Componisten

vanaf 1725

 

Johann George Tromlitz (Reinsdorf, Thüringen, Duitsland, 8 november 1725 – Leipzig, 4 februari 1805) was de zoon van een grenadier (een soort betere soldaat). Johann George Tromlitz ging in Gera naar school, trouwde in 1747 en studeerde vanaf 1750 aan de juridische faculteit van de Universiteit Leipzig. Hij behaalde er de titel van Notarius publicus caesareus (keizerlijk notaris). Ergens moet hij ook muziek hebben gestudeerd, want in 1754 werd hij eerste fluitist van het Große Konzert in Leipzig, de voorloper van het Gewandhausorchester, één van die tijd meest geliefde orkesten in de wereld, in 1479 begonnen als een groep stadsmuzikanten. Op dat moment maakte Johann George Tromlitz ook al eigen dwarsfluiten. Concertreizen brachten hem in de jaren erna naar Sint Petersburg. Tromlitz was ontevreden met de klank en intonatie van de eenkleppige traverso. Vanaf zijn studententijd hield hij zich bezig met het bouwen van fluiten, later ook commercieel, en breidde hij de fluit volgens het model van Johann Joachim Quantz uit met meerdere kleppen. Aan het einde van zijn ongeveer 40-jarige carrière maakte hij, naast andere modellen, een fluit met 8 kleppen, waarop je chromatisch in alle toonaarden kon spelen, het instrument waaruit Theobald Böhm de moderne dwarsfluit ontwikkelde. Johann George Tromlitz werkte ook als fluitleraar en schreef onder meer een fluitmethode en enkele boeken over de bouw van fluiten.

In 1776 trok hij zich terug uit het orkest en wijdde hij zich aan lesgeven, schrijven, componeren en fluiten bouwen. Tegenwoordig zijn er nog 6 in privébezit en musea bewaard gebleven Tromlitzfluiten. Onder andere de dichter Eduard Mörike bezat een Tromlitz-fluit. Johann George Tromlitz was een overgrootvader van Clara Schumann.

Johann George Tromlitz componeerde

     fluitconcerten

     fluitsonates

     partita’s voor fluit solo

     1 fluitmethode

- Ausführlicher und gründlicher Unterricht die Flöte zu spielen, 1791, een monumentaal werk, de belangrijkste van de 18de- eeuwse fluitscholen

 

Esteban Salas y Castro(Havana , Cuba, 25 december 1725 – Santiago de Cuba, 14 juli 1803) was de zoon van inboorlingen van de Canarische eilanden. Vanaf 1734 was hij koorknaap in de San Cristóbal kerk (nu de kathedraal) van Havana. Hij leerde daar meteen maar piano, viool, orgel, contrapunt en compostie. Toen hij 15 jaar oud was, ging hij naar het Seminarie van San Carlo, waar hij muziek, filosofie, theologie en kerkrecht studeerde. Omdat zijn vader overleed, moest hij zijn studie afbreken om voor zijn moeder, broertjes en zusjes te zorgen. De kost verdiende hij als organist en koordirigent in de San Cristobal. Dat trok de aandacht van bisschop Francisco Agustín Morell de Santa Cruz, die hem in 1764 tot maestro de Capilla aan de Muziekkapel van de kathedraal van Santiago de Cuba benoemde. In 1790 werd hij er tot priester gewijd.

In de 1940-er jaren werden veel van zijn partituren herontdekt door de Cubaanse schrijver en musicoloog Alejo Carpentier.

Het Conservatorium Esteban Salas in Santiago de Cuba is naar hem vernoemd. Sinds 2003 wordt in Havanna elk jaar het Oude Muziek Festival Esteban Salas georganiseerd.

