Componisten

vanaf 1720

 

Johann Christoph Altnickol (Altnikol) (Berna, Duitsland, nu Sulików, Polen, gedoopt 1 januari 1720 – begraven 25 juli 1759) kreeg zijn opleiding vanaf 1733 aan het Lyceum in Lauban (tegenwoordig Lubań, Polen). Van 1740 tot 1744 was Johann Christoph Altnickol zanger en assistent organist aan de St. Maria Magdalena in Breslau. Vanaf maart 1944 studeerde hij theologie in Leipzig, in 1745 zong hij als bas in de koren van Johann Sebastian Bach, speelde viool en cello in zijn orkesten en studeerde ook orgel en compositie bij hem. In januari 1748 werd hij op aanbeveling van Johann Sebastian Bach benoemd als schoolmeester en organist in Niederwiesa. In september van dat jaar kreeg hij een betrekking als organist aan de stadskerk St Wenzel in Naumburg, ook op aanbeveling van Johann Sebastian Bach. In januari 1749 trouwde hij met Johann Sebastian Bachs dochter Elisabeth Juliane Friederica. Hun oudste zoon werd geboren in oktober en Johann Sebastian genoemd, maar hij stierf al als kind. Johann Christoph Altnickol was betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap na de dood van Johann Sebastian Bach. Hij nam ook de geestelijke gehandicapte oudste zoon van Bach: Gottfried Heinrich Bach (1724–1763) in zijn huis op en verzorgde hem tot zijn dood. Na zijn overlijden op betrekkelijk jonge leeftijd werd de weduwe onderhouden door haar halfbroer Carl Philip Emmanuel Bach. Na 1763 ging ze terug naar Leipzig, waar haar twee dochters trouwden. Ze overleed zelf op 24 augustus 1781. Veel composities van Johann Christoph Altnickol zijn verloren gegaan.

Johann Christoph Altnickol componeerde

     1 mis

     2 Sanctuszettingen

     2 cantates

- Frohlocket und jauchzet in prächtigen Chören

     2 motetten

     9 klavecimbelwerken

 

Johann Friedrich Agricola (pseudoniem Flavio Anicio Olibrio), (Dobitschen, bij Altenburg, 4 januari 1720 – Berlijn, 2 december 1774) studeerde in Leipzig aan de universiteit rechtswetenschappen en tegelijkertijd muziek bij Johann Sebastian Bach. In 1751 werd hij benoemd tot hofcomponist van het hof van Fredrik de Grote in Berlijn. Hij trouwde er met een zangeres, Benedetta Emilia Molteni, waarmee hij beter op de hoogte kwam van de Italiaanse zangcultuur.  In 1759 volgde hij Carl Heinrich Graun op als dirigent van de koninklijke kapel te Berlijn.

Johann Agricola componeerde

     16 opera’s

- Il filosofo convinto in amore,  komische opera, 1750

     11 verzamelingen liederen,

     1 oratorium

     7 cantates

     orgelwerken

     klavecimbelwerken

 

Jean-Baptiste Dupuits (des Bricettes) (Frankrijk, omstreeks 1720 – 1760) was een leerling van André Campra. Hij heeft behoorlijk wat kwalitatief werk gecomponeerd, waar vrijwel geen enkele aandacht voor was en is. Hij betrekt er nogal wat draailier in, dat zal er mee te maken hebben. In de 1740-er jaren was hij in dienst van de hertog van Cambray.

In 1753 opende Jean-Baptiste Dupuits een openbare muziekschool waar in 1557 op alle dagen behalve zondags en op feestdagen les werd gegeven op alle bestaande instrumenten.

Jean-Baptiste Dupuits componeerde

     2 grand motets

- Quan dilecta, tiendelig gevarieerd werk

     4 cantatilles, soort rococo-cantates

     3 cantates

- Le bouquet  voor zangstem, draailier en andere instrumenten

     sonates en suites voor fluit, viool en draailier met klavecimbel

     30 liederen

     muziekwerken voor draailier op een hoog niveau

- Pièces de caractères, opus 5 voor draailier en basso continuo, uiterst virtuoos

- methode voor draailier

- 6 solosonates voor draailier

 

Nicolas  Lavaux  (Parijs?, Frankrijk omstreeks 1720 – ná 1767) wordt het eerst in 1736 vermeld in een verleend voorrecht om zijn zes sonates opus 1 en zijn airs voor musettes en vedels uit te geven. Hij wordt daarin beschreven als “maître de musique et ordinaire de la musique” bij de Prins van Carignan (Victor-Amédée van Savoy). Nicolas Lavaux trad in 1741 en 1749 op als hoboïst in de Concert Spirituel in Versailles. In de lijst van muzikanten van het Concert Spirituel in 1755 wordt een Amable Lavaux opgevoerd als hoboïst, misschien is dat dezelfde als Nicolas Lavaux. Amable Lavaux komt ook nog in een aantekening voor als fluitleraar in Parijs. In juli 1767 heeft Nicolas Lavaux een getuigenis afgelegd bij het Bureau d'Abonnement Musical over de wettigheid van muzikale abonnementen.

Daarna is er geen enkel bericht meer over of van hem.

Nicolas Lavaux componeerde

     4 divertissements voor verschillende bezettingen

     airs

     6 sonates

- zes sonates voor twee dwarsfluiten, opus 1, 1739

     transcripties voor klavecimbel 

 

Christophe Le Menu de Saint-Philbert (Frankrijk, omstreeks 1720 – Parijs, 16 september 1774) was in de jaren 1740 als muziekuitgever bezig en zette die werkzaamheden door tot zijn dood, zijn weduwe ging er daarna mee verder. Er bestaat een gegraveerd portret van Christophe Le Menu de Saint-Philbert.

Zijn zaak heette “À la Clé d'Or” en was gevestigd aan de rue du Roule 4. Februari 1775 trouwde zijn dochter met Charles-Georges Boyer. Het bedrijf ging toen verder onder de naam “Dames Lemenu et Boyer”.

