Componisten

vanaf 1680

 

Emanuele d'Astorga (Emanuele Gioacchino Cesare Baron Rincón d’Astorga) (Augusta, Sicilië, Italië, 20 maart 1680 – Madrid (?) 1757(?)), was afkomstig uit de uit Spanje stammende adelijke familie Rincón d’Astorga, die vanaf het begin van de 17de eeuw in Sicilië was gevestigd. De familie was rijk en bezat drie landgoederen. Na een aardbeving waarbij een groot deel van Augusta verwoest werd, verhuisde de familie in 1693 naar Palermo. In 1706 werd Emanuele’s vader, Francesco d’Astorga, Senator van Palermo. Emanuele d'Astorga vertrok wegens familieproblemen in 1708 naar Rome,waar hij vrienden werd met librettoschrijver Domenico Lalli. In 1709 ging hij naar Genua, Venetië en tenslotte naar Spanje. In 1712 treffen we hem aan in Wenen, waar hij wegens geldschulden in 1714 wegvluchtte om zich weer in 1715 in Palermo te vestigen. Daar kreeg hij de titel “baron” en beschikking over het familielandgoed Ogliastro. Van 1717 tot 1720 was hij in Palermo gouverneur van het Ospedale degli Incurabili (ziekenhuis voor ongeneeslijken). In 1718 trouwde hij met de 15-jarige (!) Emanuela Guzzardi e Nicolaci, met wie hij drie dochters kreeg: Giovanna, Felicia en Maria. Tegen ontvangst van een lijfrente liet hij in 1721 het vruchtgebruik van zijn landerijen aan zijn vrouw en verliet Sicilië. In 1723 was Emanuele d'Astorga in Lissabon, daarna zijn er geen gegevens meer van hem. Een manuscript uit de Santiniverzameling in Münster geeft aan dat Emanuele in 1757 in Madrid gestorven zou zijn.

Emanuele d'Astorga componeerde

     2 opera’s

     1 motet

- Stabat Mater (omstreeks 1707) in f kleine terts, voor vier vocale en drie instrumentale stemmen, in een pathetische Napolitaanse stijl. Schitterend werk, geschreven tijdens een bezoek aan Londen.  

     220 kamercantates.

     8 kamerduetten voor twee zangstemmen en continuo of strijkers

 

Giuseppe Porsile (Persile, Porcile, Porsille, Napels, 5 mei 1680  ̶  Wenen, 29 mei 1750) was de zoon van Carlo Porsile, ook componist. Giuseppe Porsile studeerde aan het Conservatorio dei Poveri di Gesù Cristo in Napels bij Gaetano Greco, Ursino en Giordano. Als jonge man zong hij in de Spaanse Kapel in Napels en vanaf 1 januari 1708 ging hij aan het werk als maestro de capilla, organist en componist aan de Koninklijke kapel van Karel III in Barcelona. In 1711 overleed Karels broer, Keizer Jozef I, en Karel deed afstand van de Spaanse troon en volgde zijn broer op als Keizer Karel VI. In 1713 verhuisde Giuseppe Porsile in het gevolg van de vrouw van de keizer, Elisabeth Christine von Braunschweig-Wolfenbüttel (hij was haar zangleraar), naar Wenen, met zijn Andalusische vrouw.

In Wenen had Giuseppe Porsile naast de net benoemde Kapellmeister Johann Joseph Fux en hofcomponist Carlo Agostino Badia weinig te doen. Hij gaf wat zanglessen, onder meer aan keizerin-weduwe Anna Amalia en had af en toe een compositieopdracht. Het duurde tot 1720 voor hij een vaste aanstelling kreeg als hofcomponist en lid van de Koninklijke Kapel. Na de dood van Karel VI in 1740 kreeg hij een klein pensioen. Hij overleed in 1750, en liet weinig na.

Giuseppe Porsile componeerde

     23 opera’s en serenades

- Il ritorno di Ulisse in patria, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Giovanni Andrea Moniglia, 1707,

- Spartaco, dramma per musica in drie bedrijven, libretto  Pasquini,  21 februari 1726, sopraan Faustina Bordoni trad hierin voor het eerst in Wenen op. 

     13 oratoria

     missen

     7 canzonetten

     36 kamercantates in 2 boeken

- Posa sopra d'un faggio,  voor sopraan, altblokfluit en basso continuo

- Sfogandose 'no Juorno, voor sopraan, altblokfluit en basso continuo, een jongeman zit met een gebroken hart aan zee, ziet de zilveren schuimkoppen op het zoute water, stemt zijn Napoilitaanse luit en bezingt zijn liefdesverdriet: Mannaggia Amore (vervloekt is de liefde)

     2 sinfonieën

     6 partiten voor twee violen en basso continuo

     3 andere instrumentale werken

 

Jean-Baptiste Stuck ("Baptistin," "Batistin" of "Battistin" genoemd) (Livorno, Toscane, Italië, 6 mei 1680 – Parijs, Frankrijk, 8 December 1755) was de zoon van Giovanni-Giacomo Stuck en Barbera Hellerbeck, een koopmansgezin van Duitse afkomst. Vanaf 1702 was hij in dienst van gravin Lemos in Napels. Omstreeks 1704 verhuisde hij naar Parijs. Jean-Baptiste Stuck was lid van de Chapelle royale en als cellist in dienst van Philips II, hertog van Orléans. In 1722 verving hij de basgamba in het opera-orkest door de cello. Dat betekende definitief de neergang van de gamba en de opkomst van de cello. In 1733 kreeg hij het Franse staatsburgerschap. Jean-Baptiste Stuck was getrouwd met Bonne-Françoise Berain, de dochter van de hofschilder van Lodewijk XIV, het echtpaar had geen kinderen.

Jean-Baptiste Stuck componeerde

     6 opera’s

Polydore,  tragédie en musique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Simon-Joseph Pellegrin, gebaseerd op de Griekse legende over Polydorus, de jongste zoon van koning Priam van Troje, 15 februari 1720. Triton, half mens, half vis (tenor) speelt er ook een rol  in en zingt de mooie aria L’amour triomphe de nos coeurs

     15 opera-ballets voor het hof in Versailles

     25 wereldlijke cantates

- Héraclite et Démocrite, 1711, twee filosofen, een optimist en een pessimist, komen tot de conclusie dat de mens maar een treurig leven heeft en beter kan sterven. De muziek is wel leuk.

     aria’s

 

Friedrich Karl, Graaf van Erbach (Erbach, Odenwald, Duitsland, 21 mei 1680 – 20 februari 1731) was het 15de kind van het gezin. Hij diende als officier in de Nederlanden maar had geen aardigheid in het militaire werk. In 1720 stapte hij eruit en wijdde zijn tijd aan muziek enm literatuur. Hij hield een hofkapel aan die nauwe banden had met de hofkapel van Darmstadt. Friedrich Karl was een goede vriend van Georg Philip Telemann.

Friedrich Karl componeerde

     concerten

     zangwerken

     30 divertimenti

- 12 divertisements melodieux voor twee blokfluiten en basso continuo

 

William Corbett (Londen, Engeland, gedoopt 18 juli 1680 – 7 maart 1748) was vanaf 1700 violist en componist in het New Theater (Lincoln's Inn Fields, Londen). In 1705 werd hij benoemd tot orkestdirecteur van het Koninklijk Theater The Haymarket. In 1709 werd hij lid van het Koninklijk orkest. William Corbett was zeer bewonderde vioolsolist.

In 1703 trouwde William Corbett met de operazangeres Anna Lodi.

Van 1715 tot 1726 woonde William Corbett in Italië, in 1727 kwam hij weer in Londen terug. Er zijn vermoedens dat William Corbett voor het Engelse Koninghuis in Italië geheime opdrachten uitvoerde, die het Engelse hof aanzienlijke voordelen opleverde. William Corbett was in het bezit van een buitengewone verzameling kostbare violen.

William Corbett componeerde

     4 theatermuziekwerken

     1 cantate met orkest

     35 Concerti Grossi

- Le Bizzarie Universali voor zeven stemmen, opus 8, 1742, 35 concerten, steeds gewijd aan een andere landstreek

7. Concerto all Portugesa

     liederen, gepubliceerd in diverse bundels

     30 triosonates

- Six Sonatas voor 2 altblokfluiten en basso continuo, opus 2, 1705

- Six Sonatas a 3 for Two Flutes or German Flutes and a Bass. Consisting of Preludes, Allemands, Corants, Sarabands, Gavots & Jiggs. Dedicated to ye ... Earle of Portland, opus 4, deel 1, 1712

 

John Loeillet (Gent, 18 november 1680 als Jean Baptiste – Londen 19 juli 1730), zoon van Jean Baptiste François, chirurgijn in Gent, en zijn tweede vrouw, Barbe Buys. Nadat zijn vader stierf (hij was toen een vijfjarig jochie) werd hij door oom Pieter, later vader van Jean-Baptiste Loeillet de Gant, opgevoed tot musicus. In 1705 ging hij naar Londen, waar hij hoboïst werd, eerst als lid van het “Drury Lane Orchestra” later in het operaorkest van Queen’s Theatre aan Haymarket (1707 tot 1710). Hij verengelste zijn voornaam naar “John”, als achternaam treffen we regelmatig “Lullie” of “Lully” aan. Hij componeerde, werd een gewaardeerd klavecimbelspeler, gaf onderwijs, en zette in zijn huis in de Hart Street, Covent Garden, een concertserie op, die Europees beroemd werd. Hier werden in Engeland voor het eerst (vermoedelijk december 1714) de Concerti Grossi van Arcanelo Corelli uitgevoerd. Handel en Croft hoorden bij zijn kennissenkring. Hij stierf 19 juli 1730 in Londen. Zijn werk werd door uitgeverij Walsh onder de naam „John Loeillet“ uitgegeven. Vooral zijn werken voor klavecimbel zijn harmonisch interessant.

John Loeillet componeerde

     18  triosonaten (Sonatas for Variety of Instruments, opus 1, 1722, XII Sonatas in three parts, 1725) Priestmann IX en X), waarvan 6 voor blokfluit, hobo en basso continuo. De hobopartij kan prima op een tenorblokfluit worden gespeeld.

     12 solo’s opus 3, 6 voor blokfluit en basso continuo en 6 voor traverso en basso continuo (1729, Priestmann VIII).

     9 suites (“Lessons”) voor Klavecimbel (1712, 1723,  Priestmann XI – XIV)

- Lessons in e kleine terts, D grote terts en g kleine terts voor klavecimbel of spinet, 1712

- 6 Suits of Lessons in g, A, c, D, F en Es), voor klavecimbel of spinet, 1723. Elke suite bestaat uit zes delen in de vaste Franse opbouw: Allemande – Corrente – Sarabande – Aria – Menuet – Giga, hier en daar met een Double erbij  

 

Domenico Maria Dreyer (Florence?, Italië, omstreeks 1680 – omstreeks 1740) was de zoon van de Duitse tenor

Johann Conrad Dreyer. Domenico Maria Dreyers jongere broer Giovanni Filippo Dreyer was kastraatzanger, impresario en operacomponist. De broers waren doorgaans altijd samen bezig, onder ander aan de hoven van Moskou en Sint Petersburg en daarna ook in Italië. Domenico Maria Dreyer zal en virtuoze hoboïst geweest zijn.   

Domenico Maria Dreyer  componeerde

     6 hobosonates

     2 blokfluitsonates, best wel goed en mooi gecomponeerd.

 

Codex Ibarra (Quito, Ecuador, 1680 – 1720), bundel met 40 twee- tot achtstemmige vocale werken, gecomponeerd voor de kathedraal van Quito in Ecuador. De teksten zijn Spaans, één in het Latijn van de hand van de nonnen van het Monasterio de las Conceptas. De manuscripten werden in de jaren negentig van de vorige eeuw gevonden in een klooster in de stad Ibarra, ten noorden van Quito. De componisten zijn meest anoniem.

De composities zijn voornamelijk

     villancico’s, liederen waarvan de tekst betrekking heeft op het Kerstverhaal    

 

Luis (Lewis, Louis) Mercy, (Frankrijk??, omstreeks1680 – Londen?, Engeland, ná 1751) speelde volgens een krantenrecensie zijn tweede concert sinds hij in Engeland was aangekomen op 26 juli 1708 in Epsom.

In 1716 trad hij op in het Lincoln's Inn Fields Theatre in London. Omstreeks 1718 was hij in dienst van  James Brydges, Earl of Caernarvon, later de hertog van Chandos, in Cannons, Middlesex. Hij droeg zijn sonates opus 1 op aan James Brydges, ‘onder wiens dak ze waren gecomponeerd’. In februari 1719 verliet hij de betrekking bij James Brydges. Op 18 juli 1730 trouwde hij met Anne Hampshire in de Saint Vedast-alias-Fosterkerk in Londen. Hij woonde toen in  de St Paulsparochie in Covent Garden. Van 1733 tot 1737 woonde hij in Castle Street, Orange Court in Londen. Luis Mercy was een briljante blokfluitist, die het instrument overeind probeerde te houden tegenover de opdringende dwarsfluiten en violen in het orkest. Hij werkte samen met blokfluitbouwer Thomas Stanesby.

Het laatste bericht over hem is over een liefdadigheidsconcert op 1 april 1735 in York Buildings, waar hij een aantal van zijn eigen werken uitvoerde. En in een brief van 13 August 1751 van Lady Caroline Brydges (de kleindochter van James Brydges) wordt hij genoemd als een voormalige hoboïst in het orkest van haar grootvader. Ze had hem op een visite ontmoet en was er verbaasd over, dat hij haar grootvader al kende voordat zij geboren was.

Luis Mercy componeerde

     12 sonates voor blokfluit en basso continuo

     6 sonates voor fagot en basso continuo

     6 sonates voor traverso en basso continuo

 

Giovanni Mossi (Rome, Italië, 1680  ̶  1742) kwam uit een muzikale familie. Zijn vader Bartolomeo en zijn grootvader waren goede altviolisten, en de beide broers van Giovanni waren ook muzikant: Gaetano zanger in de pauselijke muziekkapel, Giuseppe violist.

Vanaf 1715 was Giovanni Mossi in dienst bij de aristocratische families Ottoboni, Altieri en Odescalchi.

Giovanni Mossi componeerde

     26 concerten

     36 vioolsonates

- Sonate voor viool, cello en klavecimbel, opus 1, nr.2 in A grote terts, 1716

 

Jakob Greber (omstreeks 1680?? – Mannheim, 5 juli 1731) wordt in een componistenoverzicht uit Londen, 1709, gekenschetst als "a German who had Study'd Composition in Italy". In Engeland stond hij bekend als „Signor Giacomo Greber“. Zijn minnares, de Toscaanse zangeres Francesca Margarita de l'Epine, vermoedelijk samen met hem naar Engeland gekomen, trouwde later met Pepusch. Jokob Greber verliet Londen en was in 1707 Kapellmeister bij Hertog Karl Philipp, stadhouder van Tirol, in Innsbruck.

Jakob Greber componeerde

     6 opera’s

- Pastorale Gli amori d'Ergasto, 9 april 1705, de eerste in Londen uitgevoerde Italiaanse opera

     4 solocantates

- Tu parti idolo mio,  voor alt, blokfluit, twee violen en basso continuo

     1 kamercantate

 

Jean-Adam Guilain (Jean Adam Guillaume Freinsberg, de Franse achternaam is een verbastering van de derde voornaam, Duitsland, omstreeks 1680 – Frankrijk, ná 1739) verhuisde om onduidelijke redenen naar Frankrijk omstreeks 1702, en werd bijna zeker een leerling van Louis Marchand: Guilain's orgelcomposities zijn aan Marchant, toentertijd een bekend orgeldocent, opgedragen.

