nam Campra derhalve ontslag in de Notre-Dame om zich te kunnen wijden aan het componeren van opera's.

Hij werd daarna in dienst genomen door François Louis de Bourbon, prins van Conti als muziekmeester. Als 'batteur de musique' (concertmeester/dirigent) leidde hij daarnaast Académie royale de musique. tot 1732 Later kwam daar, als opvolger van Michel-Richard Delalande de Chapelle royale nog bij. Op 6 april 1726 kreeg hij een ridderorde voor zijn muzikale verdiensten.

Campra werd als componist zeer gewaardeerd. Niettemin stierf hij hulpbehoevend, eenzaam, verwaarloosd en arm in een klein appartement in Versailles. Het beetje geld dat overbleef had hij vermaakt aan zijn twee trouwe bedienden. Een school en een straat in Aix-en-Provence dragen zijn naam, een gedenkplaat aan de muur in de kathedraal Saint-Sauveur vertelt dat hij daar is gedoopt. 

André Campra schreef:

     21 opera’s

- L’Europe galante (1697). Hiermee staat André Campra te boek als de uitvinder van het opéra-ballet,een flexibel genre waarvan de aktes zich onbekommerd scharen rond een gemeenschappelijk idee.

- Le carnaval de Venise, opéra-ballet, 1699, experimentele comédie-lyrique, die een nieuwe toon zet in het operagenre. Het verhaal beschrijft de voorbereidingen van een operavoorstelling in Venetië, de uitvoering van een tragedie en eindigt met twee divertissementen: een opvoering van Orfeo nell'inferni en Le Bal, carnavaleske afsluiting. Er wordt gezongen door drie sopranen, bariton en bas.

- Le destin du nouveau sièce, opéra-ballet, libretto van Jean-Antoine du Creceau, 1700. Pas in 2015 herondekt. Muzikaal uitgebeelde personages van Mars, Saturnus, de Vrede, de Glorie, het Genie van de Aarde en Vulcanus.  

- Tancrède, tragédie en musique, proloog en vijf bedrijven, libretto Antoine Danchet, gebaseerd op Gerusalemme liberata van Torquato Tasso, 7 november 1702. De opera telt naast het gezang 23 instrumentale dansen, en heeft voor het eerst in de geschiedenis van de Franse opera naast drie baspartijen een rol voor alt, geschreven voor Julie d’Aubigny (1673–1707), beter bekend als Mademoiselle Maupin of La Maupin, de kleurrijkste zangeres van die periode. De onfortuinlijke gelieven kruisvaarder Tancrède (bas-bariton) en Saraceense prinses Clorinde (alt, maar vaak gezongen door een mezzosopraan) hebben een aangrijpende hoofdrol. Clorinde schaamt zich en wil har volk niet in de steek laten.Ze kan het ook niet over har hart verkrijgen om Tancrède te doden. Ze verklaren elkaar de liefde en nemen afscheid. Tancrède hervat de strijd en heeft niet door dat hij Clorinde, vermomd als mannelijke krijger, dodelijk verwondt.

In de proloog zingt La Paix (de Vrede, sopraan) in scene 2  Le plaisier vous apelle, met een mooie blokfluitpartij. Herminie (sopraan), de dochter van de koning van Antiochië, zingt in het derde bedrijf de prachtige aria Cessez, mes yeux.

     3 boeken met cantates (1708, 1714 and 1728)

     40 Grand motets

- In convertendo, 1703, gereviseerd 1726; een psalm over de vreugde van bevrijding uit gevangenschap; mooie dissonanten.

- De profundis, 1723, begrafenispsalm

     60 Petits motets voor 1, 2 en 3 stemmen, een intens spirituele affaire.

     een mis.

     een requiem (Messe des morts), mooie muziek, is zijn bekendste werk geworden, aanbevolen!

 

Henricus Albicastro (pseudoniem van Johann Heinrich von Weissenburg, Bieswang, bij Pappenheim in Beieren, Duitsland, omstreeks 1660 – Maastricht ??, 26 januari 1730). Zijn geboorteplaats leiden we af van het titelblad van zijn vioolsonates opus 1, waar hij zichzelf vermeld als Henrici Albicastero del Biswang. Giovanni Henrico Albicastro had waarschijnlijk les in Ulm van componist en organist Sebastian Scherer (1631-1712).  In 1686 kwam hij naar Leiden, waar hij werd ingeschreven aan de universiteit als „Viennensis, Musicus Academiae“, met andere (Nederlandse) woorden: afkomstig uit Wenen, muziekleraar. In 1690 gaf hij de functie van muziekdocent aan de Universiteit op. Er zijn aanwijzingen dat hij in de jaren daarna in de Spaanse Nederlanden (het huidige België) ophield. In 1708 werd hij bevorderd tot ritmeester in het Nederlandse leger. Op de ujitgave van zijn in 1706 laatst gecomponeerde collectie sonates opus 9 wordt hij vermeld als Kapitänleutnant. Johan Hendrik van Weissenburg.  Hij vocht onder meer mee in de Spaanse successieoorlog. Hij bleef zijn hele leven als officier werkzaam, en overleed in 1730 als ritmeester in het regiment Van Regteren te Maastricht. In 1696 werden in Brugge zijn twaalf triosonates opus 3 gepubliceerd. Van zijn opus 1 en 2 is niets teruggevonden. Na 1700 zijn er nog werken van hem in Amsterdam uitgegeven.

IHenricus Albicastro componeerde

     1 motet voor sopraan, 4 stemmen en basso continuo

     12 Concerti a Quattro opus 7 voor 4 stemmen en basso continuo

     36 triosonates,

- 6 sonates opus 3: Il Giardino Armonico sacro-profano, zijn behouden 

     42 sonates voor viool en basso continuo

     1 suite voor klavecimbel

 

Honoré d’Ambruis (d’Ambruys, Dambruys of Dambruis) (Frankrijk, omstreeks 1660 – omstreeks 1702) was een leerling van Michel Lambert.

Honoré d’Ambruys componeerde

     3 verzamelingen airs de cours, waarvan er maar één bewaard is gebleven

- Livre d'airs avec les seconds couplets en diminution mesurez sur la basse continue, 1685, opgedragen aan Michel Lambert

+ Le doux silence de nos bois 

+ Pour charmer les ennuis.