Christophe Le Menu de Saint-Philbert componeerde

     6 Cantatilles en simphonie,  een soort rococo-cantates

- La vièle, charmante cantate, waarin de draailier wordt vergeleken met de goddelijke lier van Apollo

 

Juan Bautista (Joan Baptista) Pla i Agustí (Balaguer, Catalonië, Spanje, omstreeks 1720 – Parijs?, 1773) kwam uit een Catalaanse familie van muzikanten. Aanvankelijk was hij muzikant in het Koninklijk Garde-orkest in Spanje.

Na 1751 werkte Juan Bautista Pla in Parijs (-1752), Londen (-1754), aan het hof van de Graaf van Würtemberg (-1767), aan het Porugese hof (- 1773). Juan Bautista werkte bij dat alles veel samen met zijn jongste broer Josep Pla i Agustí (1728 -1762). Een andere broer, Manuel Pla (ca. 1725-1766) was componist, violist en klavecinist aan het hof van Madrid. Waarschijnlijk is Juan Bautista in Parijs gestorven.

Joan Baptista Pla componeerde

     30 trio sonatas

- 6 sonates voor twee fluiten (violen, hobo's) en basso continuo

+ sonate 2 in d kleine terts

     concertos voor fluit(en) en strijkers

- Concert favoritvoor 2 fluiten of 2 hobo’s en strijkers.

 

Johann Schobert (Silezië, nu Polen, omstreeks 1720 – 28 August 1767) verhuisde in 1760 of 1761 naar Parijs, waar hij in dienst trad van Louis François I van Bourbon, prins van Conti. Op een gegeven moment kwam Johann Schobert in Parijs in contact met Leopold Mozart. De jonge Wolfgang Amadeus arrangeerde een aantal sonatedelen van Johann Schobert voor zijn eigen pianoconcerten. Johann Schobert stierf in Parijs met zijn vrouw, één van zijn kinderen, een dienstmeisje en vier kennissen na het eten van giftige paddestoelen.

Johann Schobert componeerde

     1 opera

- Le Garde-Chasse et le Braconnier

     6 symfonieën

     5 klavecimbelconcerten

     3 kwartetsonates

     7 triosonates

     25  sonates voor klavecimbel en viool (vaak ad libitum)

- Zes Sonates voor klavecimbel, viool ad libitum, opus 14, Sonate 1: 2 violen en cello ad libitum

Sonata 4 in de kleine terts

     2  klavecimbelsonates

 

Joseph Żyka (Dresden, omstreeks 1720 – Berlijn, omstreeks 1800), was de jongste zoon van cellist Joseph (Benedikt) Żyka senior, die als cellist aan de hofkapellen van Dresden en Berlijn heeft gewerkt. De vier broers van Joseph junior werden ook allemaal muzikant. Jongste broer Joseph Żyka was een uitzonderlijk muzikaal talent. Hij werkte aanvankelijk als violist en later als altviolist in de hofkapel in Berlijn en werd tenslotte Koninklijk Pruisisch Kamermuzikant. Zijn werken en die van zijn vader worden nogal een sdoor elkaar gehaald.

Joseph Żyka componeerde

     operettes

     cantates

     motetten

     kamermuziekwerken

- 6 cellosonates voor cello en basso continuo

+ cellosonate in G grote terts

+ cellosonate in C grote terts

+ cellosonate in d kleine grote terts

6 trio’s voor viola da gamba, viool en cello

4 duetten voor 2 cello’s (worden ook wel aan zijn vader toegeschreven)

     werken voor klavecimbel en/of piano

 

Benoît Guillemant (Parijs ??, Frankrijk, omstreek 1720 ?? – 1757), fluitist en componist,  wordt voor het eerst genoemd in een toestemming van 31 maart 1746 om "sonatas, trios, concertos en andere instrumentale werken door hem gecomponeerd” te publiceren. De hertog van Rothenburg, een Pruisische luitenant-generaal, was een leerling van  Benoît Guillemant.

Benoît Guillemant componeerde

     6 kwartetsonaten voor 2 fluiten, viool en bassocontinuo

     5 suites voor twee dezelfde of verschillende instrumenten

     6 sonates voor twee gelijke instrumenten

     Stukken voor 2 fagotten en basso continuo

     12 triosonates

 

(Charles?) de Lusse (Delusse, De-Lusse, D.L.) (Frankrijk, tussen 1720 en 1725 – ná 1774). De Belgische componist en musicoloog François-Joseph Fétis voegde de voornaam Charles toe, behalve zijn nagelaten werken is er niets over hem bekend. Er is geen aantoonbare verwantschap met de houtblaasinstrumentenmakers Jacques and Christophe Delusse. In juni 1743 wordt hij in de Parijse krant Mercure de France genoemd als “Le Sr Delusse le fils” (meneer Delusse junior) als componist van een cantate. Er is een niet natrekbare aanwijzing dat hij 1758 deel uitmaakte van de het orkest van de Opéra-Comique in Parijs. Hij was in elk geval bezig als fluitist en fluitleraar in Parijs, maar hoe precies is onduidelijk. Hij heeft gewoond aan de rue Saint-Jacques en de rue du Foin in Parijs. Ná 1774 zijn er geen vermeldingen meer van of over hem.

Charles de Lusse schreef drie muziektheoretische werken:

     L’art de la flûte traversière,  een fluitmethode, 1760, met voorstellen voor versieringen, articulatie en vibrato

     een solmisatie-hervormingsvoorstel met alleen gebruik van klinkers, dat nooit ingang heeft gevonden

     een artikel over muziek voor de encyclopedie van Diderot en d’Alembert, deel VII  

Charles de Lusse componeerde

     2 opéra’s comique

     ariettes voor 1 en twee stemmen, niet begeleid

     25 romances, de eerste gedrukte verzameling in Frankrijk

     Les favories d’Euterpe, 6 trio’s voor fluit, viool en cello, opus 3, 1757, de eerst Franse fluittrio’s zonder basso continuo.