Esteban Salas componeerde

     7 missen

     1 requiem

     4 passionen

     8 Lamentationes

     5 Psalmen,

     2 Litanieën,

     5 Hymnen,

     7 Sequensen,

     12 antifonen

     41 overige religieuze Latijnse werken,

     60 Villancico's

     4 pastorelas

     18 liederen

 

Domenico Fischietti (Napels, Italië 1725 – Salzburg, Oostenrijk, 1810) studeerde in Napels aan het Conservatorium Sant'Onofrio Porta Capuana bij Leonardo Leo en Francesco Durante.

Zijn eerste opera Armindo componeerde hij op zijn 17de, en die werd in Napels met goed gevolg uitgevoerd. In 1764 verhuisde Domenico Fischietti naar Praag, waar hij samenwerkte met impresario Giuseppe Bustelli aan het Divadlo v Kotcích, het operatheater van Praag. In 1766 werd hj kapelmeester van de hofkapel en muziekleider voor religieuze muziek in Dresden. Daar werkte hij samen met Johann Gottlieb Naumann. In 1772 vertrok hij uit Dresden naar Wenen en later naar Salzburg waar hij tegen de zin van Leopold Mozart kapelmeester van de kapel van prins-aartsbisschop Graaf Hieronymus von Colloredo werd. Later werd hij goede vrienden met de familie Mozart, in het bijzonder met Wolfgang Amadeus' zus Nannerl, die hij nog contrapuntlessen gaf.

Domenico Fischietti componeerde

     30 opera’s

     2 oratoria

     instrumentale werken

 

Angelo Morigi (Rimini, Italië,1725 – Parma, 22 Jan 1801) studeerde viool bij Giuseppe Tartini en theorie bij Vallotti. Omstreeks 1758 kwam hij in dienst van de hertog van Parma. In 1766 werd Angelo Morigi 1ste violist van het hoforkest en in 1773 muziekdirecteur. Hij schreef een compositiehandleiding: Trattato di contrappunto fugato.

Angelo Morigi componeerde

     18 sonates

     6 triosonates

     6 concerti

     6 duo’s voor viool en cello

     duo’s voor twee violen

     werkjes voor viool solo

- Capriccio en Minuet in A

 

Manuel Pla i Agustí(Torquemada,Spanje, 1725 –13 september1766) bleef in tegenstelling tot zijn componerende en musicerende broersJuan Bautista Pla (1720 – 1773) en JosepPla (1728-1762), zijn hele leven in Spanje. Hij kreeg een benoeming als muzikant in de Koninklijke Spaanse Kapel.

Manuel Pla componeerde

     sinfonieën

     concerten

     kamermuziek

- 6 vioolduetten

     psalmen

     missen

     motetten

- Salve Regina in g kleine terts

     zarzuela’s

     serenata’s

     oratoria

     villancico’s

     tornadillas

     cantates

- Regocíjese el alma venturosa, cantate voor het heilig sacrament

     aria’s, voor zangstem en orkest

- La lepra de Constantino ;

- Pedro, cuánto has dejado por sequir a tu maestro

Josef Anton Steffan (Josef Antonín Štěpán, of Giuseppe Antonio Steffani) (Kopidlno, Bohemen,maart 1726 – Wenen,april 1797) vluchtte in 1741 voor het Pruisische leger naar Wenen. Daar kreeg hij compositie- en klavecimbelles van Georg Christoph Wagenseil. Hij was een briljante leerling en klavecinist. In 1766 wird hij aangesteld als muziekleraar van de prinsessen Maria Karolina en Maria Antonia, de toekomstige koningin Marie Antoinette van Frankrijk. In 1775 ging hij met pensioen in verband met een oogziekte, die tot blindheid leidde. Door de ziekte raakte hij in een toenemend isolement. Al bij zijn dood in 1797 was hij een vergeten componist.