 

Francesco Ballarotti (Bergamo, Italië, 1660 – april 1712) was de zoon van Giuseppe Ballarotti, 'Il Manzino', violist en zanger in de Santa Maria Maggiore Kerk in Bergamo. Op 4 september 1691 werd Francesco Ballarotti koormeester diezelfde kerk, en op 12 april 1692, na de dood van Teodoro Reggiani, maestro di cappella.

Francesco Ballarotti componeerde

     15 opera’s

     5 (series) aria’s voor zangstem en basso continuo

     trio’s voor gelijke instrumenten

 

Innocenzo Fede, (Rome, Italië, omstreeks 1660 – omstreeks 1732) was de zoon van Antonio Maria Fede, zanger in dienst van Kardinaal Antonio Barberini. Zijn ooms Giuseppe en Francesco Maria Fede waren castraten, leden van het Pauselijk Koor in Rome. In 1682 assisteerde Innocenzo Fede zijn oom Giuseppe, vanaf omstreeks 1658 maestro di cappella van de San Giacomo degli Spagnoli-kerk in Rome. Vanaf juli 1684 tot juni 1686 was Innocenzo Fede daar zelf maestro di cappella met een maandelijks salaris van 12 scudi. In 1686 werd Innocenzo Fede muzikaal leider aan de nieuw opgerichte RoomsKatholieke kapel Maria Verkondiging van James II van Engeland. Toen James II in 1688 Engeland moest verlaten en in ballingschap in Frankrijk verbleef, volgde Innocenzo Fede de koninklijke familie naar St Germain-en-Laye. Hij werd daar muziekmeester van het hof en leerde de koningskindertjes James en Louise Italiaans. Ná 1719 moet hij terug zijn gegaan vaar Italië, waar zijn pensioen van de Stuarts werd gestopt in 1732, dus toen zal hij overleden zijn.

Innocenzo Fede componeerde

     2 oratoria, allebei verloren gegaan

     1 motet

     cantates en arias

     2 sonates (suites?) voor drie altblokfluiten

- Suite in C grote terts voor drie blokfluiten

     6 sonates voor altblokfluit en basso continuo, mooie werken

- sonate in d kleine terts

- sonate in g kleine terts

     triosonates voor altblokfluit, viool en basso continuo

 

Gottfried (Geoffrey) Finger (Olomouc, Moravië, omstreeks 1660 – Mannheim,  begraven 31 August 1730) begon met zijn werkzaamheden aan het hof van de Vorstbisschop van Olomouc, Karl von Liechtenstein-Kastelkorn. In 1682 reisde hij eerst naar München en daarna naar Engeland waar hij in 1685 in de Koninklijke Kapel van  James II van Engeland aangenomen werd. Toen de koning in 1688 werd verbannen, begon Geoffrey een praktijk als onafhankelijk musicus. Omdat zijn opera’s in Engeland niet genoeg gewaardeerd werden, verhuisde hij in 1702 naar Duitsland. Als kamermuzikant werkte hij daar aan het hof in Berlijn, vanaf 1707 als medewerker aan de hofkapel in Innsbruck, waar hij in 1708 Concertmeester werd. Het hof verhuisde in 1720 naar Mannheim.

Gottfried Finger  componeerde

     3 opera’s

     vele sonaten en suiten

- 12 sonaten voor 1 – 3 violen, viola da gamba en  basso continuo, opgedragen aan Koning James II van Engeland

- 6 sonaten voor 2 altblokfluiten

- 6 triosonaten voor 2 altblokfluiten en basso continuo

- 10 triosonaten voor twee violen en basso continuo

- 7 sonaten voot trompet, hobo, basinstrument en basso continuo

- 7 suiten voor baryton (viola di bordone, soort gamba) en basso continuo.   

     4 banden "Airs Anglois" werden tussen 1702 en 1706 in Amsterdam uitgegeven met 170 instrumentale "airs" en 4 sonates. De werken zijn hoofdzakelijk van Gottfried Finger en hofmuzikant George Bingham, waar we verder niets van weten;    

 

Angelo Maria Fiorè (Italië, Milaan??, omstreeks 1660 – Turijn, 4 juni 1723) werkte als bekende cellovirtuoos van 1688 tot 1695 in de hofkapel in  Parma. In die tijd speelde hij ook in het kerkorkest van de Madonna della Steccata. In 1686 was in Milaan zijn zoon Andrea Stefano Fiorè geboren, een wonderkind, dat zich ook tot een bekende cellovirtuoos en componist ontwikkelde. Van 1697 tot 1723 was Angelo Maria Fiorè cellist in Turijn in de hofkapel van de hertog van Savoye. In 1697 werden hij èn zijn zoon ook geaccepteerd als lid van de Accademia Filarmonica in Bologna. Van 1704 tot 1705 vergezelde hij de ambassadeur van Savoye naar en in Parijs. In Angelo Maria Fiorè was de begaafdste cellist uit zijn tijd. Hij is de grondlegger van de Piemontese celloschool.

Angelo Maria Fiorè componeerde

     4 sinfonia’s voor cello en basso continuo

     aria’s

     10 vioolsonaten

     4 sonaten voor cello en basso continuo, horen bij eerste sonaten die voor cello geschreven werden

 

Johann Joseph Fux (Hirtenfeld bij Langegg, Oostenrijk, 1660 – Wenen, 13 februari 1741) was was de oudste van drie kinderen op de boerderij van Andreas en Ursula Fux. In 1680 werd hij toegelaten aan de Jezuïeten-universiteit in Graz, en van 1683 tot 1688 aan de Universiteit in Ingolstadt, waar hij talen, logica, muziek en rechten studeerde. Johann Joseph Fux werd in augustus 1685 organist aan de St Moritzkerk in Ingolstadt tot 1688.

Vanaf 1690 woonde hij in Wenen waar hij ondersteund werd door keizer Leopold I van Habsburg, die onder de indruk van zijn werk was. In juni 1696 trouwde  Johann Joseph Fux met Clara Juliana Schnitzenbaum, de dochter van een goed bekend gezin dat in dienst stond van de keizerlijke hofhouding. Je zou daar uit af kunnen leiden dat Johann Joseph betrekkingen met het hof onderhield, maar daar zijn geen gegevens over.