  Jean-Adam Guilain componeerde

     8 suites voor orgel

     26 klavecimbelwerken

     1 liedje

 

Johann Georg Linike (Linecke, Linicke) (Mark Brandenburg, Duitsland, omstreeks 1680 – Hamburg, 1762) kwam uit een muzikaal gezin. Hij kreeg les van Johann Theile in Berlijn. Vanaf 1705 was hij in Berlijn als violist bezig. Bij de treurplechtigheden van de koningin Sophie Charlotte van Hannover trad hij als violist op. In elk geval van af 1710 tot 1713 was hij tweede kapelmeester van de muziekkapel aan het hof in Berlijn. Toen Frederik Willem I van Pruisen Koning van Pruisen werd, werd de kapel in 1713 opgeheven. Johann Georg Linike vertrok naar Weißenfels, waar hij tot 1721 kapelmeester in de hofkapel van hertog Johan George van Saksen-Weißenfels werd. Vervolgens verbleef hij tot 1725 in Londen. Daarna kwam hij als concertmeester en tweede kapelmeester aan het opera- en theaterorkest in Hamburg onder leiding van Reinhard Keiser. In 1728 werd hij kapelmeester aan het hof van groothertog Adolf Frederik III van Mecklenburg-Strelitz en bleef in deze functie tot 1761. Er is nogal wat werk van hem verloren gegaan.

Johann Georg Linike componeerde (aan overgebleven werken)

     1 cantate

     6 concerto’s

     1 ouverture-suite

     1 Mortorium à 5, 1737, voor gestopte trompet, hobo, dwarsfluit, viool en basso continuo

     4 triosonates en triosuites

     5 sonates

- Sonate in F grote terts, uitgegeven voor sopraanblokfluit en basso continuo, maar is duidelijk een hobosonate

 

Angelo Ragazzi (Napels, Italië, 1680 – Wenen, 12 oktober 1750) was een vroegrijpe en getalenteerde muzikant, leerling van Gian Carlo Cailò aan het Conservatorio di Santa Maria di Loreto in Napels. Al in 1704 werd hij aangesteld als violist en concertmeester in de Koninklijke Kapel in Napels. Na drie jaar verhuisde hij naar Barcelona, steeds als muzikant in de Koninklijke Kapel. In 1713 kreeg hij een betrekking als vioolsolist Wenen, waar hij kamermuzikant van Keizer Karel VI van Habsburg werd.

In 1722 kwam hij weer in Napels terug en nam daar zijn oude taken in de Koninklijke Kapel weer op. De Spaanse koning Karel III wist hem er van te overtuigen dat hij terug moest naar Wenen, omdat hij daar nodig was in het hoforkest van de Habsburgers onder leiding van Johann Joseph Fux. Ondanks dat zijn gezondheid in Oostenrijk dreigde te verslechteren door het klimaat en de temperatuur, ging hij er toch heen en bleef in Wenen werken tot 1740. Toen mocht hij met pensioen. In 1750 overleed hij op 70-jarige leeftijd, tijdens de regering van Keizer Frans I Stefan.

Angelo Ragazzi componeerde

     3 missen

     canons voor 4 en 5 stemmen

     1 concerto grosso

     4 vioolconcerten

- Concerto nr. 2 in  c kleine terts, 1728

     12 sonates a quattro voor soloviool, tweede viool, altviool, cello en basso continuo

     2 triosonaten en een triosinfonia

     1 fantasia voor viool solo

 

Francesco Bartolomeo Conti (Florence, 20 januari 1681 of 1682 – Wenen, juli 1732) ;kreeg in 1701 een aanstelling als theorbist aan het Habsburgse hof in Wenen. Bij het Carnaval in 1706 maakte hij zijn debuut als operacomponist met de opera Cleotide en 1713 werd hij aangesteld als hofcomponist. In 1708 werd hij gekozen als medewerker van de Accademia Filarmonica of Bologna and in 1711 werd ; hij aangesteld als vice-maestro di cappella in Wenen. In datzelfde jaar hertrouwde Conti, na de dood van zijn eerste vrouw, Theresia Kugler, met prima donna Maria Landini. Zij zong de hoofdrollen in Conti’s opera’s van 1714 en 1721, maar stierf in 1722. Na haar dood werd Anna Maria Lorenzana prima donna in drie andere opera’s van Conti. Ze werd zijn derde vrouw in April 1725. Conti overleed in 1732 in Wenen.

Conti was ook een ongekend virtuoos mandoline speler en schreef de eerste sonates voor dat instrument. ;

Francesco Bartolomeo Conti componeerde

     16 Operas:

- Clotilde, melodramma, libretto Giovanni Battista Neri, 1706, gemaakt voor het carnaval in Wenen. Een pastiche van de opera, gemaakt in Engeland in 1709, bevat de aria “Cares, when they’re over”, voor sopraan, sopraanblokfluit, strijkers en basso continuo.  

- Il Ciro, dramma per musica in drie bedrijven met als komische intermezzi Bagatella, Mamalucca en Pattatocco; libretto Pietro Pariati; caranval Wenen, 9 februari 1715

- Terremoto, Farfalletta e Lirone, intermezzo; libretto: Pietro Pariati; 19 februari 1718. Intermezzo in opera seria Astarto. Praktisch ingestelde “golddigger” Farfalletta (vlindertje, sopraan) verklaart haar liefde aan het geld van opschepper Terremoto (basbariton) en zet daarvoor haar vriendje Lirone (tenor) aan de kant. Vrolijke en geestig geschreven muziek. 

- Don Chisciotte in Sierra Morena, 1719, prachtige opera.

     13 feste teatrali

     9 oratoria:

- Il David perseguitato da Saul, 1723, libretto van A. di Avanzo, met een belangrijke rol voor de boze koning Saul (bas). Andere belangrijke rollen zijn voor David (alt) en legeraanvoerder Abner (alt), die vroeger door counters gezongen werden, maar tegenwoordig vaak gewoon door vrouwelijke alten

- David, 1724 azione sacra per musica.

     50 cantatas

     5 missen

- Missa Sancti Pauli, voor sopraan, alt, tenor en bassolist, gemengd koor, strijkers, viola da gamba, fagot en orgel, mooi werk

     motetten

     4 sinfonia’s

     sonates

 

Georg Philipp Telemann (Maagdenburg, 14 maart 1681 – Hamburg, 25 juni 1767) was de zoon van Heinrich Telemann, een hulppredikant (Diaconus aan de Heilige-Geist-Kerk), en domineesdochter Maria Haltmeier. Hoewel in zijn familie niets aan muziek werd gedaan, en zijn moeder (zijn vader overleed in 1685, toen hij 4 jaar oud was) probeerde om hem ver van alles wat met muziek te maken had weg te houden, kon hij voor zijn tiende al viool, blokfluit en cither spelen. Daarna leerde hij orgel en klavecimbel van de Maagdenburger organist en cantor Benedikt Christiani, en zong ook prima, beter dan de cantor.

Met 12 jaar componeerde hij een opera, met 13 dirigeerde hij een orkest en voor zijn twintigste speelde hij ook hobo, dwarsfluit, chalumeau, viola da gamba, contrabas en kwinttrombone. Zijn moeder stuurde hem in 1698 naar het gymnasium te Hildesheim en daar werd zijn muzikaal talent verder ontwikkeld. Georg Philipp Telemann verving onder meer de organist en cantor van de Sankt Godehardkerk te Hildesheim  en kon in Braunschweig en Hannover aan opera-uitvoeringen deelnemen. Op wens van zijn moeder ging hij 1701 naar Leipzig om aan de universiteit rechten te studeren. Op weg naar Leipzig kwam hij in Halle in contact met de jonge Georg Friedrich Händel. Zij werden goede vrienden.

In Leipzig schreef Georg Philipp Telemann al gauw cantates voor de Leipziger Thomaskirche. Hij besloot componist te worden. In 1702 stichtte hij een Collegium musicum met studenten, waarvoor hij openbare concerten organiseerde. In hetzelfde jaar werd hij tot artistiek directeur van de Leipziger Opera benoemd en begon hij aan zijn eerste opera's. Verder was hij als organist en muziekdirecteur aan de Nieuwe Kerk te Leipzig werkzaam. In 1705 werd hij kapelmeester in Sorau (Zary) aan het hof van Graaf Erdmann von Promnitz, waar hij tot 1708 werkte en waarvan de herinneringen aan "Barbarische Schönheit" van de Slavische volksmuziek tot in lengte van jaren in zijn werken terug te horen zijn. In 1708 werd hij Hofkapelmeester aan het hof van Hertog Johan Willem van Saksen-Eisenach, waar hij Johann Sebastian Bach leerde kennen. Ze werden goed bevriend en in 1714 werd Georg Philipp Telemann de peetvader van Bachs' zoon Carl Philipp Emanuel.

In oktober 1709 trouwde Georg Philipp Telemann met Amalia Louise Juliane Eberlin, een hofdame van de Gravin von Promnitz. Zij stierf in 1711 in het kraambed.

In 1712 werd Georg Philipp Telemann benoemd tot kapelmeester aan de Barfüßer- en de Katharinen-Kirche in Frankfurt aan de Main, en al gauw daarna stedelijk muziekdirecteur. De overgang van hofmuzikant  naar  muzikaal leider in Frankfurt betekende voor hem "angenehme Freiheit im Leben". Al gauw dirigeerde hij het Collegium musicum in repetitieruimtes, beschikbaar gesteld door vennootschap Frauenstein, een invloedrijke patriciërsfamilie in Frankfurt. Voor het Collegium componeerde hij orkest- en kamermuziek en wekelijks organiseerde hij concerten. De negen jaren in Frankfurt aan de Main markeren een vruchtbare en belangrijke periode. Hier ontstonden vele kerkmuziekwerken, vooral de cantates en de Brockes-Passion.

In 1714 hertrouwde Georg Philipp Telemann met de zestienjarige Maria Katharina Textor uit Frankfurt. Toen zij er later vandoor ging met een Zweedse officier, een gezin met 8 zonen en een dochter en grote schulden achterlatend, als gevolg van een gokverslaving, is er in Hamburg een collecte voor Georg Philipp Telemann gehouden.

In 1721 vertrok Georg Philipp Telemann naar Hamburg als opvolger van Johann Gerstenbüttel als organist en cantor aan het Johanneum en muziekdirecteur van vier van de vijf hoofdkerken van de Hanzestad - uitgezonderd de Domkerk. Georg Philipp Telemann leefde en werkte het grootste deel van zijn leven in de stadstaat Hamburg. Hij had het daar erg naar zijn zin. Geen lastige adellijke heer als baas, maar alleen als het nodig is verantwoording aleggen aan de stadsraad. Hij herstelde er het door Matthias Weckmann gestichte Collegium musicum. In 1722 werd hij de opvolger van Reinhard Keiser als artistiek leider van de Hamburgse Opera aan de Gansenmarkt, waarvoor hij 25 opera's gecomponeerd heeft en die onder hem nieuwe hoogtepunten beleefde. Georg Philipp Telemann gaf, om zijn inkomsten op peil te houden, zelf zijn muziek uit en richtte een muziektijdschrift op: Der getreue Musikmeister.  In 1739 was Telemann op uitnodiging van Michel Blavet en andere Franse collega's een tijdje in Parijs, waar zijn werken enorm succes hadden.

Telemann was tijdens zijn leven de beroemdste in Duitsland levende componist en musicus. Hij stierf in Hamburg op 25 juni 1767, 84 jaar oud.

Naast componeren, lesgeven, concerten organiseren, dirigeren, muziek graveren en muziek uitgeven schreef Georg Philipp Telemann muziektheoretische verhandelingen en gedichten en wijdde hij zich aan bloemen. Hij en Georg Friedrich Handel stuurden elkaar regelmatig kisten met zeldzame bloemen en planten.

Zijn peetzoon Carl Philipp Emanuel Bach volgde hem op als muzikaal directeur van de vijf stadskerken.

Uitspraak van Georg Friedrich Handel: "Telemann kan sneller een achtstemmig motet schrijven, dan een ander mens een briefje.

Johann Mattheson schrijft: Een Lulli wordt roem toegezwaaid, Corelli wordt geloofd, alleen Telemann is boven alle lof verheven.("Ein Lully wird gerühmt, Corelli läszt sich loben, nur Telemann allein ist übers Lob erhoben")

Georg Philipp Telemann componeerde meer dan 3600 werken, meer dan enig ander componist:

     90 opera's en aria’s; de meeste opera's zijn verloren; af en toe duikt er de laatste jaren weer wat op

- Germanicus, Duitstalige opera, 1704, gereviseerd in 1710 met nieuwe Italiaanse aria's, libretto van de dichteres Christine Dorothea Lachs, de vierde dochter van Nicolaus Adam Strungk uit Dresden. De opera gaat overde Romeinse generaal Germanicus. Tekst en muziek waren volledig verloren gegaan, tot Dr. Michael Maul enkele jaren geleden in de Universiteitsbibliotheek in Frankfurt een doos vond met 45 aria’s uit de opera. Tot nu toe wordt er bij een uitvoering bijgeschreven gesproken tekst tussen de aria’s door verteld. Zielsnijdende aria van Agrippina (mezzosopraan): eerste acte nr. 22: “Rimembranza crudel”.

- Der geduldige Socrates, TVWV 21:9, 1721, komische Duitstalige opera in drie bedrijven, libretto Johann Ulrich von König, Prachtige bas-aria Vergnüge dich, mein stiller Mut!

- Omphale, opera in 5 bedrijven, libretto de componist zelf naar Antoine Houdar de la Motte, TWV 21:14, 1724.

- Die wunderbare Beständigkeit der Liebe oder Orpheus, (de wonderbaarlijke bestendigheid van de liefde of Orfeus), TWV 21:18, 9 maart 1726, opera in drie bedrijven, libretto Michel du Boulay, oorspronkelijk geschreven voor Louis Lully, voor het grootste deel vertaald in het Duits. Het manuscript is pas aan het eind van de twintigste eeuw ontdekt.

- Miriways, TWV 21: 24, singspiel in 3 bedrijven, libretto Johann Samuel Müller, 26 mei 1728, in het voorjaar  2012 werd de opera na bijna 300 jaar scenisch opnieuw opgevoerd bij de Magdeburger Telemann Festspielen.

De opera is gebaseerd op het verhaal van de Afghaanse krijgsheer Miri Wais (bariton) in diens strijd tegen de Perzen rond 1700. Wanneer Miri Wais de zege heeft behaald zet hij de zoon van de sjah, de Perzische prins Sophi (mezzosopraan) als koning in de veroverde provincie in. Miri Wais zegt Sophi ook zijn dochter als vrouw toe, een toenmalige verdwenen en onvindbare onwettige dochter van hem en zijn inmiddels echte vrouw Samischa (mezzosopraan). Sophie is echter erg verliefd op de adellijke Perzische dame Bemira (sopraan). Dat levert nogal wat verwikkelingen op. Uiteindelijk  blijkt uiteraard Bemira de onvindbare dochter van Miri Wais te zijn , dus alles komt goed. Kristalheldere muziek.

- Flavius Bertaridus, König der Longobarden, TWV 21: 27, opera in drie aktes, 1729, libretto Christoph Gottlieb Wendt en de componist, naar Steffano Ghigi; Telemann's eerste overgeleverde opera, die in 2005 weer boven water kwam; barokke soap over de afgezette koning van Lombardije die terugkeert naar zijn land.

     24 wereldlijke oratoria

     75 wereldlijke cantates

- Tirsis am Scheidewege (In einem Tal), voor zangstem, traverso, blokfluit, hobo,  strijkers en basso continuo, TWV 20:22. Tirsis aarzelt op hij voor Silvia of voor Philis moet kiezen.

- Die Tageszeiten, TWV 20:39, 1757, symfonie en 4 kantates, die de loop van de dag, van het ontwaken van de natuur tot zonsondergang beschrijven op tekst van Friedrich Wilhelm Zachariaes. Kleurrijke instrumentatie, oip de tijd van dag afgestemde klankbeelden, voorbeeldig gecomponeerd.

- Ino: Wohin, wo soll ich hin?, TWV 20:41, 1765, libretto Karl Wilhelm Ramler, voor sopraan solo en orkest. Een wanhopige Ino (zus van Semele, vreselijk gewroken door Hera) op de vlucht met haar kind, klaagt de valse Hera aan, springt van een klif in het water, en wordt met haar zoon vergoddelijkt.  Dramatisch dus.