     6 sonates voor 2 fluiten, 1751

     hofdansen en airs voor fluit en draailier, 1752

     6 sonates opus 1, voor fluit solo, 1751, vol briljante effecten en complexe ritmes, dubbel(boven)tonen en dubbele tongslag.      Een tabel met vingerzettingen voor harmonische boventonen is bijgevoegd. Apart.

     20 preludes voor fluit solo

     12 caprices voor fluit solo, virtuoos

 

Pieter Hellendaal (Rotterdam, 1 april 1721 – Cambridge, Engeland, 19 april 1799) was de zoon van Johannes Hellendaal en Neeltje Lacroix. Het muzikale wonderkind  kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader. In 1731 verhuisde de familie Hellendaal naar Utrecht, daar werd Pieter (op tienjarige leeftijd) organist van de Nicolaïkerk. Hij bespeelde daar het Pieter Gerritszoonorgel uit 1479, het oudste kerkorgel van Nederland. In 1737 verhuisde de familie Hellendaal naar Amsterdam. Op vijftienjarige leeftijd begon Pieter, op voorspraak van de Amsterdamse stadssecretaris Mattheus Lestevenon, van 1737 tot en met 1743 een studiereis naar Italië. In de periode 1740–1742 studeerde hij aan de Scuola delle Nazioni in Padua bij Giuseppe Tartini.

Na terugkeer uit Italië vestigde Pieter Hellendaal zich in Amsterdam en speelde viool in verschillende herbergen. In 1744 trouwde hij met de dochter van een Amsterdamse stadschirurg. Van 1749 tot 1751 was hij ingeschreven aan het Universiteit van Leiden als "Petrus Hellendaal, roterodamo, batavus musicus". In Leiden was hij ook hulporganist aan de Marekerk.

Omdat het opbouwen van een muzikale loopbaan in Nederland (daar was toen ook al een belabberd cultureel klimaat) moeizaam verliep, vertrok de dertigjarige Pieter Hellendaal eind 1751 of begin 1752 met zijn gezin naar Londen waar hij zich vestigde als componist, vioolvirtuoos en -pedagoog. Van 1760 tot 1762 werkte hij als organist aan St. Margaret’s Church in King’s Lynn, Norfolk als opvolger van Charles Burney. Vanaf 1762 woonde hij in Cambridge, waar hij concerten gaf en een lespraktijk had voor jonge violisten en muziekliefhebbers. In 1777 werd hij er benoemd tot organist van de Peterhouse Chapel. In deze stad overleed hij in 1799. Hij werd begraven naast het Peterhouse op de begraafplaats van St Mary the Less.

Pieter Hellendaal componeerde

     6 concerti grossi

- Six grand concertos, opus 3, 1758

     8 (series) vocale werken

- Tweedledum and Tweedledee; a Chearful Glee for four Voices, tekst John Byrom, omstreeks 1790, satire op de componisten George Frederic Handel en Giovanni Bononcini

     29 sonates voor viool en basso contiunuo, zangerig, mooie harmonieën

- 6 Sonate, opus 1 voor viool en basso continuo, omstreeks 1745

- VI sonate, opus 2 voor viool en basso continuo, omstreeks 1750

- Six Solos, opus 4, voor viool en basso continuo, 1760

- 11 sonates, Fitzwilliam Manuscripts, Cambridge, ná 1778 ??, opgedragen aan Sophia Hague

- Hellendaal's Celebrated Rondo, Fitzwilliam Manuscripts, Cambridge, omstreeks 1790, voor viool en basso continuo, vrolijk en aanstekelijk

     8 sonates voor cello en basso continuo

     3 grand lessons voor klavecimbel, viool en cello

 

Johann Philipp Kirnberger (Saalfeld, Duitsland, 24 april 1721 – Berlijn, 27 juli 1783) kreeg als kind al viool en clavecimbelles. Na  de Latijnse school in Coburg  studeerde bij Johann Peter Kellner in Gräfenroda en bij hoforganist Heinrich Nicolaus Gerber in Sondershausen. De twee jaar studie uitvoeringspraktijk en compositie bij Johann Sebastian Bach die hij zou hebben gevolgd zijn niet te bewijzen.

Van 1741 tot 1751 leefde Johann Philipp Kirnberger in Polen en werkte daar voor diverse edellieden als klavecinist en Kapellmeister. Toen hij in Duitsland terugkwam werd hij aangenomen bij de Pruisische Koninklijke Kapel in Potsdam en in 1758 werd hij muziekdirecteur en compositieleraar van Prinses Anna Amalia van Pruisen. Hij vestigde daar de “Amalia-Bibliotheek", die een belangrijke verzamelplaats van Bachmanuscripten werd (“Kirnbergercollectie”)

Johann Philipp Kirnberger is tegenwoordig voornamelijk bekend vanwege zijn theoretische werk Die Kunst des reinen Satzes in der Musik, 1774, 1779). Hij ontwikkelde getempereerde stemmingen die bekend zijn onder de namen Kirnberger II en Kirnberger III. Als groot bewonderaar van Johann Sebastian Bach publiceerde hij diens volledige koraalwerk.

Johann Philipp Kirnberger componeerde

     2 sinfonia’s

     12 menuetten voor 8 instrumenten en basso continuo

     14 sonaten

- fluitsonate nr. 4 in e kleine terts, zijn belangrijkste werk;

- fluitsonate nr. 8 in G grote terts, 1769

- sonate voor hobo en basso continuo in Bes grote terts, 1769

     10 triosonaten

     4 klavecimbelwerken

     8 fuga’s voor klavecimbel en orgel

     2 orgelwerken

     6 motetten

     50 liederen

 

Friedrich Gottlob Fleischer (Köthen, Duitsland, 14 januari 1722 – Brunswijk, 4 april 1806) studeerde in Leipzig, misschien bij Johann Friedrich Doles. Ná 1747 was hij grafelijk hofmusicus en organist aan de Lutherse Martinikerk en de Aegidienkerk in Brunswijk. Als docent aan het hertogelijke hof gaf hij onder meer les aan de latere hertogin Anna Amalia of Weimar.