 In 1698 benoemde Leopold I hem tot hofcomponist, zowat de belangrijkste muzikale baan van Europa. Johann Joseph Fux bleef aan het hof en overleefde Leopold I en zijn twee opvolgers, keizer Jozef I en keizer Karel VI. In 1700 reisde Johann Joseph Fux naar Italië waar hij studeerde in Rome en een fascinatie voor Giovanni Perluigi da Palestrina ontwikkelde. Van 1696 tot 1702 was hij ook organist aan de Schottenkirche in Wenen, daar nam hij in 1702 afstand van om beter zijn werk aan het hof te kunnen doen. Het huwelijk van Johann Joseph en Clara Juliana bleef kinderloos. In 1699 adopteerden ze de dochter van zijn stiefbroer Peter, Eva Maria (1696–1773), en na Peters overlijden in 1724 ook zijn jongste zoon Matthew (*1719).

Na de dood van  Leopold I in 1705 en de opvolging van zijn zoon Joseph I, behield Johann Joseph Fux de functie van hofcomponist, Bovendien werd hij tweede Kapellmeister aan de Stephansdom. In 1712 volgde hij Johann Michael Sacher op als eerste Kapellmeister van de dom. Na het onverwacht overlijden van Keizer Joseph I op 17 april 1711 ontmantelde zijn moeder, keizerin-regentes Eleonore Magdalene von Pfalz-Neuburg, de hofkapel en stuurde de helft van de muzikanten naar huis. In oktober van dat jaar werd Johann Joseph Fux tweede kapelmeester van het overblijfsel. Toen Josephs’ jongere broer als Karel VI de keizerstroon in 1712 kon overnemen, herstelde hij als fervent muziekliefhebber de hofkapel weer in de oude glorie. Januari 1715 werd Johann Joseph Fux Hofkapellmeister en bleef dat de rest van zijn leven. Zijn post aan de Stephansdom moest hij daarvoor opgeven, die werd overgenomen door Georg Reutter senior.  

Talloze componisten werden beïnvloed door zijn compositieboek Gradus ad Parnassum uit 1725, een een cuciaal standaardwerk over compositie en contrapunt, dat de hele achttiende eeuw van invloed was. Hij neemt daarin Giovanni Perluigi da Palestrina als grote voorbeeld. Het Johann-Joseph-Fux-Konservatorium in Graz is naar hem vernoemd.

Fux oeuvre werd gecatalogiseerd door Ludwig von Köchel, die ook verantwoordelijk was voor de Köchelverzeichnis van Mozarts werk.

Johann Joseph Fux componeerde

     22 opera’s

- Dafne in Lauro, K 308, kameropera in één bedrijf, libretto Pietro Pariati, 1 oktober 1714, geschreven voor de verjaardag van Keizer Karl VI, als cadeautje door zijn vrouw bij Jiohann Joseph Fyx besteld. De opera vertelt het verhaal van herderin Daphne (sopraan, 4 aria’s) die om de hitsige avances van Apollo (alto castrato, tegenwoordig countertenor, ook vier aria’s) te ontlopen verandert in een laurierboom. In scene 8 zingt Apollo smachtend Ferma, o cara (blijf alsjeblieft, liefje), waarna Dafne hem geagiteerd afwijst.  De opera staat vol met dansante motieven

- Orfeo ed Euridice, 1715, libretto Pietro Pariati, geboortedagopera voor Keizer Karel VI  Costanza e Fortezza, 1723, in Praag, voor de Kroning vann Keizer Karel VI tot koning van Bohemen

- La corona d'Arianna, festa teatrale, K 317, 1726. Koppelaarster godin Venus (sopraan) probeert de door Theseus verraden Ariadne (sopraan) samen te brengen met Bacchus (countertenor) en Theseus vriend Peleus (countertenor) met de mooie nimf Thetis (alt). Veel koor en vrolijk koper.

     13 oratoria

- Il Fonte della salute, aperto dalla grazia nel Calvario, 1716, K 293; oratorium in twee delen; het verhaal van de twee mannen, die met Christus gekruisigd werden. De allegorische figuren Gratie, Medelijden en Rechtvaardigheid spreken de twee zondaars toe, maar er is ook een demon die hen tot verdere zonde probeert aan te zetten. Mooi werk. Tegen het eind van het eerste deel zingt de berouwvolle zondaar (countertenor) de aria Non t'amo per il ciel

- Gesù Christo negato da Pietro, K 297, 1719, passiemuziek voor Goede Vrijdag

     95 missen

     9 requiems

- „Kaiserrequiem“, Requiem K 51 – K 53 in c kleine terts voor 5 solisten, 5-stemmig koor en orkest. In het orkest cornetti en trombones, waarbij Fux knap gebruik maakt van hun mogelijkheden. De mis werd in 1720 geschreven ter gelegenheid van de dood van de weduwe van keizer Leopold I en in 1740 nogmaals uitgevoerd bij de begrafenis van Karl VI 

     116 motetten en (series) psalmzettingen

     25 litanieën

     25(series) vespers

     100 hymnen

     25 werken voor orkest of groter ensemble

- Sinfonia a 3, K 331, vierdelige "turkse"sinfonia; eerste deel Turcaria, verrassend exotisch. Het gevecht tegen de Turken bij Wenen in 1683 wordt gedetailleerd beschreven: de voorbereiding, het opstellen van de troepen, de slag zelf, het verzorgen van de gewonden, de overwinning. De "Janitsaren’-muziek in het openingsdeel met sterke ritmes en unisono melodiestemmen werd standaard voor "Turkse" muziek tot Mozart toe.

- Concentus Musico-Instrumentalis in septem partittas, ut vulgo dicimus, divisus opus 1, 1701, bevat 1 Serenade, 4 Ouvertures en 2 Sinfonia’s

+ Serenada à 8 in C grote terts, K 352,  voor 2 trompetten, twee hobo’s, fagot, strijkers en basso continuo

+ Ouverture in g, K 355, voor twee hobo’s, strijkers, fagot en basso continuo

+ Ouverture in C, K 356, voor strijkers en basso continuo, ouverture en 5 dansdelen, waarvan het laatste: inogalitè, en aparte wisseling van langzame en snelle passages heeft  

+ Sinfonia à 6 in Bes grote terts  voor 2 hobo’s, fagot, 2 violen, altviool en basso continuo.K 353

+ Sinfonia à 2 in F grote terts  voor altblokfluit, hobo, cembalo en basso continuo; het derde deel van de vierdelige sinfonia combineert een “Aria italiana” in driedelig Gigue tempo in de blokfluit met een “Aire francoise” in gepunteerd tweedelig entreeritme in de hobo.