Josef Anton Steffan componeerde

     geestelijke werken

     3 (series) concerto's

- concerto voor twee altblokfluiten en basso continuo in F groot

     3 (series) divertimenti

     andere kamermuziekwerken

     10 (series) werken voor klavecimbel en fortepiano (hammerklavier)

- sonate in Bes grote terts, met een plotseling dissonant akkoord en een tritonis met als bijschrift: "Kattengezang, Miauw!

François-André Danican Philidor (Dreux, 7 september 1726 – Londen, 31 augustus 1795) was de zoon van André Danican Philidor (ca.1647–1730), ook bekend als Philidor l'ainé (Philidor de Oudere). De familie kwam oorspronkelijk uit Schotland, waar ze Duncan heette, wat in het Frans tot Danican werd verbasterd. Vader André was hoboïst en kromhoornspeler in het Grande Écurie militair orkest en later in de Koninklijke Kapel van Louis XIV. François-André Danican Philidor’s moeder was de tweede vrouw van zijn vader: Elizabeth Le Roy, waarmee hij in 1719 trouwde toen zij 19 jaar oud was en hij 72. Toen François-André was geboren was zijn vader 79, hij stierf vier jaar later.

In 1732 begon François Philidor op zesjarige leeftijd mee te zingen in het koninklijk koor van Louis XV en hij componeerde zijn eerste lied toe hij 11 jaar was. Omdat de zangers zich nogal verveelden, steeds wanneer ze op de koning moesten wachten, speelden ze schaak om de verveling te verdrijven.

Omstreeks 1740 leefde en werkte François Philidor in Parijs als muzikant, muziekleraar en muziekkopiïst. In 1745 ging hij als 19-jarige op verzoek van de Italiaanse musicus Lanza naar Nederland. In Rotterdam verdiepte hij zich verder in het schaakspel. Omdat er verder weinig interesse was in zijn muzikale mogelijkheden verhuisde hij in 1746 naar Londen, waar hij in 1795 op 68-jarige leeftijd overleed.

 Hij was de eerste schaakmeester die het belang van de pionnen inzag. In zijn boek Analyse du Jeu des Echecs toonde hij de sterke kant en ook de zwakke kant van de pionnen, nadat eerst de stukken ontwikkeld waren. Hij was de sterkste schaker van de 18e eeuw en hij één van de onofficiële wereldkampioenen. Zijn boek werd in 98 talen vertaald, waaronder het "jiddisch"

Hij blijft vooral bekend door zijn opening: de Philidor-verdediging: 1.e4 e5 - 2.Pf3 d6

François Philidor componeerde

     29 opera’s

- Tom Jones, comédie mêlée d'ariettes, soort opéra comique, 27 februari 1765, libretto Antoine-Alexandre-Henri Poisenet en Bertin Davesne, losjes gebaseerd op de gelijknamige roman van Henry Fielding. In 1766 werd het libretto gereviseerd door Michel-Jean Sedaine en vanaf dat moment was de eerder geflopte opera een succes.

- Les femmes vengées, ou Les feintes infidélités, opéra comique in één bedrijf, libretto Michel-Jean Sedaine, 20 maart 1775. Lijkt in libretto en bezetting treffend op de latere opera Cosi fan tutte van Mozart en Da Ponte.

- La belle esclave, ou Valcour et Zéïla, opéra comique in één bedrijf, libretto Antoine Jean Dumaniant, 18 September 1787

     1 vrijmetselaarsoratorium,  het eerste in de geschiedenis

- Carmen sæculare, oratorium voor sopraan, mezzosopraan, tenor, bas, gemengd koor en orkest  teksten: het gelijknamig gedicht en andere gezangen van Horatius, het werk werd gecomponeerd op aanbeveling van de geleerde Giuseppe Baretti.

     motetten

     cantates

     3 werken voor orkest

 