- Seufzen, Kummer, Angst und Tranen, voor alt solo en basso continuo, TWV 20:67. Lijden aan de iefde.

- Die Hoffnung des Wiedersehens (Süße Hoffnung, wenn ich frage), TWV 20:70, de ongelukkige verliefde, balancerend tussen hoop en wanhoop, hoopt dat het geluk dat haar eens ten deel viel terug zal keren. Telemann haalt alles uit de kast om de smachtende emoties muzikaal vorm te geven.

     44 kapitänsmusiken

- De Hamburgse Kapitänsmusik is een verzameling religieuze oratoria en wereldlijke serenades. Ook de oratoria, die meest allegorische karakters hebben, waren bedoeld voor uitvoering in een wereldlijke zetting. De Kapitänsmusik werd geschreven voor het jaarlijkse banket van de Burgerwacht in Hamburg. waarbij de “Bürgerkapitän in het zonnetje werd gezet

De werken omspannen de periode van 1723 to 1766. Van de 36 Kapitänsmusiken zijn slecht 9 volledig (TWV 15:2, 5, 9, 11, 13, 15, 20, 22, 25 en  oratoria (met 9 volledige oratorium–serenadeparen) en 3 gedeeltelijk (TWV 15:4, 21, 23) bewaard gebleven.

     9 kerkelijke oratoria

- Die Donnerode, TWV 6:3a (1ste deel, 1756) en 6:3b (2de deel, 1760); tekst: aanpassing van Psalm 8 en Psalm 29, van de hand van de Kopenhaagse Hofprediker Andreas Cramer. Aanleiding was de aardbeving van Lissabon met tsunami en brand op 1 november 1755: 30.000 doden in 2 minuten. Alleen het basduet “Er donnert, daß er verherrlicht werde” met een uitgebreide paukbegeleiding  heeft direct betrekking betrekking op de gebeurtenis. In feite is het een danklied en een lofzang op Gods almacht.  Het in eerste instantie ééndelige oratorium werd buitengewoon populair, zodat Telemann er na vier jaar een tweede deel bij componeerde.

- Das befreite Israël, TWV 6:5, 1759, libretto Justus Friedrich Wilhelm Zacchariae

- Der Tag des Gerichts (Oordeelsdag), TWV 6:8, oratorium voor solisten, koor en orkest in 4 tableaux, 1762, zijn laatste oratorium, fantastisch werk

     52 passionen en passie-oratoria,

- Brockes-Passion, Der für die Sünde der Welt gemarterte und  sterbende Jesus. Passie-oratorium  naar Barthold Heinrich Brockes, TWV 5:1, 1716, gereviseerd in 1722, beeldschoon, de eerste concertante passie;

- Johannes Passion, TWV 5:30, 1745, zijn mooiste passie, aangrijpend en vol meesterlijke muziek

- Der Tod Jesu, voor solisten, koor en orkest, TWV 5:6, 1755, libretto Karl Wilhelm Ramler, geschreven voor prinses Amalia van Pruisen.

- Seliges erwägen des bittern Leydens und Sterbens Jesu Christi, TWV 5:2, 1763, negen  cantate-achtige staties voor vocale solisten en orkest

     28 serenades,

- Serenata auf die Geburt des kaiserlichen Erbprinzen, 17 mei 1716 

     16 motetten

     20 missen, magnificat en losse delen

- Magnificat anima mea, TWV 9:17, voor solisten, koor, 3 klaroenen (ventielloze trompetten), slagwerk,strijkers en basso continuo

     32 psalmen (concerti da chiesa),

- Ach Herr, strafe mich nicht, voor sopraan, alt, tenor, bas, strijkers en basso continuo TWV 7:3, tekst Psalm 6, 1701-1705 

- Deus judicium tuum, psalm 71 en 72 Latijnse tekst, TWV 7:7, voor gemengd koor, twee traverso’s, 2 hobo’s, strijkers en basso continuo            

- Laudate Jehovah omnes gentes,  psalm 117, Latijnse tekst, TWV 7:25, voor gemengd koor, strijkers en basso continuo 

     1860  kerkcantates, 20 complete cycli.

× Geistliches Singen und Spielen, 1711, 72 cantates voor alle zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar

× Harmonischer Gottes-Dienst, oder Geistliche Cantaten zum allgemeinen Gebrauche, 1726, 72  cantates voor elke zondag en elke feestdag van het jaar, voor 1 zangstem, 1 instrument en basso continuo, teksten Michael Richey en Matthäus Wilkens

- Halt ein mit deinem Wetterstrahle, cantate (nr. 1) voor alt, viool en basso continuo, TWV 1:715, voor 1 januari: Nieuwjaarsdag

- Ihr Völker, hört, wie Gott aufs neue, cantate (nr. 3) voor zangstem, traverso en basso continuo, TWV 1:921, voor 6 januari: Drie Koningen 

- Hemmet den Eifer, verbanne die Rache, cantate (nr. 8) voor sopraan, blokfluit en basso continuo, TWV 1:730, voor de 4de zondag ná Epiphanes

- Seele, lerne dich erkennen, cantate (nr. 13) voor hoge zangstem, blokfuit en basso continuo, voor zondag Qinquagesima (Estomihi), TWV 1: 1258

- Du bist verflucht, o Schreckensstimme, cantate  (nr. 17)  voor zondag Lätare, TWV 1: 358

- Deine Toten werden leben, cantate (nr 36) voor zondag  Rogate,  TWV 1:213 voor hoge stem, blokfluit en basso continuo. De blokfluit wordt heel specifiek en op de tekst toegespitst gebruikt.

- Durchsuche dich, o stolzer Geist, cantate (nr. 45) voor de 11de zondag  na Trinitatis, TWV 1:399,  voor hoge stem, blokfluit en basso continu.Er kam, lobsinget ihm, ode voor koor, fluit, hobo, 3 trompetten, slagwerk, strijkers en basso continuo, TWV 1:462

- Es ist ein schlechter Ruhm Deine, cantate  (nr. 61)  voor zondag 19 ná Trinitatis TWV 1: 506, voor hoge zangstem,  altblokfluit en basso continuo

- Trifft menschlich und voll Fehler sein, cantate  (nr. 57)  voor zondag 15 ná Trinitatis TWV 1: 1417, voor hoge zangstem,  blokfluit en basso continuo.

- Wenn Israel am Nilusstrand, cantate  (nr. 49)  voor zondag 7 ná Trinitatis TWV 1: 1562, voor hoge zangstem,  blokfluit en basso continuo

× Fortsetzung des Harmonischen Gottesdienstes, 1732, 72 cantates voor 1 zangstem, 2 instrumenten en basso continuo

- Lauter Wonne, Lauter Freude, Cantate voor de 4de adventszondag, TWV 1:1040 voor sopraan of tenor, altblokfluit en basso continuo

- Gott weiss, ich bin von Seufzen müde, 1731, TWV 1:689a; voor alt, 2 violen (of twee blokfluiten "l'ottava più alta") en basso continuo; voor de derde zondag ná Epifanie. Drie delen uit TWV 1:898, zie hieronder

- Ach, Seele, hungre, dürste lechze, voor alt of bas, 2 blokfluiten (alt en tenor) en basso continuo, TWV 1:31a, voor de tweede zondag ná Trinitatis

- Da Jesu, deinen Ruhm zu mehren, voor zangstem, blokfluit, hobo en basso continui, TWV 1:155a, voor de 12de zondag na trinitatis

× Daran ist erschienen die Liebe Gottes, 1717, TWV 1:165, voor Tweede Pinksterdag; in de cantate komt de aria “O wer kann die Liebe sagen”, voor sopraan of tenor, altblokfluit en basso continuo voor.

× Das Manna deiner Speise,  koraalcantate voor avondmaalsdienst, voor bas, twee blokfluiten, twee violen (zelfde partijen als voor de blokfluiten) en basso continuo, tekst Georg Lehms, TWV 1:192

× Die stille Nacht umschloss den Kreis der Erden TWV 1: 364, voor bas solo met twee fluiten, 2 hobo’s, strijkers en basso continuo      

× Drei sind, die da zeugen im Himmel (IV), cantata voor koor, 2 hobo’s, 3 trompetten, slagwerk, srijkers en basso continuo, TWV 1:377

× Er kam, lobsinget ihm, ode voor koor, fluit, hobo, 3 trompetten, slagwerk, strijkers en basso continuo, TWV 1:462

× Gott Zebaoth in deinem Namen, cantate voor 4 solisten, koor en orkest, TWV.1:698,

× Herr, schau doch meine matte Seele, TWV 1:767

× Die Hirte bei der Krippe zu Bethlehem, voor sopraan, alt, tenor, bas, koor, 2 blokfluiten, 2 hobo’s, 2 hoorns, 3 trompetten, slagwerk, strijkers en basso continuo, TWV 1:797, tekst Karl Wilhelm Ramler, voor Eerste Kerstdag 1759.

× Ich fahre auf zu meinem Vater TWV 1:825, 1721, cantate voor Hemelvaartsdag

× Ich hatte viel Bekümmernis, voor koor, 2 hobo’s, strijkers en basso continuo, TWV 1:843

× Ich will den Kreuzweg gerne gehen TWV 1:884, voor bas, viool en basso continuo, voor de 21ste zondag na trinitatis

× Ich winselte wie ein Kranich, TWV 1:898; omvangrijke cantate voor de derde zondag ná Epifanie.

× Komm Geist des Herrn,  TWV 1: 999 voor koor, 2 hobo’s, 3 trompetten, strijkers en basso continuo, voor Pinksteren, late cantate, sterk werk

× O selig Vernügen, o heilige Lust, TWV 1:1212, avondmaalscantate voor alt, bas, twee altblokfluiten, twee violen ad libitum en basso continuo, libretto Erdmann Neumeister (1672 - 1756), hoofdpredikant in Hamburg en een wegbereider voor de evangelische kerkcantate. Deze tekst kom uit zijn verzameling Der Zugang  zum Gnaden = Stul Jesu Christo uit 1705.

× Sie verachten das Gesetz des Herrn Zebaoth,  cantate voor sopraan, koor, strijkorkest en b.c., TWV.1:1339

× Soll ich nicht von Jammer sagen, voor bas, altblokfluit, strijker en basso continuo, de 19de zondag na trinitatis, TWV 1:1371

× Und da die Engel gen Himmel fuhren, voor SATB met 2 hobo’s, strijkers en basso continuo TWV 1:1430, voor Tweede Kerstdag 1716

× Uns ist ein Kind geboren, voor SATB met 2 hobo’s, 2 trompetten, slagwerk, strijkers en basso continuo, TWV 1:1450, eerste Kerstdag 1716

× Uns ist ein Kind geboren, voor SATB met 2 hobo’s, 2 hoorns, slagwerk, strijkers en basso continuo, TWV 1:1452, eerste Kerstdag 1720, een heel andere cantate als de bovenstaande

× Weine nicht! Siehe, es hat überwunden der Löwe, cantate voor 5 solisten, koor en orkest, TWV.1:1541

× Welch' Getümmel erschüttert den Himmel, Cantate voor 4 solisten, koor en orkest TWV 1:1546, september 1757, voor het feest van Sint Michaël, over de woelingen rond de Dag des Oordeels, de hemel gaat met veel kabaal open.

× Wertes Zion, sei getrost, TWV 1:1606, voor de  23ste zondag na Trinitatis met „Ein feste Burg ist unser Gott“ met pauken en trompetten inbegrepen.

× Wie liegt die Stadt so wüste, voor 2 hobo’s, strijkers en basso continuo, TWV 1:1629

     13 cantates voor kerkwijdingen

     95 cantates voor inwijdingen van predikanten

× 10 Veni sancte spiritus, TWV 3:82 t/ 3:91

     23 begrafeniscantaten

×  Ach wie nichtig, ach wir fluchtig,  TWV 4: 6, cantate  voor de begrafenis van burgemeester Hartlieb Sillem, voor koor, traverso, hobo, 3 klaroenen, slagwerk, strijkers en basso continuo

×  In dunkler Nacht, bestruzst und bange, Serenade Eroica, TWV 4: 7 voor koor, orkest en basso continuo, bij de dood van Friedrich August II, koning van Polen, 1733. Telemann gebruikt hier in het openingskoor een speciale compositietechniek die hij vaker toepast: het dubbelen van stemmen in het onderoctaaf. Hij koppelt sopraan en tenor enerzijds en alt en bas anderzijds.  

×  Du aber Daniel, gehe hin, TWV 4:17, omstreeks 1710, begrafeniscantate voor koor, blokfluit, hobo, 2 viola’s da gamba, strijkers en basso continuo, juweel. Verrassend. De cantate werd net voor de Tweede Wereldoorlog door musicoloog Max Seiffert (1868 - 1948) in de archieven van de Berlijnse Sing-academie ontdekt, maar door de oorlogsomstandigheden kon het pas in 1968 uitgegeven worden.

     35 cantates en serenades voor bruiloften 

- Herr Gott dich loben wir, TWV 11:15a/b, tekst Michael Richey, oratorium ter gelegenheid van het 50-jarig (!) huwelijk van senator Matthias Mutzenbecher en zijn vrouw Maria Catharina in Hamburg; juichende aaneenschakeling van lofprijzingen op God, die zoveel huwelijksgeluk mogelijk maakte

- O erhabnes Gluck der Ehe, TWV 11:15c, tekst Michael Richey, operateske serenade voor dezelfde gelegenheid als hierboven, zes allegorische figuren doen met hoorbaar plezier hun best om een huwelijk in stand te houden. Opvallend is het gebruik van twee chalumeaux in een kwintet aan het slot.

     106 gelegenheidscantates en -werken

     12 moralische cantaten TWV 20:23-34, 1735-1737, teksten Daniel Stoppe (1697 – 1747), elke cantate draait om een karatereigenschap

×  Das Glück (Guten Morgen, faules Glücke), TWV 20:25,  waar in aria Schlaf indessen een luilak ironisch wordt toegezongen, voor zangstem en basso continuo 

×  Die Zufriedenheit,  TWV 20:29, voor sopraan, viool of fluit en continuo

×  Die Landlust, kleine Kantate von Wald und Au, In euch, ihr grünen Auen, TWV 20:33 voor sopraan, viool of fluit en continuo

     144 Geistliche arien, 144 aria's door Telemann uit zijn cantates geplukt en in 1727 in een verzameling uitgegeven. Zitten wel de mooiste aria's tussen. Hebben geen apart TWVnummer, omdat ze al uit een bestaande cantate met een nummer zijn gehaald

     orkestmuziekwerken

- 140 ouvertures /suites

+ Tafelmuziek, drie grote "Productions", zoals Telemann ze zelf betitelde, voor zeer uiteenlopende instrumenten, 1733. Er kon op de, geheel in het Frans gestelde, uitgave voor 8 Rijksdaalders worden ingetekend. Onder de intekenaars vinden we namen als Michel Blavet, die twaalf exemplaren (!) bestelde, Johann Joachim Quantz en “Mr Hendel, Docteur en Musique, Londres.” Dat zegt iets over Telemanns populariteit onder zijn tijdgenoten.

TWV 55: e1/ D1/  B1

Elke "Production" bestaat, uit een ouverture suite en een concert voor orkest, en een quatuor, een trio en een solo met basso continuo

In de eerste production bevindt als vijfde deel de

- sonate voor fluit en basso continuo, TWV 41:h4, een van de belangrijkste fluitsonates uit die tijd

In de tweede production bevindt als tweede deel het

- Quartetto TWV 43:d1, voor altblokfluit (of fagot), 2 traverso’s en basso continuo

+ Ouverturesuite in a kleine terts voor blokfluit, strijkers en basso continuo, TWV 55:a2

3. Air à l'Italien (Largo-Allegro), prachtig

7. Polonaise, idem

+ Ouverture-Suite “Völker” in Bes grote terts, TWV 55:B 5, negendelige suite voor strijkers en basso continuo. Turken en Moscovieten worden uitgebeeld, maar ook paardrijders

+ Ouverture-Suite “Burlesque” in Bes grote terts, TWV 55:B 8, zevendelige suite voor strijkers en basso continuo.