- Suite (Partie) in C grote terts K 334

- Suite (Ouverture) in F grote terts K 335

- Concerto "Le dolcezze e l’amarezze della notte" (de zoetheid en de bitterheid van de nacht) voor 2 hobo’s, 2 violen en basso continuo in D grote terts; vol fantasie en experimenteerdrift.

     53 triosonaten

     14 sonaten

- Sonate à 4 in g kleine terts voor twee violen, cornetto, trombone, fagot en orgel, K 347

- Sonata à 3, voor 2 violen, trombone en basso continuo, E 68

     6 klavecimbelsonaten

     8 andere klavecimbelwerken

- Parthie in a kleine terts, E 115, prachtige suite

- Ciaccona in D grote terts, K 403/2

 

 

 

Pierre Gallot (Gallot le jeune) (omstreeks 1660 1716), zoon van Alexandre Gallot, met een reputatie als eminent luitspeler. Hij gaf les aan welgestelde luit- en gitaarspelers.

Pierre Gallot componeerde

     werken voor luit 

- Tombeau de la Princesse de Monaco

 

Jan (Johann) Ignác František Vojta (Voita) (Tsjechië, omstreeks 1660 – vóór 1725) werd opgeleid aan het Jezuïetenseminarium  Sankt Wenzel in Praag. Aan de Universiteit Praag studeerde hij eerst filosofie en behaalde op 26 juni 1684 een doctorstitel in de Medicijnen. Jan Vojta was huisarts in het Benediktijnerklooster in Praag.

Jan Vojta componeerde 27 werken, waarvan er 7 zijn teruggevonden.

     1 kerstspel

     5 cantates

     3 sonaten voor viool en basso continuo, de eerste die door een Tsjechische componist werden geschreven. Jan Vojta werkte daarbij ook met skordaturatechnieken.

     Parthia amabilis, voor 2 violen en basso continuo

 

Gaspard Le Roux (Frankrijk, omstreeks 1660 – omstreeks juni 1707) was een Franse klavecinist, bezig in Parijs aan het begin van de 18de eeuws. Hij staat een paar keer op een lijst van docenten in Parijs, één keer als “beroemde muziekleraar”, dat is alles.

Gaspard Le Roux componeerde

     1 motet, 1701

     1 air, 1701

     7 suiten en 6 losse stukken voor klavecimbel, bij elkaar 78 werken

- Pièces de clavessin  voor één en/of twee klavecimbels, 1705, piketpaaltje in de ontwikkeling van klavecimbelmuziek. De préludes zijn maatloos: Préludes non mesurés, en in afwijking van andere componisten ook vaak met een continuobecijfering geschreven, wat ze ideaal maakt voor een uitvoering op twee klavecimbels.

+ Suite in F grote terts, bekendste suite uit de verzameling

 

Henry Desmarest (Parijs, februari 1661 (of 1662) – Lunéville, 7 september 1741) (ook Desmarestz, Desmarais, Marais, le petit Marais). Van 1678 tot 1683 werkte Desmarest geregeld als ordinaire de la musique du roi aan het hof. Toen Lodewijk XIV in 1683 de Chapelle hervormde en voor elk kwartaal van het jaar afzonderlijk een sous-maître wilde aanstellen, dong Henry Desmarest, samen met o.a. Marc-Antoine Charpentier, mee naar één van de vier posten. Naast zijn leeftijd (pas 22 jaar), zorgden de juiste connecties van anderen er echter voor dat noch hij, noch (de oudere) Marc-Antoine Charpentier, ondanks beider zeer grote muzikale talent, benoemd werden. Henry Desmarest en Marc-Antoine Charpentier kregen een toelage (een 'pension') als troost. Henriy Desmarest vroeg vervolgens aan de koning om toestemming voor een studiereis naar Italië. De reis werd hem verboden, want in Italië "zou zijn goede smaak worden bedorven". Desmarest schikte zich noodgedwongen in zijn rol en zette zich, overigens zonder officiële titel, aan de compositie van een Te Deum pour la convalescence du Roi (een Te Deum voor het herstel van de koning,1687) en aan divertissements voor het hof, waarvan hij de La Diane de Fontainebleau (1686) later zou verwerken in de proloog van zijn opera Didon.

Vanaf 1694 werkte hij als maître de chapelle (muzikaal leider) bij het Collège Louis-le-Grand bij de Jezuïeten. Desmarests vrouw Élisabeth, met wie hij sinds 1689 getrouwd was, overleed op 2 augustus 1696. De familie van Jacques de Saint-Gobert, de Président du tribunal des impôts (de voorzitter van de regionale rechtbank voor belastingzaken), bood de componist na de dood van zijn vrouw hulp aan in de opvang van Desmarests dochtertje, Elisabeth-Madeleine, die in 1690 was geboren. Mevrouw De Saint-Gobert en haar 18-jarige dochter Marie-Marguerite vestigden zich in Parijs; Henry Desmarest gaf Marie-Marguerite tijdens haar verblijf cadeaus, waaronder een spinet. Begin augustus 1697 keerde Marie-Marguerite terug naar haar vader in Senlis en vertelde hem dat ze in verwachting was van Henry Desmarest. Dat leidde tot aanklachten over en weer, waarbij over Henry Desmarest uiteindelijk een doodvonnis werd uitgesproken, zodat het paar in september 1699 naar Brussel moest vluchten om het leven te redden.

Van 1701-1706 verbleef Henry Desmarest in Madrid, in de functie van maestro de musica de la Camara. In Madrid huwde hij in 1702 Marie-Marguerite. In 1707 ging Henry Desmarest naar Lotharingen en maakte daar Lunéville, de hoofdstad van het hertogdom, tot een muzikaal centrum. Hij herstructureerde het orkest en breidde het uit van 12 tot rond de 60 musici, deels gerecruteerd uit Frankrijk. In Nancy schreef Desmarest ook zijn motets Lorrains (Lotharingse motetten). Pas in 1722 kon Henri Desmarest, onder het bewind van de Filips van Orléans, de Regent, terugkeren. Het Parlement van Parijs hief het doodsvonnis op; enkele dagen later werd het huwelijk tussen Henry Desmarest en Marie-Marguerite officieel bevestigd. De smaak van het publiek was echter in 23 jaar veranderd. Henry Desmarest keerde terug naar Lotharingen, weliswaar nu met een toelage van de vorst. Maar in Lotharingen prefereerde de opvolger van Léopold (overleden in 1727), Frans III, Italiaanse componisten. Bonaventure Gille nam de leiding over van het orkest. Henry Desmarest overleed op 7 september 1741 te Lunéville op 80-jarige leeftijd.