Friedrich Gottlob Fleischer componeerde

     1 operette

     1 theatermuziekwerk

     5 bundels liederen, cantates en Odes

- Oden und Lieder, deel 1 en deel 2, 1745 – 1757

An das Clavier

     liederen in gedeelde verzamelingen

     werken voor fluit en basso continuo

     klavecimbelwerken  

 

Antonio Rodríguez de Hita (Valverde de Alcalá, Spanje, 18 januari 1722 – Madrid, 21 februari 1787) was de zoon van schoolmeester Marcos Rodríguez del Mercado in het dorp Corpa. Antonio Rodríguez de Hita studeerde Latijn, muziektheorie, Gregoriaans, orgel en compositie aan het college van de kathedraal van Alcalá de Henares. In augustus 1738 werd Antonio Rodríguez de Hita tweede organist van de kathedraal en in september maestro de capilla. In 1744 werd hij maestro de capilla aan de kathedraal van Palencia, waar hij in 1747 werd gewijd tot priester. In 1765 werd Antonio Rodríguez maestro de capilla bij de Koninklijke Conventie in Madrid.

Antonio Rodríguez de Hita componeerde

     4 zarzuela’s

     6 andere theatermuziekwerken

     12 missen

- misa  O gloriosa virginum, 1771, nog in stile antico

     2 requiems

     46 villancicos and responsoriën

     34 andere religieuze werken

- Missus est Gabriel, motet over de incarnatie-aanzegging

     75 canciones voor 2 tot 5 instrumenten  

 

Johann Ernst Bach (Eisenach, Duitsland, 28 januari 1722 – 1 september 1777) was de zoon van hofmuzikant en organist Johann Bernhard Bach, een neef van Johann Sebastian Bach, en Johanna Sophia Siefer (1696–1732). Johann Ernst Bach studeerde van 1732 tot 1735 aan de Latijnse school in Eisenach. Op 16 januari 1737 begon hij zijn studie aan de Thomasschule in Leipzig, waar hij leerling werd van oom Johann Sebastian Bach. Hij hielp zijn oom met het kopiëren van zijn muziek. Vanaf 1738 studeerde hij in Leipzig rechten. Van 1740 tot 1741 studeerde Johann Ernst Bach rechten aan de Universiteit van Eisenach. Hij bleef daarna als advocaat in Eisenach wonen, waar hij voor zijn ziekelijke vader inviel als koormeester en organist. In 1748 werd hij officieel assistent van zijn vader en in 1749 volgde hij hem op. Ondertussen hield hij zich ook met de rechtspraktijk bezig en speelde hij klavecimbel in de hofkapel. In 1756 werd Johann Ernst Bach aangesteld als Hofkapelmeester en moest hij vaak heen en weer reizen tussen Weimar, Gotha en Eisenach. In die tijd werkte hij samen met Georg Benda aan de reorganisatie van de hofkapel. Toen de hofkapel in 1758 na de dood van Graaf Ernst August door de weduwe werd opgeheven, behield Johann Ernst Bach zijn titel en moest hij de hertogelijke administratie en financiën bijhouden.

Johann Ernst Bach componeerde

     3 passionen

     25 kerkelijke cantates

     20 motetten

     4 wereldlijke cantates

     sinfonieën

- sinfonia in Bes grote terts, met twee prominente fagotten

     10 kamermuziekwerken

     8 werken voor orgel of klavecimbel

 

Jakob Friedrich Kleinknecht (Ulm, Duitsland, gedoopt 8 april 1722 – Ansbach, 11 augustus 1794) was de tweede zoon in een muzikantengezin. Zijn vader Johann Kleinknecht (1676–1751) was vanaf 1712 tweede organist aan de Münster van Ulm en zijn broers Johann Wolfgang (1715–1786) en Johann Stephan (1731 – ná 1806) werkten net als Jakob Friedrich Kleinknecht zelf als muzikanten aan de hoven van Bayreuth en Ansbach. Een zoon van Jakob Friedrich Kleinknecht: Christian Ludwig Kleinknecht (1765–1794) werd ook muzikant.

Jakob Friedrich Kleinknecht kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader. In 1737 kreeg hijt een plek als hofmuzikant in de kapel van de Vorstbisschop van Eichstätt, waarvoor hij een tijdje katholiek werd. In 1743 werd hij fluitist aan de hofkapel in Bayreuth, waar zijn broertje Johann Wolfgang concertmeester was, en waarvoor hij weer protestants moest worden. In 1747 wisselde hij behalve van geloof ook van instrument, vanaf die tijd was hij violist in de kapel. In 1763 werd hij hofcomponist, in 1764 muziekdirecteur van de hofkapel en na zijn sterven in 1794 werd Jakob Friedrich Kleinknecht als „Königlich-Preußischer Capellmeister“ begraven.

Jakob Friedrich Kleinknecht componeerde

     symfonieën

     concerten

     100 kamermuziekwerken

- 6 sonate da camera, voor fluit en basso continuo, 1748

 

Pietro Nardini (Fibbiana, Florence, Italië 12 april 1722 – Florence, 7 mei 1793) studeerde vanaf zijn twaalfde viool bij Giuseppe Tartini in Padua. Vanaf zijn veertiende trad hij in het openbaar als violist op. In 1736 verzorgde hij zijn eerste openbare optredens. In 1760 ging hij naar Wenen om daar ter gelegenheid van het huwelijk van keizer Jozef II met Isabella van Bourbon-Parma op 6 oktober 1760 te spelen. Hij kon daarna lid worden van de hofkapel aan het hof van hertog Karel Eugenius van Württemberg in Stuttgart. In 1761 werd hij daar concertmeester, onder leiding van kapelmeester Niccolò Jomelli. Leopold Mozart en Charles Burney waren onder de indruk van zijn mooie en virtuoze vioolspel.

In 1765 stopte hij met het werk aan het hof in Stuttgart en ging terug naar Italië. Vanaf 1769 werd hij concertmeester aan het hof van de groothertog Leopold van Toscane in Florence. In 1770 ging hij terug naar Padua om zijn doodzieke leraar Tartini tot diens dood toe te verzorgen, en kwam daarna weer in Florence terug, waar hij muziekdirecteur van het hoforkest werd en dat tot zijn dood bleef. In 1778 sloeg hij een uitnodiging uit Sint-Petersburg af. Pietro Nardini was een gewaardeerde leraar. Tot zijn leerlingen hoorden Bartolomeo Campagnoli, Giovanni Francesco Giuliani en Thomas Linley junior.