+ Ouvertürensuite in C grote terts, TWV 55:C1, voor drie traverso's (of strijkers) en basso continuo.

+ Wassermusik, Hamburger Ebb und Fluh”  10 - delige ouverture in C grote terts  voor 2 blokfluiten, piccolo, traverso, 2 hobo’s, fagot, strijkers en basso continuo, 55:C 3. Een aan de Elbe opgedragen vertelling rond goden en halfgoden van water en wind en aan het eind een vierdelig concertje.

+ suite in D grote terts, TWV 55:D6, voor cello of gamba, strijkers en basso continuo.

+ Ouverture "Perpetuum Mobile", in D grote terts, TWV 55:D 12 voor strijkers en basso continuo, 7 delige Ouverture-Suite, waarvan het tweede deel "Perpetuum Mobile". 

+ Ouverture "La Gaillarde", in D grote terts, TWV 55:D 13 voor strijkers en basso continuo

+ Ouverture in D grote terts, 55:D 23, 1763, voor twee traverso’s. fagot, strijkers en basso continuo

+ Ouverture–Suite in Es grote terts, TWV 55: Es2 voor  “Flûte Pastorelle” (vermoedelijk een panfluit), strijkers en    basso continuo

+ Ouverture-Suite in f kleine terts, TWV 55: f1, voor 2 altblokfluiten, strijkers en basso continuo, 9 – delige suite met  als achtste deel “La Chaconne

+ Suite in F grote terts voor 2 chalumeaux, twee violettes en basso continuo, TWV 55:F2

+ Ouverture in F grote terts voor 2 hoorns, twee hobo’s, fagot, strijkers en basso continuo, TWV 55:F3

+ Ouverture à la Pastorelle, in F grote terts, voor strijkers en basso continuo, TWV 55:F 7, 7 delige Ouverture-Suite, het tweede deel "Viste" wordt wel eens apart uitgevoerd

+ La Changeante, ouverture in g kleine terts, voor strijkers en basso continuo, TWV 55:g2, hoorbare Franse invloeden. Per deel een ander tempo en een andere toonsoort

+ Ouverture-Suite Les Nations anciens et modernes in  G grote terts, TWV 55:G 4, zesdelige suite voor strijkers en basso continuo,ouderwetse en moderne Duitsers, Denen, Zweden, Moskovieten, Turken en Portugezen worden uitgebeeld, maar ook oude dames

5. Les Suedois anciens, zonder slagwerk

6. Les Suedois modernes met slagwerk

7. Les Danois anciens zonder slagwerk

8. Les Danois modernes, met slagwerk

+ Ouverture la Querelleuse (de twistzieke dame) in G grote terts, TWV 55: G 8

+ Burlesque de Quixotte, 8-delige ouverture in G grote terts, voor strijkers en basso continuo, TWV 55:G 10. Spaanse toestanden, nogal eens voor andere bezettingen gearrangeerd.

deel 2. Le réveil de Quichotte (Het wakker worden van Don Quichotte

deel 3. Son attaque des moulins à vent (Zijn aanval op de windmolens)

deel 4. Ses soupirs amoureux après la Princesse Dulcinée (Zijn zuchten van liefde voor Prinses Dulcinea), met allemaal prachtige “seufzers”;

deel 5. Sanche Panse berné (Sancho Pansa opgelicht) komisch motiefspel

deel 6. Le galope de Rosinante (De galop op het paard Rosinant)

deel 7. Celui d'ane de Sanche (en op de ezel van Sancho) .

- 14 sinfonia's

- Sinfonie in G grote terts, TWV 50:1 voor dwarsfluit en/of piccolo, hobo, chalimeau, 2 concertante contrabassen, strijkers en basso continuo. De "Grillen Sinfonie"

- 3 divertimenti

- 17 marsen

- 16 vioolconcerten

- Concerto in a kleine terts, voor viool, strijkers en basso continuo, TWV 51:a1

- Concerto in G grote terts voor altviool, strijkers en basso continuo, TWV 51:G9

- 9 concerten voor twee violen en orkest

- 3 blokfluitconcerten:

- TWV 51:C1; blokfluitconcert in C grote terts, sleutelwerk  van de hoogbarokke concertmuziek voor blokfluit, 1725-1730; authenticiteit Telemann twijfelachtig

- TWV 51:F1; stijlzuiver Italiaans concert

- "Harrach-Konzert" voor blokfluit, 2 violen, altviool en basso continuo, TWV deest, enkele jaren geleden ontdekt in de nalatenschap van de adelijke Oostenrijkse familie Harrach, is aantoonbaar (Brit Reipsch) niet van Telemann

- 9 traversoconcerten

- Concerto in D grote terts, voor traverso, strijkers en basso continuo, TWV 51:D1

- TWV Anh.51:D; traversoconcert in D grote terts, tweelingconcert van het blokfluitconcert TWV 51:F1; het lijkt er het meest op dat het blokfluitconcert het origineel is, maar helemaal duidelijk is dat niet.

- 12 hoboconcerten

- hoboconcert in c kleine terts, TWV 51:c2

- hoboconcerto in A grote terts, TWV 51:A2, voor hobo d'amore, strijkers en basso continuo

- hoboconcerto in e kleine terts, TWV 51:e2, voor hobo d'amore, strijkers en basso continuo

- 1 hoornconcert

- Concerto voor corno da caccia (jachthoorn), strijkers en basso continuo in D grote terts, TWV 51:D8

- 1 trompetconcert

- 1 luitconcert

- 2 concerten voor twee blokfluiten en strijkers: TWV 52:a2; TWV 52:B1, concerto in Bes grote terts

- concerto voor blokfluit, traverso, strijkers en basso continuo in e kleine terts, TWV 52:e1, perfecte dramaturgie

- concerto voor blokfluit, fagot, strijkers en basso continuo in F grote terts, TWV 52:F1

- 6 concerten voor twee traversi en strijkers: TWV 53: G1, D1, a1, a1, e1, h1

- concerto voor 2 chalumeaux, strijkers en basso continuo, TWV 52:d1

- concerto voor traverso, viool, strijkers en basso continuo in e kleine terts, TWV 52:e 3; adembenemend Presto.

- concerto alla francese voor twee hobo's, fagot en strijkers, TWV 53:c1

- concerto voor hobo, viool, strijkers en basso continuo in F grote terts, TWV 52:F1

- concerto voor twee altviolen, strijkers en basso continuo in F grote terts, TWV 52:G3

- 5 concerten voor twee hoorns en strijkers

- 1 concert voor drie violen en orkest

- 1 concert voor vier violen en orkest , TWV 54, A1

- 20 concerten voor gemengde strijkers en blazersbezettingen

- concerto voor blokfluit, viola da gamba, strijkers en basso continuo in a kleine terts, TWV 52:a1 manuscript omstreeks 1750, gecomponeerd ná 1725

- concerto voor blokfluit, viola da gamba, (cornetto, hobo, drie trombones) strijkers en basso continuo in a kleine terts, TWV 50:3, ná 1725

- concerto voor hobo, viool, strijkers en basso continuo in c kleine terts, TWV 52:c1, omstreeks 1714

- concerto voor traverso, viool, strijkers en basso continuo in e kleine terts, TWV 52:e 3

- concerto voor hobo, viool, strijkers en basso continuo in F grote terts, TWV 52:F1

- concerto voor trompet, 2 hobo's, strijkers en basso continuo, TWV 53: D2

- concerto voor 2 hobo's d'amore, cello's, strijkers en basso continuo, TWV 53: D3, inleidingsmuziek voor het tweede deel van de dubbelopera Das Ende der Babylonischen Monarchie oder Belsazer, 1723

- concerto voor 2 violen, fagot, strijkers en basso continuo, TWV 53: D4, omstreeks 1720, een van Telemanns' mooiste concerten

- concerto voor clarino, viool, cello, strijkers en basso continuo, TWV 53: D5

- concerto voor dwarsfluit, hobo d'amore, viola d'amore, strijkers en basso continuo, TWV 53: E1, ná 1725

- concerto voor 2 traverso's, viool, strijkers en basso continuo, TWV 53: e1, ná 1725

- concerto voor 2 hobo's, viool, strijkers en basso continuo, TWV 53: e2, ná 1725

- concerto voor traverso, viool, cello, strijkers en basso continuo ("Tafelmusik"), TWV 53: A2, ná 1725

- concerto voor 2 traverso's, viool, violoncello, strijkers en basso continuo, TWV 54: D1, ná 1725

- concerto voor 3 hoorns, viool, strijkers en basso continuo, TWV 54: D2, ná 1725

- concerto voor 3 trompetten, pauken, 2 hobo's, strijkers en basso continuo, TWV 54: D3, 1716, Ouverture voor de Serenata "Teutschland grünt und blüht im Frieden"

- concerto voor 3 trompetten, pauken, strijkers en basso continuo, TWV 54: D4

- concerto voor 2 hoorns, 2 violen, strijkers en basso continuo, TWV 54: Es1, ná 1725

- concerto voor blokfluit, hobo, 2 hoorns,  viool,  cello, strijkers en basso continuo in F grote terts, TWV 54: F1

- concerto voor 2 traverso's, hobo, viool, strijkers en basso continuo, TWV 54: B1

- concerto voor 2 blokfluiten, 2 hobo's, strijkers en basso continuo, TWV 54: B2

- concerto voor 2 trompetten, 2 hobo's, strijkers en basso continuo (deel opera "Pastorelle") in D grote terts TWV Deest,  in 2001 pas als een werk van Telemann geïdentificeerd, omstreeks 1715

- concerto da camera voor 2 blokfluiten, 2 hobo's, 2 violen en basso continuo in F grote terts, TWV 44: 41

- concerto da camera voor 2 blokfluiten, 2 hobo's, 2 violen en basso continuo in a kleine terts, TWV 44: 42

- concerto da camera voor 3 hobo's, 3 violen en basso continuo in Bes grote terts, TWV 44: 43

     31 danse Polonaise, TWV 45,  uit het in 1987 ontdekte Rostock manuscript. Kunnen met allerlei ensembles en orkesten worden utgevoerd.

     270 kamermuziekwerken voor 1 tot 4 instrumenten en basso continuo

- 67 kwartetten (kwartetten, suites, ouvertures) voor drie melodie-instrumenten en basso continuo

× Quatuor (sonate) in d kleine terts voor dwarsfluit, viool, fagot en basso continuo TWV 43:d 3

× Quatuor (sonate) in F grote terts, voor viool, twee chalumeaux en basso continuo TWV 43:F 2, een parel, vooral het tweede deel, Allegro

× Quatuor (concert) in g kleine terts, voor blokfluit, 2 violen en basso continuo, TWV 43:g 3, eigenlijk een concerto da camera, authenticiteit Telemann twijfelachtig

× Quadro (concert) in g kleine terts, voor blokfluit, 2 viool, altviool en basso continuo, TWV 43:g 4, eigenlijk een concerto da camera, authenticiteit Telemann onwaarschijnlijk

× Quartet TWV 43:G6 in G grote terts voor blokfluit, hobo, viool en basso continuo; beeldschoon Adagio in het midden; verder ook een mooie charmante muzikale conversatie.

× Quatuor (Concerto Polonois), in G grote terts, voor twee violen, altviool en basso continuo TWV43:G 7

× Quatuor in G grote terts, voor dwarsfluit, twee gamba's en basso continuo TWV43:G 10

× Concerto in a kleine terts, voor blokfluit, hobo, viool en basso continuo TWV43:a 3

× 6 „Pariser Quartette“, in 1730 in Hamburg uitgegeven, dus eigenlijk "Hamburgse kwartetten", maar door Telemann met Parijse musici met buitengewoon succes uitgevoerd. 2 Concerti, 2 Sonaten en 2 Suiten voor fluit, viool, gamba of cello en basso continuo.

- concerto 1 à 4 in G grote terts, TWV 43: G1

× 6 „Nouveaux quatuors en six suites, 1738, 6 nieuwe èchte "Parijse kwartetten", suiten voor fluit, viool, gamba of cello en basso continuo.

- nouveau quatuor in e kleine terts, TWV 43: e4, opent met een adembenemend mooie Prelude.  

- nouveau quatuor in G gote terts, TWV 43: G4

- nouveau quatuor in A gote terts, TWV 43: A3

 170 triosonates (trio's, triosuites, concerten) voor twee melodie-instrumenten en basso continuo

× 3 Trietti methodichi e 3 Scherzi, 1731, voor twee traverso’s of  twee violen en basso continuo. Het zijn in feit zes driedelige triosonates: TWV 42: G2, A1, D2, E1, d1 en D3. Steeds wordt een trietto methodico, waarin een langzaam deel voorbeeldig is uitversierd, gevolgd door een scherzo, een “gewone” triosonate

× Six Concerts et Six Suites, voor traverso en concerterend klavecimbel, òf traverso, concerterend klavecimbel en cello, òf traverso, viool, clavecimbel en cello, 1734.

- zes concerto's  TWV 42:D6, g2, :A3, e3, h1 en a2

- zes suites TWV 42:G4, B2, h2, E2, a3 en d3

× 6 Sonates corellisantes à 2 violons ou traversières, violoncello et fondamento, 6 triosonates, gecomponeerd op  de wijze van Arcangelo Corelli TWV 42: F2, A5, h3, E3, g4 en D 8, 1735.

× 23 sonates voor 2 violen en basso continuo

- sonate in e kleine terts voor 2 violen en basso continuo, is ook getransponeerd naar sonate in g kleine terts voor 2 blokfluiten en basso continuo, TWV 42: e8

× 20 sonates voor 2 traverso's òf 2 violen en basso continuo

- sonates 42:e13 ("I Maestro ed il Discipolo") en 42: fis1 ("Il Nodo Gordiale") , alleen de twee fluitpartijen bevinden zin de Koninklijke Bibliotheek van Kopenhagen. Winfried Michel heeft de basso continuo erbij gecomponeerd.  

× sonate in c kleine terts voor 2 hobo's en basso continuo, TWV 42:c4

× 6 sonates voor blokfluit en hobo en basso continuo, TWV42: c2, c7, e2, F9, F15, a6

× 5 sonates voor blokfluit en viool en basso continuo, TWV42: F8, f2, a1, a4, d10

× 5 sonates voor blokfluit en viola da gamba ("dessus de viole") en basso continuo, TWV42: C2, d7, F3, F6 en g9

× Concerto à 3 in F grote terts voor traverso (blokfluit?), hoorn en basso continuo, TWV 42:F14

× Trio in F grote terts voor 2 chalumeaux of violettes (16de eeuwse viool met drie snaren)  en basso continuo TWV 42:FA4

- Sonate voor gamba in D groot, TWV 40 nr.1 “"Der getreue Music-Meister"

- Sonata for viola da gamba & continuo in a kleine terts (Essercizii Musici No. 3/5), TWV 41:a6

- Sonata for viola da gamba & continuo in e kleine terts, TWV 41:e5

- 11 sonates voor altblokfluit en basso continuo, TWV41: C5, c2, C2, d4, f1, a4, B3, F2, f2, en twee anonieme  "Harrach"-sonatines in a en c kleine terts, omstreeks 2008 in New York ontdekt.

- 6 sonates voor hobo en basso continuo

-12 sonate metodiche voor viool of traverso met basso continuo: hèt handboek voor leren versieren in barokstijl, in twee delen, elk zes sonates, 1728 en 1732.