Henry Desmarest componeerde

     6 opera’s

- La Diane de Fontainebleau, 1686, divertissement, libretto: Maurel. Het 42 nummers tellende werk eindigt met een prachtig koor: "Le Sommeil répand ses pavots", dat als Choeur du sommeil (Koor van de slaap) wel apart wordt uitgevoerd.

- Didon, tragédie, 5 juni 1693, libretto Louise-Geneviève Gillot de Saintonge

- Venus & Adonis, tragédie en musique in een proloog en 5 bedrijven, libretto Jean-Baptiste Rousseau, gebaseerd op het verhaal van Venis en Adonis in boek X van Ovidius Metamorfosen, 28 juli 1697, zijn bekendste opera. Belangrijkste rollen voor Adonis (countertenor), Venus (sopraan) en Mars (bas)

- Circé, tragédie en musique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Louise-Geneviève Gillot de Saintonge, 1 oktober 1694. De toverkrachten van tovenares Circé (sopraan), die onfortuinlijke bezoekers van haar eiland Aeaea in dieren verandert, zijn niet opgewassen tegen het kruid dat god Hermes aan Odysseus (tenor) geeft.

- Iphigénie en Tauride, tragédie en musique in een proloog en 5 bedrijven, gecomponeerd samen met André Campra, librettro Joseph-François Duché de Vancy met toevoegingen van Antoine Danchet, 6 mei 1704.  Desmarets was er mee aan het werk vanaf 1696 maar hield er mee op toen hij in 1699 Frankrijk moest ontvluchten (zie levensbeschrijving).  André Campra en zijn librettist Danchet maakten het werk af: de proloog, de vijfde acte en 5 aria’s voor de andere bedrijven. Het verhaal is gebaseerd op de tragedie Iphigeneia in Tauris van Euripides. De moeite waard.

     2 opera-ballets

     1 mis voor twee koren en twee orkesten, 1704

     2 Te deums

     2 Dominus regnavit

     18  grands motets

     Motets Lorrains

     4 cantates

     airs en brunettes voor 2 en drie traverso’s

     een sonate voor twee traverso‘s

 

Giacomo Antonio Perti (Bologna, Italië, 6 juni 1661 – 10 april 1756) begon op zijn negende klavecimbel, viool en contrapunt te studeren bij zijn oom Lorenzo Perti en Rocco Laurenti. In 1670 begon hij ook een zangstudie en een studie humanistiek bij de Jezuïeten van San Lucia. In 1678, hij was toen 17 jaar, werden zijn eerste zelf gecomponeerde mis en twee motetten uitgevoerd.

Tijdens een verblijf in Parma studeerde hij compositie bij Giuseppe Corsi da Celano.

In 1690 werd hij benoemd tot maestro di cappella aan San Pietro in Bologna, ter vervanging van zijn oom Lorenzo Perti. In 1696 werd hij maestro di cappella aan de San Petronio. Hij volgde daar Giovanni Paolo Colonna op die een jaar daarvoor was overleden. Hij bleef daar precies zestig jaar werken, tot aan zijn dood op 95-jarige leeftijd. Giacomo Antonio Perti was de leraar van Giuseppe Torelli en Giovanni Battista Martini.

Giacomo Antonio Perti componeerde

     25 opera's

     20 oratoria

- Oratorio della Passione,  1685, in 1703 gereviseerd als Gesù al sepolcro, nr. 7 Recitatief: Giovanni, ah tu del figlio en aria Del campo il bel fiore, gezongen door Maria de moeder van Jezus, is een hoogtepunt.

     28 missen

     54 motetten

     83 versetti

     120 psalmzettingen voor zangstem, koor en basso continuo

     142 solocantates

     22 sinfonia’s

     2 sonata’s

 

Georg Böhm (Hohenkirchen (Thüringen), 2 september 1661 – Lüneburg, 18 mei 1733) kreeg in eerste instantie orgelles van zijn vader, organist in Hohenkirchen,

Böhm was leraar van de jonge Johann Sebastian Bach op het gymnasium van Lüneburg. Enkele jaren geleden dook een handgeschreven kopie op van de grote koraalbewerking "An Wasser Flüssen Babylons" van Johann Adam Reincken, die in 1700 door de 15-jarige Johann Sebastian Bach ten huize van Georg Böhm was vervaardigd. Later werd Böhm zelf een van de verkopers van afleveringen van  Johann Sebastian Bachs Clavier-Übung-uitgaven.

Georg Böhm was ook actief in het operahuis aan de Ganzenmarkt in Hamburg (vanaf 1693), wat een opera-achtige schrijfwijze in zijn eigen composities tot gevolg had, zoals aria-achtige kerkliedbewerkingen voor orgel.

In 1698 werd Georg Böhm organist van de Sankt Johanneskirche in Lüneburg, een plaats waar de Franse muziekcultuur sterk van invloed was. Aan deze kerk bleef Böhm werkzaam tot aan zijn dood in 1733. Zowel de muziek als de artistieke persoonlijkheid van Böhm zijn van invloed geweest op de ontwikkeling van  Johann Sebastian Bach .

Georg Böhm componeerde

     Johannespassion

     10 cantates

- Mein Freund ist mein, voor 4 zangstemmen, strijkers, fagot en basso continuo

     4 motetten

     23 liederen

     11 klavecimbelsuites, in c, D, d (2x), Es (2x), F, f (2 x), G en a

     andere orgel- (of klavecimbel-)werken

- 10 partita’s

+ Ach wie nichtig, ach wie flüchtig, bekend onder orgelliefhebbers

+ Vater unser im Himmelreich, betoverend mooi

+ Freu dich sehr, o meine Seele

+ Jesu, du bist allzu schöne, fantasievolle varatiereeks

- 10 koraalvoorspelen

+ Vater unser im Himmelreich, twee versies

- 4 preludia (3 met fuga)

-  Praeludium in C grote terts, virtuoze pedaalpartij

-  Praeludium en fuga in d kleine terts

-  Praeludium in F grote terts, zijn bekendste werk.