Pietro Nardini componeerde

     19 concerti

- 6 vioolconcerten opus 1, 1765

+ Vioolconcert in G grote terts, opus 1 nr. 4

     2 ouverturesuites

     6 strijkkwartetten

     14 triosonates

     26 vioolsonates

- L'Art du Violon,  7 sonates met Adagios brodés (versierde Adagio's).

- 12 sonaten a violino solo con suo basso, Koninklijk Privémuziekverzameling Dresden, Mus.c.Ca 261

5. Sonata a violino solo, e basso in G grote terts, MR. Ib sol2

     7 vioolduetten

     6 duetten voor 2 tenoren

     14 menuetten voor twee violen en basso continuo

 

Jiří Antonín (Georg Anton) Benda (Staré Benátky, Bohemen, nu Tsjechië, 30 juni 1722 – Bad Köstritz, 6 november 1795) kreeg zijn gevoel voor muziek mee van zijn beide ouders: zijn vader Jan Jirí Benda, linnenwever en musicus en zijn moeder Dorota Brixi. In Bohemen, waar hij opgroeide, was hij vertrouwd met de volksmuziek en speelde samen met zijn vader in het plaatselijke dansorkest mee op party's, partijen en feesten. Daarnaast kreeg hij een gedegen muzikale opleiding bij de Piaristen in Kosmonosy en de Jezuïeten in Jičín.

In 1742 verhuisde de familie naar Berlijn waar zijn oudste broer Franz Benda violist was aan het hof van Frederik de Grote.

Van 1742-1749 was Jiří Antonín Benda eerste violist aan de Koninklijke kapel in Berlijn.

In 1750 werd hij benoemd tot Kapellmeister aan het hof van Hertog Frederick III in Sachsen-Gotha in Thüringen. Hij bleef dat tot 1780 en werd toen opgevolgd door de componist Anton Schweitzer. Jiří Antonín Benda's opera's waren vernieuwend en belangrijk voor de ontwikkeling van de operastijl, zoals die door Wolfgang Amadeus Mozart zou worden vervolmaakt. Expressieve nauwgezetheid, dramatische scherpzinnigheid, terugkerende thema's, diepgaande psychologische analyse zorgden voor een ommekeer in het Duitse theater.

Musicoloog Douglas Lee heeft in 1984 een thematische catalogus van het werk  van Jiří Antonín Benda samengesteld en de werken voorzien van een L-nummer

Jiří Antonín Benda componeerde

     melodrama's, soort opera's waarin gesproken tekst en deze tekst blichtende instrumentale muziek samengaan.

- Ariadne auf Naxos, 1775, libretto Johann Chrstian Brandes

- Medea, 1775, libretto  Friedrich Wilhelm Gotter (1746-1797), het beroemde mythologische verhaal uit de werken van Euripides en Ovidius. Hoofdpersonen: Medea, Jason, hun twee jonge kinderen en hun min. Medea heeft de verreweg belangrijkste rol

- Pygmalion, monodrama in één bedrijf, 10 september 1779, libretto Friedrich Wilhelm Gotter, gebaseerd op het toneelstuk Pygmalion van Jean-Jacques Rousseau uit 1762. Alleen Pygmalion spreekt in de opera. Venus en Galathea zijn nietszeggende actrices   .

     Singspiele

- Der Dorfjahrmarkt

- Romeo und Julia

- Walder

- Der Holzhauer.

     oratoria

     missen

    17 cantates, in 1780 uitgegeven

- Du wagst es du Lästerer, L.523, voor sopraan, alt, tenor, koor, 2 hobo’s, strijkers en basso continuo, gewaagd en kleurrijk

     motetten

     religieuze aria’s en liederen

     30 symfonieën

- sinfonia nr. 2 in G grote terts

- sinfonia nr. 3 in C grote terts

- sinfonia nr. 5 in G grote terts

- sinfonia nr. 7 in D grote terts

- sinfonia nr. 8 in D grote terts

- sinfonia nr. 10 in G grote terts

     10 klavecimbelconcerten

- concerto in G groot

- concerto in F groot

- concertino in C groot

     11 vioolconcerten

     130 kamermuziekwerken

- Sonate voor fluit en bas in e kleine terts, L III:57, 1756

     klavecimbelwerken.

- sonaten

 

Sebastian de Albero (Roncal, Spanje, 10 juni 1722 – Madrid, 30 maart 1756) zong van 1734 tot 1739 als koorknaap in de kathedraal van Pamplona. In die tijd kreeg hij daar orgel- en compositieles van de maître de chapelle van de kathedraal Miguel Valls en zijn opvolger Andrés de Escáregui.

In 1746 werd hij benoemd als organist aan de Koninklijke Kapel van Madrid. Daar musiceerde hij voor koning Ferdinand VI, aan wie zijn composities voor clavichord of piano zijn opgedragen. Hij overleed al op 33-jarige leeftijd.

Sebastian de Albero componeerde

     Sonatas para clavicordio, 30 klavecimbelsonatas, tot 1756

     Obras, para clavicordio, o piano forte,  6 “suites”, tussen 1746 en 1756 steeds bestaand uit een ricercare, een fuga en een sonate

 

Charles-Antoine Branche (Vernon, 1722  ̶  omstreeks 1779) was in 1748 eerste violist aan de Comédie-Française. Daar was hij verantwoordelijk voor het rekruteren en dirigeren van de orkestmusici en het componeren van benodigde muziek.