- XII Solos à Violon ou Traversiere avec la Basse chiffrée, sonates voor viool òf fluit en basso continuo, 1734

- Six sonates à violon seul, accompagné par le clavessin, 1715, TWV 41: g1, D 1, h1, G1, a1, A1

- 16 sonate à violino e continuo, nr. 6: TWV 41: G10, mooi adagio;

- 1 Sonate voor violoncello en basso continuo in D grote terts, 41:D 6 nr. 16 van Der getreue Music-Meister

     100 kamermuziekwerken zonder basso continuo

- Gulliversuite,  voor 2 violen, TWV40:108, 1729, vijfdelige suite, typische Telemannhumor

2. lilliputsche Chaconne

3. Brobdingnagische Gigue

5. Loure der gesitteten Houyhnhnms / Furie der unartigen Yahoos

- 12 fantasieën voor solo-fluit, 1732, TWV 40: 2-13, hoogstandjes van vernunft en inspiratie, melodielijn en harmonisch fundament in één stem, soms een polyfone derde stem toegevoegd. Telemann laat de solist af en toe een keurig uitgewerkte driestemmige fuga spelen. Er is één gedrukt exemplaar uit Telemanns' eigen uitgeverij bewaard gebleven in het Koninklijk Conservatorium Brussel.

- 12 fantasieën voor soloviool, 1733, TWV 40: 14-25; Fantasia 40:22 met een beeldschone siciliana

- 12 fantasieën voor gamba solo, TWV 40: 26-37, 1735, opgedragen aan Pierre Chaunell, pas in 2014 teruggevonden door gambist Thomas Fritzsch in het Lenenburg paleis bij Hannover in de muziekverzameling van Eleonore von Münster (geboren von Grothaus, 1734-1794)

- 6 duetten voor twee fluiten, violen of blokfluiten, opus 2, 1727, TWV 40: 101-106

- sonate in a. Bes grote terts, voor blokfluit en viola pomposa (een tenorviool met vijf snaren) òf viool, òf b. in F grote terts voor twee gamba's, TWV 40:111 

- 6 sonaten in canon,  1738, TWV 40: 118-123, voor twee fluiten, violen of violen da gamba

- 6 sonaten voor twee fluiten,violen of hobo's, omstreeks 1750, TWV 40: 124-129

- Sei Duetti voor twee fluiten, omstreeks 1752, TWV 40: 130-135

- 9 sonaten voor twee fluiten, TWV 40: 141-149, in 2002 ontdekt in het muziekarchief van de Sing-Akademie zu Berlin

     85 orgelwerken

- Orgeltriosonate in D grote terts voor twee klavieren en pedaal, 33:A4, transcriptie van zijn triosonate 42:E4

- Orgeltriosonate in D grote terts voor twee klavieren en pedaal, 33:A5, transcriptie van zijn triosonate 42:D14

     154 (series) klavecimbelwerken

- 36 fantasieën voor klavecimbel, TWV 33

     2 werken voor luit.

Voor werken van Georg Philipp Telemann voor blokfluiten of met een blokfluitpartij zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

 

Anne Danican Philidor (Parijs, 11 april 1681 - 8 oktober 1728) kwam uit een uitgebreide Franse muzikale familie. Zijn vader was André Danican Philidor (Philidor l'ainé), muzikant aan het hof van Lodewijk XIV van Frankrijk en hoboïst bij de militaire kapel Grande Écurie aan het hof in Versailles. Anne Danican kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader. Hij werkte vanaf 14 december 1698 in de Koninklijke muziek-bibliotheek. Hij bouwde de Collection Toulouse-Philidor in deze bibliotheek op.

In 1704 werd hij hoboïst in het Orchestre de Symphonistes de la Chapelle du Roi en in 1712 hoboïst in het Koninklijke kamerorkest. Hij was ook nog Surintendant de la Musique van de prins van de Conti.

In 1725 eiste Anne Danican Philidor van de Academie royale de musiqueI het recht op een openbare concertserie te organiseren, het Concert-Spirituel. Het recht werd toegekend, de concerten werden georganiseerd in het Tuileriepaleis en tot 1728 was Anne Danican Philidor er de organisator en dirigent van. Het Concert-Spirituel werd een enorm succes. De concerten werden tot 1791 volgehouden. Een muzikant die daar mocht optreden was iemand. De Franse Revolutie maakte er een eind aan.

Anne Danican Philidor componeerde

     3 opera’s

     8 orkestwerken

     3 werken voor harmonie-orkest

     1 Te deum

     1 motet

     10 (series) kamermuziekwerken

- vingt pièces pour flûtes, violons et hautbois, 1712

+ Sonate in d-klein, voor blokfluit en basso continuo

 

Pierre Danican Philidor (Parijs, 22 augustus 1681 – Versailles, 1 september 1731) was de zoon van Jacques Danican Philidor “le cadet” (“de jongere”), en neef van André Danican Philidor. Zijn eerste theaterwerk, een Pastorale, werd aan het hof van Lodewijk XIV uitgevoerd in 1697, toen hij dus 16 jaar was. In datzelfde jaar nam Pierre Danican Philidor als hoboïst en violist in de „Grande Ecurie du Roy“ de plaats van zijn vader in, en vanaf 1708, toen zijn vader overleed, in de „Chapelle Royale“. Vanaf 1716 was hij gambist in de “chambre du roi” (de kamer van de koning).

Pierre Danican Philidor componeerde

     4 muziektheater werken

     12 suites voor twee melodie-instrumenten met of zonder basso continuo

- Premier Oeuvre, Trois suittes à deux flûtes traversières seules avec 3 autres suites dessus et basses pour les hautbois, flûtes et violons., 1717

+ Suite VI in b kleine terts, voor twee melodieinstrumenten en basso continuo, interessant 

- Deuxième  Oeuvre, twee suites voor twee traverso’s en twee suites voor melodie-instrument en basso continuo, 1718

- Troisième Oeuvre, één suite voor voor twee traverso’s en één suite voor melodie-instrument en basso continuo, 1718

     marsen en dansen 

 

Karl Heinrich Biber (Salzburg, Oostenrijk, 4 September 1681 – 19 November 1749) was de achtste van elf kinderen van Heinrich Ignaz Franz Biber en Maria Weiss. Carl Heinrich kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader. In 1704 maakte hij een studiereis naar Venetië en Rome. Eenmaal terug werd hij kamerdienaar en violist aan het hof in Salzburg. In 1714 werd Carl Heinrich Biber benoemd als vicekapelmeester en in 1743 volgde hij hofkapelmeester Matthias Sigismund Biechteler (1668?–1743) op. Na zijn dood werd Carl Heinrich Biber opgevolgd door Leopold Mozart.

Karl Heinrich Biber componeerde

     20 missen

     48 ander liturgische werken

     31 instrumentale kerksonates, doorgaans voor strijkers en orgel

 

Johann Mattheson (Hamburg, 28 september 1681  ̶  17 april 1764) stamde uit een rijk Hamburgs geslacht. Hij begon op zijn 6de jaar met klavecimbel-, zang en  compositielessen en liet zich op zijn 8ste in het openbaar horen als sopraanzanger en organist. Op zijn 9de gaf hij openbare concerten als zanger, waarbij hij zich begeleidde op de harp. Hij zong in het koor van het Theater am Gänsemark, het eerste burger-operagebouw van Noord-Europa.  De opera in Hamburg - opgericht door de Hamburger organist Johann Adam Reincken stelde het zonder beroepszangers. De rollen werden vervuld door studenten, schoenmakers, kleermakers en fruitventsters. Reinhard Keiser was kapelmeester, Christoph Graupner speelde klavecimbel en Händel tweede viool. In 1699 ging Matthesons eerste opera Die Plejades in première.

In de tijd dat hij in Hamburg werkzaam was, was Georg Friedrich Händel zijn collega en vriend (1703). Samen gingen zij naar Lübeck om als opvolger van Dietrich Buxtehude aan de Marienkirche  te solliciteren. Geen van beide mannen had er aardigheid in om de foeilelijke dochter van Buxtehude te trouwen (voorwaarde!) en dus zagen ze af van de sollicitatie. Johann Sebastian Bach zag in de winter van 1705-1706 om dezelfde reden van af. Een uit de hand lopende ruzie ontstond na afloop van de derde voorstelling van de opera Cleopatra van Johann Mattheson in 1704. Toen Johann Mattheson zijn laatste aria in de rol van Antonius had gezongen, wilde hij als “maestro” opnieuw achter het klavecimbel plaatsnemen. Händel wilde niet opstaan en bleef doorspelen. Het leidde tot een duel op straat onder een grote schare toeschouwers, waarbij Händel er alleen levend afkwam,doordat Johann Mattheson’s zwaard afketste op een grote knoop van zijn jasje. De ruzie werd bijgelegd.  

In 1704 bezocht Johann Mattheson, die ook jarenlang actief was als diplomaat voor de stad Hamburg, de Nederlandse republiek, waarbij hij Amsterdam en Haarlem aandeed. Het stadsbestuur van Haarlem bood hem, na een orgelbespeling, het organistschap van de Grote of St.Bavokerk aan. Ten tijde van de onderhandelingen die in 1713 tot de Vrede van Utrecht leidden, was Johann Mattheson opnieuw in Nederland: in Den Haag en in Utrecht.

In 1715 werd Johann Mattheson cantor aan de Dom van Hamburg; wegens toenemende doofheid gaf hij in 1728 die functie op. Johann Mattheson legde zich toe op het schrijven over muziek, en het verzamelen en publiceren van biografische gegevens. In 1722 richtte hij het eerste Duitse muziektijdschrift op onder de titel Critica Musica.

Na zijn dood in 1764, werd Johann Mattheson begraven op de begraafplaats van de Sint Michaëls kerk in Hamburg, waar zijn graf nu nog bezocht kan worden. Tijdens de bombardementen van de Tweede Wereldoorlog is de stadbibliotheek van Hamburg verwoest en is de hele Matthesoncollectie verloren gegaan.

Johann Mattheson was de alles overziende muziektheoreticus van zijn periode en de muzikale periodes daarvóór. Hij publiceerde een aantal standaardwerken over muziek:

- Das neu eröffnete Orchestre 1713,

- Generalbaßschule 1731,

- Der vollkommene Capellmeister 1739, waarin hij de affectenleer systematiseert. Muziek zonder affecten "is niets, doet niets en is niets waard". Joseph Haydn werd door intensieve zelfstudie van dit boek een "volkomen kapelmeester". Het is een volledige Algemene Muziekleer anno 1739

- Grundlagen einer Ehrenpforte

Johann Matthesoncomponeerde

     8 opera’s

- Die unglückselige Cleopatra, Königin von Egypten of Die betrogene Staats-Liebe, libretto Friedrich Christian Feustking, dramma per musica in drie bedrijven, 20 oktober 1704

     33 oratoria’s

- Joseph, gecomponeerd voor de 5de zondag na Pinksteren, 1727, opera-achtige stijl

     cantates

     orkestwerken

     3 (series) kamermuziekwerken

- 12 sonaten  voor twee en drie blokfluiten, 1708, opus 1 

+ sonate III voor drie altblokfluiten, heel mooi werk. Wat voor moois is er in Hamburg verloren gegaan, vraag je je af.

- Der brauchbare Virtuoso, twaalf sonaten voor viool of traverso en basso continuo, 1717, de eerste of één van de eerste uitgaven voor traverso in Duitsland.

     klavecimbelwerken

- Der wohlklingende Fingersprache, 1735, een soort “Kunst der Fuge”

 

Giovanni Battista Reali (Venetië, Italië, 1681 – 1751) was violist en componist. Zijn carrière begon als viooldocent in Venetië.  In november 1711 wordt hij genoemd als violist in het kleine theater San Fantin in Venetië en in 1727 wordt hij genoemd als maître de chapelle van de graaf van Guastalla en Émilia-Romagna. Verder weten we helemaal niets van hem af.

Giovanni Battista Reali componeerde

     Capricci en sonates voor twee violen en basso continuo, opus 1, 1709, met een opdracht van Arcangelo Corelli  

- 6 sonates

- 5 capricci

- 1 folia met 17 variaties

     12 sonates voor viool en basso continuo

 

Johann Valentin Rathgeber (Oberelsbach, 3 april 1682 – 2 juni 1750) was het zesde kind van docent, cantor en organist van Valentin Rathgeber en Anna Scheuplein. Valentin junior kreeg zijn eerste muzieklesen van zijn vader, die organist was. Vanaf ongeveer 1700 studeerde Valentin Rathgeber aan de Universiteit van Würzburg retorica, wiskunde en rechten, later veranderde hij van richting en studeerde theologie.

Na zijn studie werd hij docent aan het Julius Hospitaal in Würzburg. In 1707 kreeg hij een betrekking als kamermuziekant ehe took up the post of chamber musician and bediende van Killian Düring, abt van het klooster in Banz. Niet lang daarna trad hij in de Benedictijner Orde en in 1711 werd hij priester. Vanaf die tijd was hij organist, koorleider en prediker in het klooster.

Van 1729 tot 1738 maakte Valentin Rathgeber een studiereis langs Mainz, Bonn, Keule, Trier, Stuttgart, Regensburg, Duitsland, Zwitserland, Wenen en Stiermarken. In 1738 kwam hij in het klooster terug, waar hij tot zijn dood werkzaam bleef.

Valentin Rathgeber componeerde

     42 missen

     11 requiems

     3 Magnificats

     164 offertoriums

     61 antifonen

     13 litanieën

     22 andere motetten

     15 psalmen

     16 religieuze aria’s

     24 concerten

     39 kamermuziekwerken

     60 Schlag-Aria’s, “liedjes” voor klavecimbel of orgel

- 10 Pastorellen voor Kerst

 

Jean-Joseph Mouret (Avignon, Frankrijk 11 april 1682 – Charenton-le-Pont, 22 december 1738) was een zoon van  zijdehandelaar Jean Bertrand Mouret, die zijn kinderen een degelijke opleiding liet geven. Jean-Joseph Mouret was een goede zanger en begon al jong met componeren. Op zijn twintigste jaar vertrok hij naar Parijs. In 1708 werd hij kapelmeester bij Anne-Louise Bénédicte de Bourbon-Condé aan het hof van Sceaux en bleef dat 1736. Hij trouwde op 23 oktober 1711 in Versailles met Madeleine Prompt de Saint-Marc. Ze kregen één dochtertje op 21 oktober 1722: Françoise Louise.

Naast zijn werk voor het hof van Sceaux was Jean-Joseph Mouret van 1714 tot 1718 kapelmeester van de Académie Royale de Musique en van 1717 tot 1737 van het orkest van de Comédie-Italienne. Van 1728 tot 1734 was hij ook leider van de Concert spirituel. De laatste jaren van zijn leven was hij geestesziek en leefde hij in armoede in een hospice in Charenton-le-Pont.

Jean-Joseph Mouret componeerde

     symphonies

     7 opera’s

- Les amours de Ragonde, 1714, over een oudere vrouw, die nog wel een groen mannelijk blaadje lust. Ragonde is een travestierol. Goede opera verder, consistent verhaal met een plot, zo'n beetje voor het eerst in Frankrijk.

     2 balletten

     2 delen Concert de chambre à deux et trois parties, suivi d'une suite d'airs à danser, 1720, voor hobo’s blokfluiten en strijkers, eigenlijk triosonates, waarbij een derde partij één van de andere partijen verdubbelt.

     6 sonates voor twee fluiten  

 

Jean-François Dandrieu (d’Andrieu) Parijs, Frankrijk, 1682 - 17 januari 1738) was de zoon van leerbewerker Jean d'Andrieu en Françoise Rondeau, beiden afkomstig uit Antwerpen. Jean-François Dandrieu had een broer, Nicolas, en twee zussen, Jeanne-Françoise en Marie Louise-Charlotte. Ze woonden in een groot huis in the Rue Ste-Anne, naast het paleis. Als begaafd wonderkind gaf hij zijn eerste klavecimbeloptreden voor prinses Palatine, schoonzus van koning Lodewijk de Veertiende, aan het hof toen hij vijf jaar was. Hij kreeg les van Jean-Baptiste Moreau. Hij volgde in 1700 op zijn 18de Nicolas Lebègue op als organist van de église Saint-Merri in Parijs. In 1705 kreeg hij daar een officiële organistenbenoeming. In 1721 volgde zijn benoeming tot één van de vier hoforganisten. In 1733 volgde hij zijn oom, de priester, organist en componist Pierre Dandrieu, op als organist van de Saint Barthélemy op het Île de la Cité. Jean-François Dandrieu trouwde nooit. Toen hij in 1738 overleed, werd hij als organist opgevolgd door zijn zus, Jeanne-Françoise.