-  Präludium, Fuge und Postludium in g kleine terts, ook behoorlijk populair

 

Flavio Carlo Lanciani (Rome, 1661 – 28 juli 1706) was de zoon van Tarquinio Lanciani (1632 – 12 januari 1716), één van de beste muziekkopiisten in Rome van zijn tijd. Er werd door componisten en het muziekmecenaat veelvuldig een beroep op hem gedaan.

5 juli 1685 werd Flavio Carlo Lanciani benoemd als maestro di cappella bij de Congregazione di Santa Cecilia. Hij trouwde met Teresa Lorenzani, de dochter van toneelschrijver Giovanni Andrea Lorenzani.

In de jaren 1687 tot 1689 komt Flavio Carlo Lanciani als cellist voor op lijsten van muzikanten betaald voor werkzaamheden onder patronaat van kardinaal Benedetto Pamphili.

Van 1688 tot 1701 was hij in dienst van kardinaal Pietro Ottoboni.

30 maart 1701 werd Flavio Carlo Lanciani maestro di cappella aan de Santa Mariakerk in Trastevere, in mei 1703 aan de kerk van San Agostino. Hij overleed op 28 jui 1706 na een ernstige ziekte.

Flavio Carlo Lanciani componeerde

     10 opera’s en serenata’s

- Il martirio di s. Eustachio, dramma sacro in drie bedrijven, 1690, eigenlijk ook een soort oratorium

     17 oratoria

     5 motetten

     8 cantates

     aria’s

 

Johann Abraham Schmierer (Augsburg, Duitsland, 1661 – 11 juni 1719) was van 1673-1680 sopraanzanger in de Domkapel van Augsburg. Johann Abraham Schmierer studeerde daarna filosofie in Dillingen en vanaf 1682 Rechten in Salzburg. Im September 1683 probeerde hij vergeefs als opvolger van zijn leraar Johann Melchior Gletle Domkapelmeester te worden.

Johann Abraham Schmierer componeerde

     2 series orkestsuites, fungeerden in Duitsland als wegbereiders voor de Franse orkestsuite.

- Zodiacus,  6 orkestsuites, 1698, steeds een ouverture en zeven dansen. Een verband met de dierenriem is tot nu toe niet waar te nemen.

- De tweede serie orkestsuites, 1710, is verloren gegaan.   

 

Bartolomeo Monari (Monarino) (Bologna, Italië, 21 augustus 1662 – 7 januari 1697) was de zoon van Francesco en Anna Maria Sermani. Hij kreeg zijn eerste muzieklessen van priester en componist Agostino Filippucci en ontwikkelde zich onder zijn leiding al snel tot een goede organist en componist. Op 20 april 1679 werd hij toegelaten tot de muziekafdeling van de Accademia filarmonica in Bologna, nadat hij als toelatingsexamen een 4-stemmige mis had aangeboden. Bartolomeo Monari werd maestro di cappella en organist van de monumentale kerk San Giovanni in Monte in Bologna. Vanaf 1680 componeerde hij talloze misdelen en motetten voor vieringen en diensten in de kerk. Op 6 september 1693 kreeg Bartolomeo Monari een aanstelling als organist bij de Confraternità dei poveri della Regina dei cieli, een religieuze broederschap in Bologna. Hij hield die aanstelling tot zijn dood. Bartolomeo Monari was een gewaardeerde orgeldocent. Vanaf eind december 1693 werd Bartolomeo Monari tweede organist  van de basiliek San Petronio, wat hij tegen een behoorlijk salaris  van maandelijks 20 Bolognese lire ook tot zijn dood bleef. Hij is begraven in de kerk San Martino della Croce de Sardi

Bartolomeo Monari componeerde

     1 opera

     5 oratoria

     1 mis

     9 cantates

     30 motetten en misdelen

     20 orgelwerken

 

Jean-Baptiste Drouard de Bousset (Asnières, bij Dijon, 1662 – Parijs, 3 oktober 1725) was van de lagere adel. Hij studeerde bij Jacques Fargeonnel, maître de musique aan de Sainte Chapelle in Dijon. In de 1690-er jaren verhuisde Jean-Baptiste de Bousset naar Parijs. Daar werd hij eerst maître de musique bij de Académie Française en later ook bij de Académie des Sciences en de Académie des Inscriptions. Hij hield aan het werk voor de Academies een behoorlijk pensioen over. In 1695 trouwde Jean-Baptiste de Bousset met Marie Marguerite de Séqueville. Hun zoon René Drouard de Bousset werd een bekende organist die ook het een en ander gecomponeerd heeft.

Jean-Baptiste de Bousset componeerde

     2 motetten

     3 cantates

     3 eglogues

     875 airs serieux et à boire in 58 boeken voor één of twee zangstemmen en basso continuo 

- Pourquoy doux rossignol, dat voorkomt in het Deuxième recueil d' Airs sérieux, 1695–99, en verzameling airs van verschillende auteurs, wordt nog wel eens uitgevoerd.  Best wel een indrukwekkend lied.

     een instrumentaal trio

 

Giovanni Lorenzo Lulier (Giovannino del Violone, “Kleine Jan van de cello”) (Rome, omstreeks 1662 – 29 maart 1700) was een student van Pietro Simone Agostini. Van 1676 tot 1699 speelde Giovanni Lulier regelmatig in de kerk van San Luigi dei Francesi in Rome. Op 13 oktober 1679 werd hij lid van de Congregazione di Santa Cecilia. Vanaf 1681 was  Giovanni Lulier in dienst van Benedetto Pamphili als componist, kopiist en cellist. Vanaf 1688 speelde hij ook trombone bij de Musici del Campidoglio. Toen Pamphili Rome in 1690 verliet, kwam Giovanni Lulier bij de muzikanten van kardinaal Ottoboni en bleef daar de rest van zijn leven. In de 1690er jaren werkte hij daarnaast voor de familie Borghese en speelde hij cello in het orkest van Arcangelo Corelli.

Giovanni Lulier componeerde

     6 opera’s

     4 serenata’s

     8 oratoria

     28 cantates met concerterende cellopartijen

- Amor di che tu vuoi, 1691, voor sopraan en basso continuo

 

Tomaso Antonio Vitali (Bologna, Italië, 7 maart 1663 – Modena, 9 mei 1745, ) was de oudste zoon van Giovanni Battista Vitali. Tomaso Antonio studeerde viool bij Antonio Maria Pacchioni, en speelde in het d'Este hoforkest van 1675 tot 1742. Hij was een gwaardeerde vioolleraar, tot zijn leerlingen behoorden Evaristo Felice dall’Abaco en Jean Baptiste Senaillé.