Charles-Antoine Branche componeerde

     sonates voor viool en basso continuo (1748)

 

Johann Baptist Wendling (Ribeauvillé, Elzas, Frankrijk/Duitsland, gedoopt 17 juni 1723 – München, Duitsland, 27 november 1797) werkte aan het hof van Deux-Ponts (Zweibrücken) vanaf 1745 werd eerste fluitist aan het hof van Mannheim in 1752. Op 9 januari 1752 trouwde hij in Mannheim met de sopraan Dorothea Spurni. Johann Baptist Wendling maakte als virtuoos fluitist verschillende succesvolle concertreizen door Europa. In 1749 kreeg hij bij een concert in Potsdam van Frederik de Grote als erkenning een gouden tabaksdoos cadeau. In Mannheim was hij lid van de Vrijmetselaarsloge Carl zur Eintracht. Zijn broer Franz Anton Wendling werkte aan de Mannheimer hofkapel als violist. In 1778 vestigde hij zich met het hoforkest in München, waar hij tot het eind van zijn leven bleef. In 1781 speelde Johann Baptist Wendling de fluitpartij bij de premiere van Mozart's opera Idomeneo in München, waarbij zijn vrouw Dorothea de partij van Ilia en zijn schoonzus Elisabeth de partij van Elettra vertolkten. Johann Baptist Wendling was een gewaardeerde fluitdocent.

Johann Baptist Wendling componeerde

     14 fluitconcerten

     3 kwartetten voor fluit, viool, altviool en cello

     30 trio’s voor fluit, viool en cello

     12 sonates voor fluit en basso

     39 duetten voor twee fluiten

 

Christian Ernst Graaf (Graf), (Rudolstadt, Duitsland, 30 juni 1723  ̶  's-Gravenhage, 17 juli 1804) was de zoon van Johann Graf (1684-1750), violist, muziekleraar, componist en dirigent. In 1722 werd Johann Graf concertmeester aan het prinselijke hof van Schwarzburg-Rudolstadt en in 1739 kapelmeester. Johann Graf had zeven zonen die hij zelf muziekles gaf. Vier werden musicus. In 1745 volgde Christian zijn vader op als hofkapelmeester in Rudolstadt.

Om onbekende redenen is Christian Ernst Graf in de jaren daarna naar Nederland vertrokken. Misschien omdat hij in Duitsland veel schulden had gemaakt. Hij hield zich in Amsterdam in leven als danser. In 1751 trad hij in Arnhen op als violist. In dat jaar vertrok hij ook naar Middelburg, waar hij het Collegium Musicum ging leiden.

In 1754 werd Christian Ernst Graf hofcomponist van prinses Anna van Hannover, in Den Haag. Anna, leerlinge van Georg Friedrich Händel en een briljant klaveciniste, was inmiddels weduwe van stadhouder Willem IV. Christiaan Ernst  veranderde zijn achternaam toen in Graaf. In 1765 dirigeerde hij tijdens het bezoek van Wolfgang Amadeus Mozart aan Nederland een concert met werken van het wonderkind. Mozart schreef op zijn beurt ter gelegenheid van de huldiging van Willem V de variaties K 24 voor piano over  Laat ons juicen, Batavieren! 

In 1767 kreeg Christian Ernst Graaf een aanstelling als hofkapelmeester.  Hij regelde de aanschaf van bladmuziek voor huis en hof; een belangrijk deel van de huidige muziekcollectie. In 1788 werd Christian Ernst Graaf als kapelmeester vervangen door violist Jean Malherbe. In 1790 ging hij met pensioen. Hij is in de Grote Kerk in Den Haag begraven.

Christian Ernst Graaf componeerde

     60 sinfonia’s

- Sei Sinfonie a Violino Primo, Secondo, Viola, E Basso, omstreeks 1757

- 6 Sinfonies Périodiques, 1774

+ Sinfonia IV in C grote terts voor 2 dwarsfluiten, 2 hoorns en strijkorkest, opus 14

     3 concerten

     2 oratoria

- Grande simphonie Hollandaise en deux choeurs, ter gelegenheid van het eerherstel van Willem V, 1787

- Der Tod Jesu, 1802, passiecantate  op tekst van Karl Wilhelm Richter (1725–1798). Zijn beste werk.

     11 (series) liederen

- Laat ons juichen, Batavieren! bij de installatie van Willem V op 8 maart 1766. Mozart (als jongetje in Den Haag aanwezig) schreef er variaties voor klavecimbel over (KV 24) en gebruikte het in de slotfuga van zijn quodlibet Galimathias musicum (KV 32)

- "25 Fable dans le gout de la Fontaine, pour le Chant et le Clavecin"

- Kerk-Gezangen ter Inwydinge van het Orgel in de Groote Kerk te Bolsward, 1781, voor orgel, orkest en koor

- Kleine Gedigten voor Kinderen op tekst van Hiëronymus van Alphen

     18 kwintetten voor fluit en strijkkwartet

     31 strijkkwartetten

- 4 strijkkwartetten opus 17

     12 kwartetten voor fluit en strijkers

     18 triosonates voor twee violen en basso continuo, opus 2, 1758

     15 sonates voor viool en piano/bassocontinuo

     12 sonatines voor viool en bassi continuo

     27 klavecimbel en pianowerken, merendeels voor vier handen

- 10 kleine stukken voor Quatre Mains

     1 studiewerk:

- "Proeve over de natuur der harmonie in de Generaal bas benevens een onderricht eener korte en regelmaatige becijffering’ 1782

 

Christlieb Siegmund Binder (Dresden, Duitsland, gedoopt 29 juli 1723 – 1 januari 1789 Dresden) was de zoon van Johann Gottfried Binder (1704–40), hoboïst in het keurvorstelijk Saksische Kadettenkorps. Christlieb Siegmund Binder kreeg zijn muzieklessen van Pantaleon Hebenstreit. Omstreeks 1751 kwam hij in de Hofkapel van Dresden terecht, later was hij vooral bezig met klavecimbel en orgel. In 1754 trouwde hij met Eleonore Sophie Israel. Het echtpaar kreeg 9 kinderen. Vanaf 1764 werkte Christlieb Siegmund Binder als organist aan de Hofkerk in Dresden, vanaf 1787 was hij 1ste hoforganist. Zijn zoon August Siegmund Binder (1761–1815) werd ook componist en organist in Dresden, zijn zoon Carl Wilhelm Ferdinand Binder (1764 - ??) was Instrumentenbouwer in Weimar.