Jean-François Dandrieu publiceerde in 1718 Principes de l'Acompagnement du Clavecin, een klavecimbelhandleiding die belangrijk is voor de kennis van de muziekpraktijk uit die dagen.

Jean-François Dandrieu componeerde

     concerten

     triosonates

     vioolsonates

     4 boeken klavecimbelwerken

- Premier Livre de Pièces de Clavecin, 37 werken, verdeeld over 5 suites, 1724.

- Deuxième Livre de Pièces de Clavecin, 32 werken, verdeeld over 6 suites, 1728

Première Suite

2. La Corelli

- Troisième Livre de Pièces de Clavecin, 36 werken, verdeeld over 8 suites, 1734

     3 boeken orgelwerken

- Premier Livre de Pièces d'Orgue, 63 werken, verdeeld over 6 suites, elk met Offertorium en afgesloten met een volledig Magnificat, 1739 postuum uitgegeven.

- Livre de noëls pour l’orgue et le clavecin, 49 bewerkingen van kerstliederen, 1759 postuum uitgegeven

44. Quand le Sauveur Jesus Christ, ou Bon Joseph écoutez moi (midden in de winternacht)

 

Johann Christian (Jean Chrétien) Schickhardt (Brunswijk, Duitsland, omstreeks 1682 – Leiden, 25 maart 1762) kreeg zijn muzikale opleiding aan het hof van Braunschweig-Wolfenbüttel, dat destijds geleid werd door Augustus William, derde zoon van graaf Anton Ulrich van Brunswijk-Wolfenbüttel. In het begin van de 18de eeuw werkte Johann Christian Schickhardt voor de Friese Oranjes in Nederland: Henriëtte Amalia van Anhalt-Dessau, weduwe van vorst Henry Casimir II van Naussu Dietz, en haar zoon stadhouder Johan William Friso, Prins van Oranje. Vanaf ongeveer 1710 leefde Johann Christian Schickhardt in Hamburg. Omstreeksn1717 is hij in dienst van Johann Friedrich, Graaf van Castel-Rudenhausen, bij Darmstadt. Omstreeks 1723 is hij aan het werk in Scandinavië. In 1745 is er een vermelding "1745 nov, 18, Johan Christiaan Schickhart, Brunsvicensis, Musicus. 63" in het Album studiosorum van de Universiteit van Leiden. Daar leiden we zijn geboortejaar en plaats uit af. Wat hij daar verder in Leiden deed is allemaal volstrekt onduidelijk. Na zijn dood in 1762 heeft de Universiteit op verzoek van zijn dochter bijgedragen in de begrafeniskosten. In het bewaard gebleven document daarover wordt hij vermeld als artis musicae magistrum, huiusque Academiae membrum: meester in de muzikale kunsten en lid van de Academie.

Johann Christian Schickhardt componeerde

     6 concerten

- Concerto voor blokfluit, 2 hobo’s,  fagot, strijkers en basso continuo in g kleine terts, 1720 opgedragen aan Koningin Ulrike Eleonore van Zweden

     162 kamermuziekwerken

- 6 sonatas voor blokfluit en basso continuo, op. 1, 1710

- 6 sonatas voor viool of hobo en basso continuo, opus 4, 1710

- 6 sonates voor blokfluit. twee hobo’s, gamba en basso continuo, opus 5, 1710

- 12 triosonatas voor twee blokfluiten en basso continuo, opus 16, 1712

- 6 concerto's voor vier altblokfuiten en basso continuo, opus 19, 1714, Concerto's in C, d, G, F, e en c

- 12 sonatas voor blokfluit en basso continuo, op. 17, 1715

- L'Alphabet de la musique, opus 30, omstreeks 1735, 24 sonatas voor blokfluit en basso continuo in alle 24 toonsoorten

     3 series solo-werken

- The Compleat Tutor to the Hautboy, 1715, hobomethode

voor een totaaloverzicht van zijn werken met blokfluiten, zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

 

Giacobbe (Bassevi il) Cervetto (Verona??, Italië, 1682?? – 14 January 1783) werd geboren in een Sefardisch Joods gezin. In 1739 verhuisde hij naar Londen. Hij was een buitengewoon begaafd cellist, die regelmatig in George Frederic Handels’ orkest in het Drury Lane Theater meespeelde en leefde in Londen daarnaast als verkoper van muziekinstrumenten en snaren. Giacobbe Cervetto stapte in de 1740-er jaren over op het Anglicaanse geloof. Zijn dochter Sophia werd gedoopt in 1744. Zijn (onwettige) zoon James Cervetto (1748-1837) was ook een bekende cellist. Giacobbe Cervetto werd meer dan 100 jaar oud.

Giacobbe Cervetto componeerde

     1 celloconcerto

     6 triosonates voor voor drie celli of twee celli en basso continuo

     12 cellosonates voor cello en basso continuo, opus 2, 1739

     8 solo’s voor fluit en basso continuo

     6 triosonatesvoor twee violen en cello of 3 cello's, opus 1

     6 divertimenti voor 2 violen en basso continuo

     1 “methode” voor cellospel: Lessons and scales,

 

 

Johann Christoph Graupner (Kirchberg, 13 januari 1683 – Darmstadt, 10 mei 1760) was de zoon van Christoph Graupner senior (1650–1721) en Maria Hochmuth (1653–1721), uit een familie van meester-kleermakers. Zijn eerste muzieklessen kreeg Christoph Graupner van de cantor van Kirchberg, Michael Mylius, die al gauw in de gaten had dat Christoph buitengewoon muzikaal was en foutloos op het eerst gezicht muziek kon lezen en zingen. Christoph kreeg ook les van organist Nikolaus Kuster. Toen Nikolaus Kuster in 1694 naar Reichenbach vertrok, ging  Christoph Graupner met hem mee. In 1696 werd hij toegelaten op de Thomasschule in Leipzig. Hij kreeg er tot 1704 les van Johann Kuhnau en Johann Schelle. Hij raakte er bevriend met Johann Friedrich Fasch en Johann David Heinichen.

In 1704 begon hij ook nog een rechtenstudie aan de Universiteit van Leipzig, maar daar kwam een eind aan dooe een Zweedse militaire invasie in Leipzig in 1706. Christoph Graupner trok naar Hamburg, werd hij als klavecinist aangenomen in het orkest van Reinhard Keiser en leerde in Georg Friedrich Händel en Johann Mattheson kennen.

Vanaf 1709 verbleef hij in Darmstadt. Daar werd hij in1712  kapelmeester. In 1713 werd Johann Friedrich Fasch  zijn leerling.

Landgraaf Ernst Lodewijk van Hessen-Darmstadt had zich voorgenomen Darmstadt te verfraaien en een barokopera (1711) op te zetten, maar na een aantal jaar was er een gebrek aan geld. Graupner stortte zich op instrumentale muziek en geestelijke cantates.

In 1722 solliciteerde Graupner in Leipzig, aan zijn voormalige school. De eerste keuze was Georg Philipp Telemann, maar die bedankte voor de functie. Christoph Graupner genoot de voorkeur van het bestuur van de Thomaskirche boven Johann Sebastian Bach bij de benoeming tot cantor. Een verklaring zou kunnen zijn dat Graupner in Leipzig rechten had gestudeerd, in tegenstelling tot Bach, die geen academische studie had gevolgd. Ernst Lodewijk gaf Graupner echter geen ontslag als kapelmeester en wel een behoorlijke salarisverhoging, waardoor de uiteindelijke keuze toch op  Johann Sebastian Bach viel. Aan het einde van zijn leven werd Graupner blind. Het werk van Christoph Graupner is volledig bewaard gebleven. Zijn originelen zijn ware kunstwerken.

Musicoloog Florian Heyerick werkt sinds 2010 aan een doctoraat over Christoph Graupner. Op http://www.graupner2010.org

 kun je zo’n beetje alles van hem over Christoph Graupner terug vinden.

Christoph Graupner componeerde

     8 opera’s GWV 1200

- Dido, Königin von Carthago, 1707

- Antiochus

- Stratonice.

     24 wereldlijke cantates, GWV 1200

     1418 geestelijke cantates GWV 1101/12 – 1177

- Furcht und Zagen, GWV 1102/11b, 1711, voor sopraan, strijkers en basso continuo, voor de 2de Adventszondag.

- Wie wunderbar ist Gottes Güt, GWV 1103/17, 1717, cantate in d kleine terts, voor de derde Adventszondag, voor bas, hobo d’amore , fagot en basso continuo, Tekst: Johann Franck.

- Ich bleibe Gott getreu, GWV 1106/19, 1719, voor sopraan, strijkers en basso continuo, voor de 4de zondag na Trinitatis voor 2de Kerstdag (Sint Stefanusdag).

- Wie bald hast du gelitten, in g kleine terts, GWV 1109/14, 1714, voor sopraan, alt, tenor, bas, strijkers en basso continuo, tekst Georg Christian Lehms (1684–1717), voor Nieuwjaarsdag.

- Verleih dass ich aus Herzensgrund GWV 1114/16, 1716, voor sopraan, 2 violen, strijkers en basso continuo, voor de derde zondag ná Epifnanie

- Jesu edler Hoher priester,  GWV 1124/20, 1720 cantate in Bes grote terts voor zondag Judica voor bas, 2 hobo’s strijkers, fagot en basso continuo, Tekst: Johann Conrad Lichtenberg, 1720.

- Frohlocke werte Christenheit,  GWV 1128/28, voor sopraan, alt ,tenor, bas, fluiten, fagot, clarino’s, slagwerk en basso continuo, voor Paaszondag 1728. Bevat het duet voor alt en tenor “Der Herr ist auferstanden”  

- Ach Gott wie manches Herzeleid, GWV 1133/44, 1744, voor sopraan,  alt , tenor, bas, strijkers en basso continuo, voor zondag Jubilate (3de zondag ná Pasen)

- Auf frohlocket mit vollen Chören, GWV 1136/25, voor Hemelvaartsdag 1725 voor twee sopranen, alt, tenor, bas, 2 clarino’s. slagwerk, strijkers en basso continuo. Bevat de tenoraria Gottlob, der Himmel steht mir offen

- Reiner Geist lass doch mein Herz, GWV 1138/11, 1711, voor sopraan, 2 hobo’s, fagot, strijkers en basso continuo voor Eerste Pinksterdag

- Ach Gott und Herr, GWV 1144/11, 1711, voor sopraan, hobo, strijkers en basso continuo, voor de 4de zondag na Trinitatis.

- Angst und Jammer, GWV 1145/11, 1711, voor sopraan, hobo, strijkers en basso continuo, voor de 4de zondag na Trinitatis.

- Fahre auf in die Höhe, und werffet eure netze aus, GWV 1146/46, 1746 cantate in F grote terts voor de  5de zondag na Trinitatis  voor bas, strijkers, fagot en basso continuo.

- Vergnügte Ruh beliebte Seelenlust, 1711, GWV 1147/11 voor sopraan, 2 blokfluiten, violetta, strijkers en basso continuo voor de 6de zondag ná Trinitatis.

- Mein Herz schwimmt in Blut,  GWV 1152/12b, 1712, tekst Georg Christian Lehms, GWV 1152/12b,  voor sopraan, 2 hobo’s, strijkers en basso continu, voor de 11 zondag na trinitatis. Prachtige cantate, bloedstollend begin.

  CD: Miriam Feursinger, sopraan en Capricornus Consort Basel; Christophorus CHR 77381, mooi pleidooi voor Graupner!

- Magnificat, GWV 1172/22., 1722, monumentaal 8-delig werk voor solisten koor en orkest.

- Das Licht des Lebens gehet auf  GWV 1107/44, 1744, voor derde Kerstdag, voor sopraan, trompet, viool, strijkers en basso continuo

     113 symfonieën GWV 501 - 612

     48 concerti GWV 301 – 344; GWV 725 - 728

- Concerto voor 2 violen in Es grote terts, GWV 319, voor 2 violen strijkers en basso continuo

- Concerto voor flauto d'amore, oboe d'amore en viola d'amore in G grote terts, GWV 333, 1731, daar moet je wel verliefd bij worden

- Concerto in F grote terts voor blokfluit, strijkers en basso continuo, GWV 323, 1737

- 4 fagotconcerten

- 4 concerten met 2 en 3 chalumeaux

- Concerto in D grote terts voor trompet, twee violen, altviool en basso continuo, GWV 308, 1745  

     87 suites (ouvertures) GWV 401 - 485

- Ouverture in c klein,  GWV 413

- Suite voor strijkers en basso continuo in F grote terts, GW 445

- Ouverture in F grote terts, voor blokfluit, strijkers en basso continuo, GWV 447, omstreeks 1740, Franse stijl;

- Suite in Bes grote terts, GWV 484, (omstreeks 1737 – 1746) voor chalumeau, 2 violen, altviool & basso continuo

- 9 suites met 2 en 3 chalumeaux

     36 sonatas GWV 201 - 219; GWV 707 -724, waarvan 14 triosonates

- Sonata  voor fagot, chalumeau en basso continuo, GWV 201

- Sonata  voor fluit, viola d’amore en basso continuo, GWV 207

- Sonata  voor twee violen en basso continuo, GWV 208

- Sonata  voor viola d’amore, chalumeau en basso continuo, GWV 210

- Sonata  voor fluit, viola d’amore en basso continuo, GWV 217

     (CD: leden Finnisch Baroque Orchestra; Ondine ODE12402)

- Canon all'unisono in Bes grote terts, zesdelige canon voor 2 hobo's, cello en continuo, GWV 218

     113 (series) klavecimbel werken

- Monatliche Clavir Früchte, 12 suites, één aan elke maand van het jaar gewijd, GWV 109-120, 1722

- Vier Jahreszeiten - Vom Winter, in f kleine terts, 6 - delige suite, GWV 121, 1733, de andere jaargetijden, ook 3 suites, zijn verloren gegaan  

- 60 partita's

     5600 canons op hetzelfde thema. Kennelijk waren er toen ook al autisten

www.graupner-digital.org

 

Johann David Heinichen (Krössuln,17 april 1683  ̶  Dresden, 16 juli 1729) toonde al vroeg muzikale begaafdheid en werd op twaalfjarige leeftijd leerling van de componist Johann Kuhnau. Van 1702 tot 1706 studeerde hij in Leipzig rechten waarna hij in Weissenfels advocaat werd. Naast zijn juridische activiteiten onderhield hij veel contacten met andere componisten en hij componeerde enkele opera's voor het operahuis in Leipzig. Heinichen vertrok in 1710 naar Venetië, het toenmalige centrum van de opera. Hier ontmoette hij componisten als Antonio Lotti en Antonio Vivaldi. In 1717 werd hij kapelmeester aan het hof van Dresden aan het hof van Friedrich August II en zijn echtgenote Maria Josepha, waar onder zijn handen het hoforkest een van de beste orkesten van Europa werd. In 1729 stierf hij aan tuberculose.

In 1913 is een catalogus van Heinichens werk gepubliceerd door G. Seibel.

Johann David Heinichen schreef

     14 opera's en serenata's

- La Gara degli Dei (de godenstrijd), S 201, allegorische serenata voor 7 stemmen, ter ere van een vorstelijk huwelijk; sprankelend werk; CD Kammerorchester Carl Philip Emanuel Bach olv Helmut Haenchen; Berlin Classics BC0300544

     20 missen

     2 requiems

     4 oratoria

     16 vesperpsalmen

     8 hymnen

     6 Maria-antifonen

     7 Lamentatio Jeremiae (1724)

     4 litanieën

     9 magnificats

     12 responsoria

     3 Te deums

     2 orkestsuites

     4 synfonia’s

     30 concerten voor allerlei instrument soloen en strijkers

     veel triosonates voor allerhande houtblazers en basso continuo

- Concerto à 8, voor 4 altblokfluiten en strijkers, S 211; onvergelijkbaar mooi tweede deel: Pastorell

- hoboconcerto in g kleine  terts, S 237,

     25 sonates

- hobosonate in g kleine terts (Hwv III: 5; S 265)     

 

Pedro (Pere) Rabassa (Barcelona, Spanje, gedoopt 21 september 1683 - Sevilla, 12 December 1767) werd geboren in een familie Rabassa die als orgelmakers, organisten, kapelmeesters en zangers door heel Spanje werkten. Pedro Rabassa kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn oom, organist Ramon Rabassa, en in het koor van de Kathedraal van Barcelona, dat onder de leiding stond van Joan Barter en na 1696 van Francisco Valls. Hij werkte er als zanger, harpist en assistent van Francisco Valls in de kapel. Hij leerde daar in de kapel de Italiaanse barokmuziek kennen, waar de aartshertog Karel VI van Oostenrijk, die van 1705 tot 1713 zijn hof in Barcelona had gevestigd, nogal weg van was.