Tomaso Antonio Vitali componeerde

     37 triosonates

     12 vioolsonates.

     12 concerti voor viool, violoncello en klavecimbel

     1 Chaconne in g kleine terts voor viool en basso continuo, waarvan het manuscript in de Saksische Landsbibliotheek Dresden onder nr. Mus. 2037/R/1 wordt bewaard; De chaconne begint in g kleine terts en moduleert vervolgens om de paar maten naar en volkomen andere toonsoort. Sommige muziekwetenschappers vonden het bizarre stuk weinig barok, maar het manuscript is wel gedateerd uit het begin van de 18de eeuw (kopiist Jacob Lindner). Een repertoirestuk.

 

Edward Finch (Kensington, Engeland, gedoopt 20 april 1663 – York, 14 februari 1738), was de vijfde zoon van Heneage Finch, 1st Earl of Nottingham. Edward Finch kreeg zijn opleiding aan Christ’s College, Cambridge, Na zijn afstuderen in 1679 werd hij bestuurslid van Christ’s College. Hij vertegenwoordigde de Universiteit van Cambridge in het parlement van 1689-90. Daarna deed hij verschillende bestuurs- en overheidsfuncties en was ondertussen actief in de muziek.

Edward Finch componeerde

     2 Te Deums voor 5 stemmen

     1 anthem, "Grant, we beseech Thee," voor 5 stemmen

     enkele catches

     talloze liederen

     11 solosonates voor een  instrument en basso continuo

- The Cuckow¸ sonate voor viool in G grote terts , 1685-1688,  overgezet voor blokfuit in C grote terts

 

Friedrich Wilhelm Zachov (Zachau) (Leipzig, Duitsland, 19 november 1663 – Halle,14 augustus 1712) was de oudste zoon van van violist en stadsmuzikant Heinrich Zachow, blazer in de Alta cappella van Leipzig en zijn tweede vrouw Elisabeth Maune. Friedrich Wilhelm was een muzikaal wonderkind. Op tienjarige leeftijd speelde hij viool, hobo, orgel en klavecimbel. In 1675 kreeg Heinrich Zachow een betrekking als Stadsblazer in Eilenburg an der Mulde. Daar leerde hij zijn zoon Friedrich Wilhelm de meest uiteenlopende blaasinstrumenten bespelen. Vanaf 1684 was Friedrich Wilhelm Zachov als organist 30 jaar lang verbonden aan de Marktkirche in Halle an der Saale.

Friedrich Wilhelm Zachov trouwde 24 oktober 1693 met burgemeestersdochter Maria Dorothea Anschütz. Ze kregen drie zonen en twee dochters. Hij was hij de belangrijkste (want de enige) leermeester in viool, orgel, klavecimbel, hobo en contrapunt van Georg Friedrich Händel. Veel van zijn composities zijn verloren gegaan

Heinz Lohmann heeft in 1966 Zachow, Friedrich Wilhelm: Gesammelte Werke für Tasteninstrumente uitgegeven en de werken voorzien van een LV-nummer.

Friedrich Wilhelm Zachov componeerde de bewaard gebleven werken:

     1 mis

     34 kerkcantates

     1 kamermuziekwerk

     75 orgel– en/of klavecimbelwerken

- Partita over "Jesu meine Freude", LV 49, koraalpartita met 12 variaties

 

Giuseppe Maria Jacchini (Bologna, 1663 – 2 mei 1727) i kreeg zijn muzikale opleiding als koorknaap bij San Petronio in Bologna. Daar studeerde hij compositie bij Giacomo Perti en Domenico Gabrielli.

Jacchini werd in 1688 lid van de Accademia Filarmonica. Hij werkte als dirigent van het "Collegion dei Nobili" en bij de kerk van San Luigi.

Giuseppe Maria Jacchini componeerde

     18 sonates voor viool en cello

     6 sonates voor cello solo

     sonaten voor trompetten en strijnkers

     “trattenimenti”  voor voor trompetten en strijkers

 

Johann Joseph Vilsmayr (Oostenrijk, 1663 – Salzburg, 11 juli 1722) was vanaf 1 september 1689 violist in de hofkapel van Salzburg, waar hij les kreeg van kapelmeester Heinrich Ignaz Franz Biber. Uit de boeken van het Prinsbisdom blijken voortdurende salarisverhogingen van 6 naar 25 gulden, dus hij zal het wel goed gedaan hebben. Hij bleef er dienst tot zijn dood. Er is maar één werk van hem bewaard gebleven

Johann Joseph Vilsmayr componeerde

     6 solopartita’s voor viool

- Artificiosus Concentus Pro Camera, distributus in Sex Partes, seu Partias à Violino Solo Con Basso bellè imitate, 1715..

 

 

Georg Dietrich Leyding (Leiding), (Bücken, Duitsland, 23 februari 1664 – Braunschweig, 10 mei 1710) was de zoon van een gepensioneerde ritmeester van de Franse lijfwacht. Georg Dietrich Leyding had al jong interesse in muziek en kreeg vanaf 1679 vijf jaar les van Jakob Bölsche in Braunschweig en daarna in Hamburg bij Johann Adam Reincken en in Lübeck bij Dieterich Buxtehude. Hij werd als opvolger van Jakob Bölsche organist aan de kerken St. Ulrich, St. Blasius en St. Magnus in Braunschweig. Tegen het eind van de 1680-er jaren had hij nog compositieles van de hofkapelmeester van Wolfenbüttel, Johann Theile.

Georg Dietrich Leyding componeerde

     5 orgelwerken.

 

Nicolas Bernier (Mantes-la-Jolie, Frankrijk, 28 juni 1664 – Parijs, 5 september 1734) was de zoon van Rémy Bernier en Marguerite Bauly. Hij kreeg zijn eerste muzikale vorming aan de Kathedraal van Mantes-la-Jolie en Évreux en studeerde daarna bij Antonio Caldara in Rome.In 1692 vestigde hij zich in Parijs en ging daar klavecimbelles geven. Van 1694 tot 1698 was Nicolas Bernier koorleider van de kathedraal van Chartres, daarna van de kathedraal van Saint-Germain-l’Auxerrois in Parijs.

In 1705 volgde Nicolas Bernier Marc-Antoine Charpentier op als maître de chapelle aan de Sainte-Chapelle van Parijs; hij bleef dat tot 1726. Vanaf 1723 was hij een van de vier kapelmeesters van de „Chapelle royale“.