Christlieb Siegmund Binder componeerde

     12 orkestwerken

     3 klavecimbelconcerten

     7 triosonates met obligaat klavecimbel

- Sei Sonate a tre per il Clavicembalo con Flauto ô Violino, 1763

     18 klavecimbelsonaten

- Sei suonate, opus 1, 6 driedelige sonates, 1759

     72 preludes voor orgel, veel ervan over een koraalmelodie, 6 boeken met 12 preludes.  

 

Anna Amalie van Pruisen (Berlijn, 9 november 1723 – 30 maart 1787) was de jongste zuster van Frederik de Grote. Ze groeide samen op met haar zus Ulrike. Die trouwde met de Zweedse troonopvolger Adolph Friedrich, Hertog van Holstein-Gottorp, die eigenlijk liever Amalie wilde, maar de jongste zuster van Frederik de Grote. wilde het calvinisme niet tegen het Lutherdom inruilen.

Op de bruiloft van haar zus kwam Amalie Baron Friedrich von der Trenck tegen, die met haar een intieme verhouding begon. In 1743 is ze in het geheim met hem getrouwd. Toen broer Frederik de Grote.er achter kwam sloot hij Amalie woedend op in het wereldlijke klooster Quedlinburg, een plaats waar veel aristocratische vrouwen heen werden gestuurd om hun buitenechtelijk kind geboren te laten worden. Het huwelijk van Amalie werd ontbonden en Baron von der Trenck kreeg een gevangenisstraf van 10 jaar. In 1755 werd Amalie door haar broer aangesteld als Abdis van het klooster, zodat ze niet onverzorgd achter zou blijven, want dat leverde haar een behoorlijk inkomen op. Ze kwam haast nooit in haar klooster maar zat liever in Berlijn. Tot haar dood is ze met baron von der Trenck blijven corresponderen.

Vanwege de hekel die haar vader aan muziek had, kon de muzikaal begaafde Amalie pas na zijn dood op 17jarige leeftijd klavecimbellessen nemen. Vanaf haar 21ste studeerde ze ook compositie bij Johann Philipp Kirnberger. Ze was zeer gesteld op de muziek van Johann Sebastian Bach en liet voor zichzelf in 1755 een barokorgel bouwen door Johann Peter Migendt en Ernst Julius Marx. Het Amalie-orgel staat momenteel in de Kerk zur Frohen Botschaft in Berlijn-Karlshorst. Haar bibliotheek met 600 waardevolle werken van waardevolle componisten is opgenomen in de Staatsbibliotheek Berlijn.

Anna Amalie van Pruisen componeerde

     1 passie-oratorium

     8 liederen

     25 koralen voor zangers

     6 regimentsmarsen voor blaasensemble  

     1 fluitsonate

- Fluitsonate in F grote terts, 1771, vredig, haar bekendste werk 

     4 klavecimbelwerkjes

     1 orgelwerkje

 

Carl Friedrich Abel (Köthen (Anhalt), 22 december 1723 – Londen, 20 juni 1787) werd geboren in een muzikale familie: zijn grootvader Clamor Heinrich Abel en zijn vader Christian Ferdinand Abel waren gambaspelers, zijn broer was violist. Vader Christian Ferdinand werkte aan het hof van Leopold van Anhalt-Köthen, toen Johann Sebastian Bach daar als kapelmeester werd aangesteld. Bach schreef zijn drie gambasonates voor hem en hij was de eerrste uitvoerder van Bachs' cellosuites. Carl Friedrich Abel werd dan ook vanzelf een uitstekend viola da gamba speler en componeerde veel muziek voor dat instrument. Hij was een leerling van Johann Sebastian Bach in Köthen en speelde in het orkest van Johann Adolf Hasse in Dresden. In 1759 vestigde hij zich in Londen, waar hij musicus werd voor Koningin Charlotte. Samen met Johann Christian Bach (de elfde zoon van Johann Sebastian, de “Londense Bach”) organiseerde hij de Bach-Abel concerten in Londen, om hun composities te promoten.

De werken Karl Friedrich Abel zijn door Walter Knape in 1971 gecatalogiseerd en worden dan ook met een WK-nummer  aangeduid.

Carl Friedrich Abel componeerde

     43 symfonia’s

     6 klavecimbelconcerten

     7 fluitconcerten

     1 celloconcert

     28 triosonates

     75 werken voor viola da gamba en basso continuo of basso

- Six Easy Sonattas for the Harpsichord or for A Viola Da Gamba, Violin of German Fluite with a Thorough-Bass Accompaniment, WK 141 – 146, 1771

- Sonate in e kleine terts, WK 150, voor gamba en pianoforte, ná 1783

- De 25 sonates 2:41 tot 2:75 , onlangs teruggevonden, hebben geen WK-nummer, misschien komt dat nog

     30 sonates en werken voor andere instrumenten

     12 strijkkwartetten

     6 fluitkwartetten

- Zes kwartetten voor fluit en strijkers, opus 12, 1774,

     11 klavecimbelwerken

     33 stukken voor gamba solo,

- 27 sonates WK 186-212, teruggevonden in het Drexel-manuscript. Geschreven ná 1759 voor eigen gebruik en voor zijn vriend en beschermheer Thomas Gainsborough, ook een verdienstelijk gambaspeler. Beeldschone andante en adagro's, pittige allegro's, sierlijke menuetten. 

+ Allegro in D groot, WK 186

+ zonder aanduiding in D groot, WK 187

+ Vivace in D groot, WK 190

 

Domenico Auletta(Napels, Italië, 1723 – 1753) was de zoon van operacomponist Pietro Auletta.  Tijdens zijn leven werkte hij in de stad Napels als organist en componist. Zijn drie zonen waren ook muzikant en componist.