Pedro Rabassa werd tot priester gewijd en werd in 1713 benoemd tot maestro de capilla aan de kathedraal van Sint Petrus in Vic. Vanwege zijn Oostenrijkse sympathieën werd hij voor straf van zijn functie ontheven. Daarna werkte Pedro Rabassa als maestro de capilla aan de kathedraal van Valencia van 24 mei 1714 tot 1724 en aan de kathedraal van Sevilla van1724 tot 1767. In Sevilla breidde hij de kapel uit met 4 violen, 2 altviolen, 2 hobo’s en een fluit.

Pedro Rabassa schreef een voor de ontwikkeling van de Spaanse muziek een belangrijk traktaat: Guia Para los Principiantes que dessean Perfeycionarse en la Compossicion de la Mussica, 1726

Pedro Rabassa componeerde 400 werken, waarvan er 300 bewaard zijn gebleven

     44 missen

     83 psalmen

     110 villancicos

     sonates en toccata’s voor orgel

 

Jean-Philippe Rameau (Dijon, 25 september 1683 – Parijs, 12 september 1764) was de zoon van Jean Rameau, organist aan verschillende kerken in Dijon, en Claudine Demartinécourt, afkomstig uit de lagere adel. Jean-Philippe Rameau was de zevende van elf kinderen van het echtpaar. Hij werd geboren op het huidige adres Rue Vaillant 5–7. Jean-Philippe kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader, nog voor hij kon lezen. Op school moet hij een ongemakkelijke, onaangepaste leerling zijn geweest, er zijn wat anecdotes over. In 1701 ging de 18-jarige een paar maanden naar Milaan. Hij vond er niet veel aan in Italië, volgens mij vond hij in die tijd nergens wat aan, en was weer gauw gerug in Frankrijk. In januari 1702 werd hij organist aan de Kathedraal Notre Dame des Doms in Avignon. In mei 1702 kreeg hij ook  een contract voor zes jaar als organist in Clermont-Ferrand. In 1706 vertrok hij naar Parijs, waar hij zijn Pièces de clavecin publiceerde en organist aan verschillende kerken was. Hij schreef een paar briljante cantates en grand motets. In 1709 werd hij opvolger van zijn vader aan de 13e-eeuwse Notre Dame-kerk in Dijon. In 1713 vinden we hem hij als organist in Lyon. In 1715 vertrok hij opnieuw naar Clermont-Ferrand en werd daar organist tot hij in 1722 definitief  naar Parijs vertrok. Er zijn nogal wat verhalen over ruzies met kerkbesturen. 

In 1722 publiceerde hij zijn Traité de l'harmonie réduite à ses principes naturels. Samen met het aanvullende Nouvelle Système de musique theorique uit 1726 legde het werk de basis voor de moderne harmonieleer. Ondertussen werkte hij vanaf 1723 voor het  Théatre de la Foire, opende een compositieschool en bleef actief als organist.

Op 25 februari 1726 trouwde Jean-Philippe Rameau op 42-jarige leeftijd de 19-jarige Marie-Louise Mangot, telg van een muzikale familie. Marie-Louise zong later in meerdere van Rameau's opera's. Samen hadden zij twee zonen en twee dochters.

Rond 1727 leerde hij Alexandre Le Riche de la Pouplinière, de generale rentmeester (fermier général) van de koning Lodewijk XV van Frankrijk, kennen. Hij werd de mecenas van Jean-Philippe Rameau en liet hem met zijn familie in zijn Paleis in de rue de Richelieu wonen. Twaalf jaar leidde Jean-Philippe Rameau het privé-orkest van Le Riche de la Pouplinière. Hij kon zo ervaring met instrumenten opdoen en met het ensemble experimenteren.

De première van de opera Hippolyte et Aricie, een tragédie lyrique op een libretto van Simon-Joseph Pellegrin in 1733 was een keerpunt in zijn leven. De 50-jarige componist sloeg een opera-weg in, die hem wereldroem zou opleveren

In 1752/1753 zorgde de buffonistenstrijd (Querelle des Bouffons) voor  een breuk in Jean-Philippe Rameau's operacarrière. Jean-Jacques Rousseau wees op de eenvoud van de Italiaanse muziek tegenover de complexiteit van de Franse muziek met haar volle orkestratie, compliceerde polyfonie en harmonische zettingen. Le Riche de la Pouplinière koos de zijde van Rousseau en liet Rameau vallen. Die verhuisde in 1752 weer naar zijn vroegere woning in de Rue des Bons Enfants.

De laatste jaren van Jean-Philippe Rameau's leven stonden in het teken van de samenwerking met de danstheoreticus, librettist en encyclopedist Louis de Cahusac. In zijn laatste werken kon Rameau de uitdrukkingsmogelijkheden van de instrumentale muziek nog meer verhogen. Jean-Philippe Rameau was ook een gedreven muziektheoreticus die veel onderzocht en publiceerde, met name over boventoonreeksen en accoordomkeringen. Zijn laatste muziektheoretische  publicaties: Démonstration du principe de l'harmonie, 1750 en Nouvelles réflexions sur le principe sonore, 1760 zijn nog steeds belangrijk voor onze benadering van de tonale muziek.

Zijn broer Claude Rameau (*1690), zijn zoon Claude-François (*1727) en zijn neef Lazare Rameau (*1757, zoon van Claude) componeerden ook kavecimbelmuziek, maar die kan niet in de schaduw staan van Jean-Philippe   

De werken van Jean-Philippe Rameau hebben een RCT nummering (Rameau Catalogue Thématique, vastgesteld door Sylvie Bouissou en Denis Herlin).

Jean-Philippe Rameau componeerde

     15 opera’s

- Samson, opera in 5 aktes, 1732, libretto Voltaire, door censuur nooit uitgevoerd, de gelovigen zouden er eens aanstoot aan kunnen nemen, muziek is verloren gegaan, maar door Rameau wel in andere opera's hergebruikt..

- Hippolyte et Aricie, RCT 43, opera met een allegorische proloog en 5 bedrijven, de eerste bewaarde opera van Jean-Philippe Rameau, 1 oktober 1733, libretto Abbé Simon-Joseph Pellegrin, gebaseerd op Racine’s treurspel Phèdre. Het gevecht tussen vuurvogel Cupido (countertenor), geestig en virtuoos, en de frigide ijskoningin Diana (sopraan) wordt beslecht over de hoofden van koning Theseus (bas), zoon Hippolytus (countertenor) en prinses Aricie (sopraan); (stief)moeder Phaedra (sopraan) heeft ook een belangrijke vinger in de pap. Intens dramatische muziek.

- Castor en Pollux, 1737, RCT32; Castor en Pollux zijn beroemde helden. Van de tweeling is Pollux (bas) onsterfelijk en Castor (countertenor) niet. Beiden zijn hevig verliefd op prinses Télaïre (sopraan), die op haar beurt alleen van Castor houdt. De tweeling heeft een oorlog uitgevochten tegen een vijandige koning, Lynceus, waarbij Castor is omgekomen. De opera begint met het begrafenisritueel waarbij Télaïre in scene 3 tegen haar vriendin Phoebe haar verdriet uit in de aria Tristes apprêts, pâles flambeaux, (droevige voorbereidingen), een lamento, één van Rameau’s beroemdste aria’s. De dialogen tussen Télaïre en Castor, als hij weer uit de hel is teruggekeerd, zijn ook hoogtepunten.

- Dardanus, opera in vijf bedrijven, libretto Charles-Antoine Leclerc de La Bruère, RCT 35, 19 november 1739. In 1744 en 1760 heeft Rameau Dardanus uitgebreid gereviseerd om tekortkomingen te corrigeren. De twee koningen Anténor en Teucer (beide bas-bariton) bezingen aan het eind van de eerste acte hun overeenkomst: "Mars, Bellone, guidez nos coups". De instrumentale suite eruit is mooi kleurrijk.

- Platée; (of: Junon jalouse), ballet bouffon in een proloog en 3 aktes, libretto Jacques Autreau, herzien door Adrien-Joseph Le Valois d'Orville, RCT 53, 1745, leuke hilarische opera, vooral als Paul Agnew er de hoofdrol in zingt; aan het eind van de tweede akte zingt “la Folie” (“de gekte”, sopraan) het verhaal van Apollo en Daphne als een waarschuwing voor Platée (travestierol voor een countertenor) om niet op de avances van Jupiter (basbariton in te gaan: "Aux langueurs d'Apollon", monumentale komische aria, klaterende coloraturen en rochelende lage noten. De opera was een beetje allegorie op de in 1745 ontstane toestanden aan het hof, waarbij de beeldschone Jeanne Antoinette Poison ("madame de Pompadour") begonnen was met een jarenlang maîtresseschap met Lodewij XV ("Jupiter"). Zijn vrouw, de Poolse Marie Lesczynska ("Juno") had alle reden om jaloers te zijn, en Rameau, die heel erg door Marie Lesczynska gewaardeerd werd, wilde een en ander best een beetje aan de kaak stellen.

- Zoroastre, tragédie en musique, 5 december 1749, gereviseerd 19 januari 1756, libretto Louis de Cahusac. Spectaculaire opera. Goudgerande muziek waarbij voor het eerst de proloog in een opera wordt weggelaten en vervangen door een programmatische ouverture. Het verhaal uit de Perziche cultuur over de strijd tussen licht en duisternis vindt plaats in het oude koninkrijk Baktrië en richt zich op de strijd tussen goed, belichaamd door magiër Zoroastre (countertenor) en kwaad, in de persoon van tovenaar Abramane, (bas-bariton). Belangrijke andere rollen zijn voor de koningsdochters Amélite (sopraan) en Erinice (sopraan).

- Acanthe et Céphise, pastorale héroïque met een Proloog en 3 aktes, libretto Jean-François Marmontel, 18 november 1751, RCT 29, voor de de verjaardag van Lodewijk, Hertog van Bourgondië, de oudste broer van koning Lodewijk XVI. Een verhaal van getroubleerde liefde, gekleurd door een magische armband, een draak, elfen en feeën, geheimen , dreigingen en gevaarlijke tochten. Of je In de ban van de Ring inloopt. En het loopt ook nog goed af.  

- Daphnis et Eglé, RCT 34, pastorale héroïque in één bedrijf, libretto Charles Collé, 30 oktober 1753, de eerste opera die Rameau componeerde na het uitbreken van de Bouffonistenstrijd, je ziet Italiaanse invloeden. 23 dansnummers.

- Les Boréades (de afstammelingen van Boreas) of Abaris, tragédie en musique in vijf bedrijven, libretto Louis de Cahusac († 1759), RCT 31, gebaseerd op de Griekse legende van Abaris Hyperboreios. Er zitten wat vrijmetselaars elementen in. Alphise (sopraan), koningin van Bactrië, Noordoost Afghanistan, is verliefd op de hogepriester Abaris (countertenor). Volgens de traditie moet ze echter trouwen met een Boreade, een afstammeling van Boreas (bas), de god van de noordenwind. Alphise treedt daarom af en doet afstand van de troon. Tijdens haar huwelijk met Abaris wordt ze door Boreas ontvoerd. Abaris laat dat niet op zich zitten. Apollo (bariton) komt dan uit de hemel vallen en vertelt dat hij Abaris heeft verwekt bij een Boreadennimf. Alsnog kunnen Alphise Abaris trouwen.    

  Tijdens zijn leven werd het meesterwerk nooit uitgevoerd, de geplande uitvoering in 1763 ging niet door wegens ziekte van Rameau. De eerste uitvoering was daarom in 1982!  Kleurenpracht, verrassing en emotie, storm, donder en bliksem! De spectaculaire Contredanse en Rondeau uit de opera wordt vaak apart uitgevoerd.

     19 opera-balletten

- Les Indes galantes (De hoffelijke Indiërs), opéra-ballet, proloog en vier bedrijven, libretto Louis Fuzelier, 1735. RCT 44. Het vierde, laatste bedrijf ‘Les sauvages’ (de wildernis), werd erg populair, het is een bewerking van Rameaus gelijknamige klavecimbelwerk 'Les sauvages', begint met "La danse de grand Calumet de la Paix". Tegen het eind zing het "koor der wilden" Forêts paisibles, een onstuimige indianendans.  De opera sluit af met een prachtig uitgewerkte "Chaconne".

- Les Fêtes d'Hébé (of: Les Talents lyriques), RCT 41, opera-ballet ,met in een proloog en 3 aktes, 21 mei 1739, libretto Antoine Gauthier de Montdorge. Hébé (sopraan),  de godin van de jeugd, verlaat de Olympus omdat ze genoeg heeft van de voortdurende avances van god Momus. Ze komt terecht bij de monding van de Seine, bij het eiland Lesbos, waar allereli muzikale en dichterlijke feesten plaatsvinden. In het eerste bedrijf is er een optreden van dichteres Sappho (sopraan) en dichter Alcaeus  (bas-bariton), in het tweede bedrijf komen er een Spartaanse vrouw (Lacédémodienne, sopraan), de Spartaanse wetgever Lycurgus (counter-tenor) en de vrouw/man Iphis (sopraan) en in het derde bedrijf een herderin (sopraan) aan te pas     

- La Princesse de Navare, RCT 44, opera in 3 aktes, 23 februari 1745, libretto Voltaire. Gecomponeerd ter gelegenheid van het huwelijk van Lodewijk-Ferdinand, de oudste zoon van Lodewijk XV met de Spaanse Maria-Theresia.

- Les Fêtes de Polymnie, opéra–ballet in een proloog en drie bedrijven, libretto Louis de Cahusac, 12 oktober 1745.

- Le Temple de la gloire, RCT 59, 27 november 1745, gereviseerd 19 april 1746, opera in 5 aktes, oorspronkelijk proloog en 3 aktes), libretto Voltaire, de enige opera met een libretto van Voltaire, die ooit is uitgevoerd. Schilderachtige en krachtige ouverture.

- Les fêtes de Polymnie (De feesten van Polyhymnia), RCT 39, opéra-ballet in drie bedrijven en een proloog, 12 oktober 1745, libretto Louis de Cahusac.

- Les fêtes de l’Hymen et de l’Amour, RCT 38, ballet héroique in drie bedrijven en een proloog, 15 maart 1747, libretto Louis de Cahusac, gecomponeerd als deel van de feestelijkheden voor het huwelijk van kroonprins Louis Ferdinand met Maria Josepha van Saksen. Schitterende muziek met veel natuurnabootsende creativiteit, dierengeluiden, korte interventies van het koor, een storm. De drie bedrijven vertellen elk een tamelijk onnavolgbaar verhaal met wisselende personages uit de Egyptische oudheid. Rode draad is de liefde die steeds overwint. 

- Pygmalion, acte de ballet, operaballet in één acte, waarin de dans op de voorgrond treedt, RCT 52, 27 augustus 1748, libretto Ballot de Sauvot,  gebaseerd op de mythe van Pygmalion uit de Metamorphoses van Ovidius. De beeldhouwer Pygmalion (countertenor) maakt een een vrouwenbeeld (sopraan en danseres) dat zo mooi is dat hij er verliefd op wordt en het tot leven wil laten wekken. Het zal duidelijk zijn dat zijn vriendin Céphise (sopraan) daar niet echt blij mee is.. l’Amour (Cupido, sopraan) die het beeld tot leven heeft gewekt, probeert overal een positieve punt aan te draaien. Belangrijke rol voor het koor.    