Nicolas Bernier componeerde

     3 boeken motetten

     7 boeken cantates: Cantates françoises ou musique de chambre à voix seule et à deux avec symphonie et sans symphonie avec la basse continue.

- Troisième Livre, 1703

+ 4. Le Caffé, cantate voor sopraan, viool of fluit en basso continuo. De “Agréable Caffé” wordt als “Favorable Liqueur” aangeprezen. Wat mij betreft, volkomen terecht.

- Quartième Livre, 1703

+ 4. Médée, cantate voor solostem met orkest

     gezangen voor kerkdiensten

 

Johann Christoph Pez (München, Duitsland, 9 september 1664 – Stuttgart, 25 september 1716) was de zoon van een torenwachter. Hij werd van 1676 tot 1681 opgeleid aan het Jezuïetengymnasium (tegenwoordig Wilhelmsgymnasium) in München. Hij zong in het schoolkoor, speelde in het schoolorkest en studeerde er viool en luit. Hij zong ook tenor in de kerk van Sint Petrus in München. In 1687 werd hij er koordirigent. In 1688 werd hij muzikant aan het hof van van keurvorst Maximilian Emmanuel van Beieren, die hem de mogelijkheid gaf zijn muziekstudies af te ronden in Rome bij Arcangelo Corelli. In 1694 was Johann Christoph Pez in dienst van aartsbisschop Joseph Clemens in Bonn, waarvan hij de opdracht kreeg het kapelorkest te verbeteren. In 1695 werd hij Kapellmeister en raadgever van de aartsbisschop.

In 1701 kwam hij, gedwongen door het uitbreken van de Spaanse Successieoorlog, terug in München en bleef daar als Kapellmeister van de hofkapel. In 1706 werd hij Oberkapellmeister van Eberhard, hertog van Württemberg. Hij bleef dat tot zijn dood en breidde het hoforkest succesvol aanzienlijk uit.

Johann Christoph Pez componeerde

     4 opera’s

     3 (series) religieuze werken

     1 wereldlijke cantate

     12 sinfonia’s

     concerten

- Concerto pastorale in F grote terts, voor 2 altblokfuiten, twee violen, altviool en basso continuo

     ouverture suites

     12 sonates, Georg Philipp Telemann liet zich lovend uit over hun kwaliteit

 

Johann (Johannes) Speth (Speinshart, Beieren, Duitsland, 9 november 1664 – ná 1719) was de tweede van zeven kinderen van docent Heinrich Speth en Margareta Vichtl. Johann Speth kreeg (misschien, er zijn allerlei twijfels) muziekles van zijn vader en van Dominikus Lieblein, abt van het Norbertijner klooster in Speinshart. 4 november 1692 werd hij aangesteld als organist aan de kathedraal van Augsburg. In 1694 werd zijn organistenambt aan de kathedraal beëindigd. In 1705 werkte hij in de kanselarij van het Domkapittel. Verder is er niets over Johann Speth bekend. In een document staat nog opgetekend dat hij in 1719 in Augsburg dicht bij de Sint Ulrichkerk woonde met zijn vrouw en een dienstmeisje.

Johann Speth componeerde

     Werken voor orgel of klavecimbel

- Ars magna Consoni et Dissoni, 1693, zijn enige bewaard gebleven werk, opgedragen aan de familie Fugger, bestaat uit:

+ 10 toccata’s

+ 8 Magnificatzettingen, versetten voor alternatief gebruik in alle acht modale toonsoorten

+ 3 series variaties

 

Michele Mascitti (Villa Santa Maria, Chieti, bij Napels, Italië, 1664 - Parijs, 24 april 1760) kreeg les van zijn oom Pietro Marchitelli (1643-1729), violist in het Koninklijk Hoforkest van Napels, en bij het "Teatro San Bartolomeo" van Arcangelo Corelli. Hij speelde een tijdje in het Koninklijk Orkest en reisde daarna door Italië en later door heel Europa. Hij verbleef langere tijd in Duitsland, later in Nederland. In 1704 vestigde hij zich in Parijs. Daar viel hij op bij de Hertog van Orléans, die hem de gelegenheid gaf om voor koning Lodewijk XIV op te treden. Hij werd enorm populair bij het Parijse publiek, vestigde zich er definitief en verfranste zijn naam tot Michel Mascitti. In 1739 werd hij Frans staatsburger. In 1740 trouwde hij.

Michele Mascitti componeerde

     4 concerti

     12 triosonates

     102 sonates voor viool, (violoncello) en basso continuo

     8 klavecimbelsonates

 

Daniel Purcell (omstreeks 1664 – Londen, 26 november 1717), de jongere broer van Henry Purcell, werd in zijn twintiger jaren organist van het Magdalen College, Oxford. In 1695 verhuisde hij naar Londen om voor het theater te componeren. In 1713 werd hij benoemd tot organist van de St Andrew’s in Holborn.

Daniel Purcell componeerde

     40 “masks”:  toneelmuzieken

     14 anthems

     Magnificat en Nunc dimittis in e klein, gecomponeerd voor de evensong-dienst van de Church of England

     6 cantates met Engelse tekst, 1713

     2 odes voor de verjaardag van prinses Anne

     1 ode voor  St Cecilia’s Day,  1693

     18 liederen en duetten

     Tussenspelen voor de psalmen, 1718

     16 Sonates

- 6 sonatas or solos, 3 voor blokfluit en 3 voor viool en basso continuo, 1698

+ sonata sesta in f kleine terts voor viool en basso continuo 

- 6 sonates voor 1 of 2 blokfluiten, 1710

 

Giovanni Zamboni (Rome, Italië, 1664?? – Pisa, 1721??) was een virtuoos op theorbe, luit , gitaar, mandoline en klavecimbel. Hij was ook goed onderlegd in contrapunt. Van 1701 tot 1713 was hij in de dom van Pisa als contrabassist in het domorkest bezig. Daarnaast werkte hij als edelsteenslijper.

Giovanni Zamboni componeerde onder meer (van de rest weet ik niets)

     24 madrigalen voor 4 stemmen en basso continuo, contrapuntische kunstwerkjes

     11 sonates en een “Ceccona” voor luit

- Sonate d'intavolatura di leuto,  opus 1, 1718

Sonate nr. 9: vijfdelig: Preludio, Alemanda, Giga, Sarabanda, Gavotta