Domenico Auletta componeerde

     1 requiem

     5 psalmen

     5 motetten

     3 klavecimbelconcerten

- Concerto in D grote terts voor klavecimbel, twee violen en basso continuo

     1 aria

 

Joan Rossell i Argelagós (Barcelona, Spanje, 1 april 1724 – Toledo, 30 maart 1780 ) was de zoon van Vicenç Rossell en Raimunda Argelagós. Het was een muzikantengezin: zijn grootvader Joan Rossell was muzikant aan de kapel van de kathedraal van Barcelona, zijn vader was solo tenor van de Santa Maria del Pi, zijn broers, Antoni en Manuel waren eerste violist in de kapel van het Paleis van de Hertogin in Barcelona.

Vanaf 1731 werd Joan Rossell in compositie opgeleid aan de muziekkapel van de kathedraal van Barcelona bij Josep Picanyol, Francesco Valls en Josep Pujol.

Op 11 september 1746 werd Joan Rossell maestro di capilla aan in de kathedraal van Tarragona. In 1747 werd hij kapelmeester aan de Capella de Música de Santa Anna in het Koninklijk Paleis van La Almudaina in Palma op Mallorca.

Op 19 april 1763 werd Joan Rossell kapelmeester van de kathedraal van Toledo. Daar componeerde hij zijn belangrijkste werken. Hij zorgde ervoor dat de kapel een hoog muzikaal niveau bereikte. Hij maakte regelmatig reizen naar Madrid, waar hij contact had met de kapelmeesters Antonio Soler en Antonio Rodríguez de Hita, en probeerde goede muzikanten te zoeken voor de kapel van Toledo.

Vanaf 1776 ging zijn gezondheid sterk achteruit. Hij moest daarvoor in Barcelona worden behandeld en legde in januari 1780 zijn werk in Toledo neer.

Joan Rossell componeerde

     34 motetten in het Latijn

- Salve Regina voor sopraan, mezzosopraan en orkest, aangrijpend werk, dat tot het einde van de 20ste eeuw aan Giovanni Battista Pergolesi werd toegeschreven

     135 villancico’s in het Spaans

 

Domenico Mancinelli (Bologna, Italië, 23 juni 1724 – 16 oktober 1804 was hoboïst bij de kapel van de Sint Petroniusbasiliek van 1760 tot zijn dood. Omstreeks 1775 was hij wel een paar jaar in Londen, waar hij hobo- en fluitles gaf.

Domenico Mancinelli componeerde

     8 triosonates

     1 sonate voor fluit en bas

     101 duetten voor fluiten, violen, fagotten of combinaties van die instrumenten

 

Giovanni Battista Cirri (Forli, Emilia-Romagna, Italië, 1 oktober 1724 – 11 juni 1808) kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn broer Ignazio(1711–1787), maestro di cappella in de kathedraal van Forli en van Giovanni Balzani, organist van de kerk van Madonna del Fuoco. Giovanni Battista Cirri studeerde ook bij Padre Giovanni Battista Martini, in Bologna.

Vanaf 1759 was hij was Giovanni Battista Cirri lid van de "Accademia Filarmonica" in Bologna en organist aan de kathedraal van Forli. In de eerste helft van de 1760-er jaren hield Giovanni Battista Cirrizich op in Parijs, waar zijn eerste werken werden gepubliceerd. In 1764 vestigde zich inLondon, waar hij een betrekking kreeg als kamermuzikant bij de Graaf van York en Albany en als muziekdirecteur bij de de Hertog van Gloucester en Edinburgh. Bij het eerste concert van de 8-jarige Wolfgang Amadeus Mozart op 5 juni 1764 in de Spring Gardens, St James’s, speelde Giovanni Battista Cirri solo’s en hij speelde ook op de populaire concerten die georganiseerd werden door Johann Christian Bach en Karl Friedrich Abel.

In 1780 kwam Giovanni Battista Cirri terug in Forli om zijn zieke broer te helpen in de kathedraal. In 1782 vinden we hem als eerste cellist in het Teatro dei Fiorentini in Napels. In 1787 volgde hij zijn broer als "maestro di cappella" in de kathedraal van Forlì op.

Giovanni Battista Cirri componeerde

     6 ouvertures voor orkest

     6 celloconcerten, opus 14

- celloconcerto nr 2 in G grote terts

     1 sextet

     4 kwintetten

     18 kwartetten

     30 triosonates voor twee violen of fluiten (soms obligate cello) en basso continuo

     18 cellosonates voor cello en basso continuo

- 6 sonates opus 15, niet gedateerd, gaan al de richting van de empfindsamkeit uit. 

     3 duo’s voor viool en cello

     3 duo’s voor fluit en cello

     8 duetten voor twee cello’s

 

Claude-Bénigne Balbastre (Dijon, 8 december 1724 – Parijs, 9 mei 1799) was een Frans componist, klavecinist en organist. werkte in Parijs met Jean-Philippe Rameau en Pierre Février. Hij werd aangesteld als organist bij de Concert Spirituel (1755), in de Eglise Saint-Roch (1756), waar  zijn improvisaties op volksliedjes zo populair waren, dat er verkeersproblemen ontstonden wanneer hij speelde. Hij was ook organist aan de Notre-Dame-de-Paris (1760). Ook was hij klavecimbelleraar van  Marie  Antoinette van Oostenrijk. Gedurende de Franse Revolutie was Claude Balbastre belast met het onderhoud van de orgels van Parijs.

Claude Balbastre schreef

     14 orgelconcerten, waarvan er maar één bewaard is gebleven

     4 kerstliedsuites voor orgel of fortepiano

     1 serie kamermuziekwerken

- Sonates en Quatuor pour le clavecin ou le forte-piano, avec accompagnement de deux violons, une basse et deux cors ad libitum, omstreeks 1779, 4 curieuze kwartetsonates, de moeite waard.

     8 (series) aria's  voor zangstem(men) en instrument

     2 verzamelingen werken voor klavecimbel, de eerste met 8, de tweede met 9 delen

     1 verzameling aria's uit diverse opera's, gearrangeerd voor klavecimbel, 11 onderdelen

- nr. 10. Rameau: Pygmalion, Ouverture, Pantomime, Gigue & Contredanse, met vingerzettingen

     variaties over de Marseillaise voor fortepiano