- Zaïs, RCT 60, Operaballet met een Proloog en 4 aktes, 29 februari 1748, libretto Louis de Cahusac. Verrassende ouverture, waarin het ontstaan van de vier elementen uit de oerchaos wordt verbeeld. De goddelijke Zaïs wordt verliefd op de eenvoudige herderin Zélidie en test haar trouw. Zélidie blijkt onberispelijk loyaal en is beledigd dat Zaïs haar niet vertrouwde. Zaïs geeft vervolgens zijn goddelijkheid op. Zélidie is de werkelijke heldin van de opera.

- Naïs, Opéra pour La Paix, pastorale héroïque in drie bedrijven met een proloog, libretto Louis de Cahusac, RCT 49, 22 april 1749, opera voor de vrede dus, ter gelegenheid van de beëindiging van de Oostenrijkse successieoorlog, en de vrede van Aix-la-Chapelle

- Anacréon, 1754, RCT 30

- Les surprises de l’Amour, 1748, voor het eerst uitgevoerd ten huize van Madame de Pompadour, die er zelf een aantal rollen in zong en danste; RCT 58; De liefde wint één voor één de goden voor zich. Vooral de dansen blijven bij.

- La naissance d'Osiris, ou La fête Pamilie (De geboorte van Osiris, of het feest van Pamylia), RCT 48, ballet allégorique in één bedrijf, libretto Louis de Cahusac, 12 oktober 1754

- Les Paladins, comédie lyrique in drie bedrijven, RCT 51,12 februari 1760, het stuk flopte jammerljjk.

     7 cantates

- Orphée, cantata voor sopraan en “symphonie” (fluit en strijkers), RCT 27, omstreeks 1720, prachtig werk

     4 motetten

- In convertendo Dominus (Als de Heer terugkeert), psalm 126, RCT 14, vóór 1720, gereviseerd in 1751, ook heel mooi

     verschillende orkestsuites, gehaald uit zijn opera's.

     kamermuziek met klavecimbel

5 series Pièces de clavecin en concert, 1741, voor klavecimbel, viool (of traverso) en gamba (of tweede viool). Er is ook een transcriptie van deze concerten voor strijksextet (concerts en sextuor) , waarvan de authenticiteit twijfelachtig is. Het handschrift lijkt van een andere hand en er is een zesde concert aan toegevoegd, geschreven in weer een ander handschrift. Deze elegante muziek, die best zo door Rameau bedoeld zou kunnen zijn wordt in allerlei bezettingen uitgevoerd.  

     klavecimbelmuziek

3 boeken Pièces de clavecin 1706, 1724, 1728

- Premier livre de pièces de clavecin, 1706, een traditionele 9-delige Franse suite, in tegenstelling tot de latere suites, in a kleine terts

1de deel Prélude

2de deel Allemande

- Pièces de clavecin avec une méthode pour la mécanique des doigts, 1724, bevat twee suites en een

+ Menuet en Rondeau, RCT 4

+ suite in e kleine terts, RCT 2, 9-delige suite

3e deel Gigue en rondeau

5e deel Les Rappel des Oiseaux

3e deel Gigue en rondeau

9de deel La Villageaoise. Rondeau.

+ suite in D grote terts, RCT 3, 10-delige suite

1de deel Les tendres Plaintes, geraffineerd Rondeau.

3de deel Les Soupirs, gedetaillerd.

6de deel L'Entretien des muses

7de deel Les Tourbillons, rondeau, vol bravoure.

8de deel Les Cyclopes, rondeau,

- Le Troisième livre de pièces de clavecin, (origineel: Nouvelles Suites de Pièces de Clavecin, 1728)

+ suite in a kleine terts

3de deel Sarabande, statig.

4de deel Les trois mains (drie handen), dar heb je dus eigenlijk drie handen voor nodig

6de deel "La Triomphante", zeer virtuoos.

7de deel Gavotte avec les six Doubles de la Gavotte

+ suite in g kleine terts heeft als

5de deel "La Poule", de perfecte muzikale portrettering van een kip, heel bekend geworden.

7de deel “Les Sauvages”, geïnspireerd op het dansen van twee Amerikaanse Indianen in Parijs in 1725. Rameau werkte dat later om als het laatste deel van zijn opéra ballet Les Indes galantes, en als zodanig is het beroemd geworden.

8de deel “L'Enharmonique”, grillige harmoniek met vervreemdende wendingen. Subtiele muziek

9de deel L'Égyptienne, virtuoos dansend zigeunermeisje

- Een aantal losse klavecimbelstukken

+ La Dauphine, opgeschreven improvisatie ter ere van de bruiloft van Marie-Josephe van Saksen met Louis de France, de oudste zoon van Lodewijk XV, 1747

 

Gasparo Visconti (Cremona, Italië, 1683  ̶  1731?) was de tweede zoon van Julius Caesar Visconti and Annunciata Ferrari, een zeer welgestelde famililie. Hij beoefende het vak van componist louter als hobby. Vijf jaar had hij les van Arcangelo Corelli. Hij maakte tussen 1702 en 1705 reizen naar Londen waar hij regelmatig optrad als vioolsolist. Visconti trouwde er in 1704 met Cristina Steffkin.

In 1713 was hij weer terug in Cremona, met Christina, die uit een familie kwam waarin veel gamba werd gespeeld. Het schijnt dat de enige gamba die Antonio Stradivarius ooit bouwde, voor haar bedoeld was. In 1713 kreeg Gasparo Visconti ook een dochter, en daarna is niets meer over hem bekend. Hij was de leraar van violist-componist Carlo Zuccari, die in 1723 naar Wenen vertrok, dus in dat jaar was Gasparo Visconti nog bezig in Cremona. Hij was een goede vriend van Giuseppe Tartini. Dat zes van Visconti’s concerten werden gepubliceerd in 1730 samen met de concerten van Giuseppe Tartini, is misschien een aanwijzing dat hij in 1731 is overleden.

Gasparo Visconti componeerde

     9 concerten

     16 vioolsonates

     1 serie Airs voor 2 fluiten

     1 instructieboek voor jonge violisten 

 

François Bouvard (Lyon, omstreeks 1683 – Parijs, 2 maart 1760) was tot zijn zestiende jaar sopraanzanger aan de Parijse Opéra. Toen zijn stem op zijn zestiende brak ging hij in Rome viool en compositie studeren. Als violist en componist kwam hij in 1701 weer in Parijs terug. Tot 1750 had hij aardig succes met zijn composities. Na 1750 hield dat een beetje op. François Bouvard overleed in Parijs arm en vergeten.

François Bouvard componeerde

     7 opera’s

     1 oratorium

     12 cantates

     12 cantatilles (kleine kamercantates)

     8 motetten

     375 begeleide airs

     8 sonates voor viool en basso continuo

     Italiaanse menuetten

 

Francesco Durante (Frattamaggiore, 31 maart 1684  ̶  Napels, 13 augustus 1755), was de zevende van 11 kinderen van wolkammer, voorzanger en koster van de Chiesa dei Santi Severino e Sossio Gaetano Durante en Orsola Capasso. Het gezin was straatarm, maar muzikaal. Francresco's oom Don Angelo Durante (omstreeks 1650 – ná 1704), was priester en muzikant en vanaf 1690 hoofddocent en directeur aan het Napels Conservatorio di San Onofrio a Capuana. Toen de vader van Francesco Durante op 18 maart 1699 overleed, nam zijn oom de muzikale opvoeding op zich. Van wie hij daarvoor les heeft gehad, weten we  niet. Op zijn 18de werd Francesco assistent van zijn oom, op zijn 20ste componeerde hij al interessante werken.

14 januari 1714 trouwde Francesco Durante met de 21 jaar oudere Orsola de Laurentis. Het werd geen gelukkig huwelijk, mee omdat Orsola behoorlijk gokverslaafd was en daarvoor het gezinsinkomen volledig over de balk gooide.

In 1728 werd Francesco Durante aangesteld als directeur van het Conservatorio dei Poveri di Gesù Cristo in Napels en hij bleef daar tot september 1739, toen Francesco Feo zijn werk overnam. In  1742 werd hij directeur van het Conservatorio di S Maria di Loreto. Onder zijn leiding werd het een stabiel en kwalittief hoogstaand muziekinstituut waar leerlingen uit heel Italië en daarbuiten op af kwamen. Op 25 april 1745 nam hij daarnáást ook nog eens het directeurschap van het Conservatorio di S Onofrio van Leonardo Leo over. De laatste jaren van zijn leven was hij de meest gevraagde docent in Napels. Leerlingen waren onder meer Niccolò Jommelli, Giovanni Paisiello, Giovanni Battista Pergolesi, Niccolò Piccinni en Leonardo Vinci.

Zijn echtgenote Orsola de Laurentis overleed op 27 februari 1741 na een moeizaam ziekelijk leven. Op 26 Januari 1744 hertrouwde Francesco Durante met weduwe Anna Furano, waar hij erg gelukkig mee was, maar zij overleed al op 10 augustus 1747. Op 18 december 1747 trouwde Francesco Durante voor de derde keer met Anna's 22 jaar oude nicht Angela Anna Carmina Giacobbe, die al in zijn huishouding werkte. Francesco Durante is begraven in de San Lorenzo Maggiore in Napels. De hoofdstraat van zijn geboorteplaats Frattamaggiore heet de Corso Durante. Aan het einde van de straat staat een levensgroot bronzen standbeeld van de componist.

Franceso Durante was een van de voornaamste vertegenwoordigers van de zogenaamde Napolitaanse School. In tegenstelling tot de andere vertegenwoordigers daarvan componeerde hij geen enkele opera.

Francesco Durante componeerde

     4 oratoria

     25 missen

- De missa in patorale, voor 4 stemmen, is een hoogst origineel werk

     6 requiems

- Requiem in g kleine terts, voor vier zangers, of vierstemmig koor, strijkers en basso continuo, 27 november 1738

- Messa per i morti, in c kleine terts, voor 8 stemmen, 1746, je hoort het Requiem van Mozart er in aankomen

     5 misdelen

     10 magnificats

- Magnificat in Bes grote terts, lange tijd toegeschreven aan zijn leerling Pergolesi

     32 psalmen

     30 motetten

     6 litaniën della Beata Maria Vergine,

     18 (series) cantates, duetten en aria's

- Sei cantate spirituali, zes cantates voor alt en basso continuo

Cantate 1. Vincesti pur vincesti (Seneca svenato ossia la crudelta di Nerone), zesdelige cantate over de zelfmoord van Seneca.

- 11 Duetti da camera gebaseerd op cantates van Scarlatti voor sopraan, alt en basso continuo

nr. 2.  "Son io barbara donna", een smartelijk kippenvelduet

     6 cantate spirituali

     9 concerti a quattro voor strijkers en basso continuo

- Concerto nr.1 in f kleine terts

- Concerto nr. 2 in g kleine terts

     3 concerti da camera

     1 vioolsonate

     muziek voor klavecimbel

- Sei sonate per il cembalo divisi in studii e divertimenti, 1747, zijn belangrijkste klavecimbelwerk

- Le quattro stagioni del anno, sonata per klavecimbel, 1747;

- 9 toccate per klavecimbel

 

Francesco Onofrio Manfredini (Pistoia, 22 juni 1684 – 6 oktober 1762) was de zoon van een trombonist. Hij studeerde viool bij Giuseppe Torelli in Bologna, in die tijd deel van de Vaticaanse Staat. In Bologna kreeg Francesco Manfredini compositieles van Giacomo Antonio Perti, maestro di capella van de San Petroniobasiliek.

Omstreeks 1700 werd hij violist in het orkest van de kerk van San Spirito in Ferrara. In 1704 kwam hij terug naar Bologna in het vernieuwde orkest van de San Petronio. Hij werd lid van de Accademia Filarmonica en publiceerde zijn eerste composities. Vanaf 1711 was Francesco Manfredini een paar jaar in Monaco, op de een of ander manier in dienst van Prins Antoine I van Monaco. De prins was de peetvader van zijn zoon Antonio Francesco, in die periode in Monaco kregen hij en zijn vrouw Rosa degli Antonii nog vier andere kinderen. Het echtpaar had uiteindelijk 11 kinderen. We vinden daarna pas weer een bericht over hem in 1727, dan is hij terug in Pistoia als maestro di capella in de kathedraal San Filippo, waar hij tot zijn dood zou blijven werken. Van zijn zonen werd Vincenzo Manfredini ook kapelmeester en componist, Giuseppe werd castraatzanger en zijn Antonio violist.

Francesco Manfredini componeerde

     oratoria

     15 concerten

     7 triosonates voor twee violen en basso continuo

     24 sonates (“concertini di camera”, “sinfonie di chiesa”, de namen lopen in deze tijd nog door elkaar)

 

Johann Gottfried Walther (Erfurt, 18 september 1684  ̶  Weimar, 23 maart 1748) was via zijn moederskant een neef van Johann Sebastian Bach. Hij werd geboren in Erfurt. Hij studeerde muziek bij de organist Johann Bernhard Bach en bij Johann Andreas Kretschmar, een leerling van Andreas Buttstett.

Nadat zijn rechtenstudie aan de universiteit van Erfurt mislukt was, wijdde hij zich volledig aan de muziek. In 1702 werd hij organist in Erfurt. In 1707 werd hij stadsorganist in Weimar, waar hij het orgel van de St. Peter en St. Paulskerk bespeelde. Hij was hij enige tijd privéleraar van de jonge prins Johann Ernst von Sachsen-Weimar.

Johann Gottfried Walther schreef in 1732 de eerste muziekencyclopedie in het Duitse taal- en cultuurgebied: het Musicalisches Lexicon. 

Johann Gottfried Walther componeerde

     119 orgelwerken

- koraalzettingen

- koraalpartita’s, CD Willeke Smits: WSR201301/2, aanbevolen!

Ein feste Burg ist unser Gott

Mache dich, mein Geist bereit

Von Gott will ich nicht lassen

Nun komm der Heiden Heiland

Vom Himmel hoch, da komm ich her

In dulci jubilo

Wer nur den lieben Gott läßt walten

Freu dich sehr, o meine Seele

Lobe den Herren, den mächtigen König der Ehren

Liebster Jesu, wir sind hier

Was Gott tut, das ist wohlgetan

Ein Lämmlein geht und trägt die Schuld

Erschienen ist der herrliche Tag

Nun bitten wir den Heiligen Geist

Werde munter, mein Gemüte

Jesu, meine Freude,

-koraalfuga’s

     92 vocale werken, waarvan 91 verloren zijn gegaan.

     14 concerten van anderen, gearrangeerd voor orgel, CD Willeke Smits: WSR201301/2, aanbevolen!

- Concerto del Signor Vivaldi

- Concerto del Signor Taglietti

- Concerto del Signor Telemann

- Concerto del Signor Albinoni

- Concerto del Signor Blamont

- Concerto del Signor Torelli

- Concerto del Signor Meck

 

Liebhold(t) (???, Duitsland ̶ Gotha, omstreeks 1730) speelde viool en waldhoorn en hobo. Voornaam, geboortedatum en geboorteplaats zijn volledig onbekend. Volgens zijn tijdgenoot Johann Gottfried Walther was Liebhold een ruwe man, een rondreizend muzikant in café’s, die nooit in de kerk kwam en geen gebruik maakte van de sacramenten. Rond 1720 was hij werkzaam in de deelstaat Thüringen in het midden van Duitsland. Johann Gottfried Walther vermeldt in 1740 dat Liebhold omstreeks 1730 bij Gotha is doodgevroren en gevonden op de hoofdweg naar Weimar.

Liebhold componeerde

     130 cantates,  met gebruik van een apart instrumentarium waaronder waldhoorns, jachthoorns en barokke gewonden- en schuiftrompetten 

- Vergnüglichkeit, zesdelige wereldlijke cantate voor alt, twee altblokfluiten en basso continuo

     22 motetten, dat is nogal wat voor iemand die nooit in de kerk kwam