Johann Christoph Schmügel (gedoopt Pritzier/Mecklenburg, Duitsland, 13 januari 1727 – Mölln/Lauenburg, 21 oktober1798) was de tweede van minstens zes kinderen van organist Johann Christoph Schmügel Senior. Hij kreeg zijn eerste muziekonderwijs van zijn vader. Vanaf zijn 16de jaar tot ongeveer 1750 werkte Johann Christoph Schmügel als organist in Pritzier. In 1750 vertrok hij naar Hamburg, waar hij bij Georg Philipp Telemann compositie studeerde. Vanaf 1758 werd Johann Christoph Schmügel met een aanbevelingsbrief van zijn leraar Georg Philipp Telemann organist/kapelmeester aan de St.-Johannis-Kirchein Lüneburg. In 1766 verliet Johann Christoph Schmügel Lüneburg vanwege verschillende onduidelijke problemen en werd tot zijn dood cantor/organist aan de Nikolaikirchein Mölln. Johann Christoph Schmügel stierf tijdens orgelspel in een kerkdienst aan een beroerte.

Johann Christoph Schmügel componeerde

     5 cantates

     1 divertimento

     6  sinfonie da chiesa

     2 werken voor drie dwarsfluiten

- sonata in  D grote terts voor drie dwarsfluiten, ook uitgegeven in F grote terts voor drie altblokfluiten.

     liederen en koralen met klavierbegeleiding

- Sing- und Spieloden vor Musikalische Freunde, Leipzig, 1762, zijn bekendste werk

     3 series orgelwerken

 

Armand-Louis Couperin (Parijs, 25 februari 1727 – 2 februari 1789) was een achterneef van Louis Couperin en een neef van François Couperin. Zijn moeder stierf toen hij anderhalf jaar oud was. Hij werd opgevoed door zijn vader Nicolas Couperin, opvolger van François Couperin als organist van de Saint-Gervais. In 1748, toen Armand-Louis 21 jaar was, overleed zijn vader en erfde hij de betrekking als organist van de Saint-Gervais en het appartement dat bij de functie behoorde. In 1752 trouwde Armand-Louis Couperin met Elisabeth-Antoinette Blanchet, muzikante en dochter van François-Étienne Blanchet, de beste Franse klavecimbelbouwer in die tijd.

Armans-Louis en Elisabeth-Antoinette kregen vier kinderen. Drie werden er volwassen en muzikant: Pierre-Louis, Gervais-François en Antoinette-Victoire. Zowel Armand-Louis als Elisabeth-Antoinette, organiste bij de abdij van Montmartre, gaven veel klavecimbellessen.

Op een gegeven moment ging Armand-Louis Couperin bij de Saint-Gervais weg en werd daarna organist aan de St. Barthélemy (tot 1772), St Jean-en-Grève, het klooster van Carmes-Billettes, de Notre Dame (vanaf 1755), de Sainte Chapelle (vanaf 1760), de Sainte Marguerite, en de koninklijke kapel (vanaf 1770).

Armand-Louis Couperin kwam bij een verkeerongeluk om het leven toen hij zich tijdens de Vespers haastte om van de Sainte-Chapelle naar de Saint-Gervais te komen. Hij liet een imposante bibliotheek van 885 boeken na. Daarnaast nog twee kalvecimbels, waarvan één met kniezwengels voor registerwisselingen en crescendi, twee spinetten, twee orgels, een klavechord, een piano en een regaal.

Armand-Louis Couperin componeerde

     4 cantatilles,

     1 symfonie

     motetten, waarvan er één bewaard is gebleven

     10 kamermuziekwerken

     20 (series) klavecimbelwerken

     1 orgelwerk

 

Johann Gottlieb Goldberg (Danzig, nu Gdańsk, gedoopt 14 maart 1727 – Dresden, 15 april 1756) stond in zijn korte leven bekend als een virtuoos klavecinist en organist. Hij heeft les gehad van zowel Johann Sebastian Bach als Wilhelm Friedemann Bach. Graaf Hermann Carl von Keyserlingk, ambassadeur van de Russische tsaar in het keurvorstendom Saksen, ontdekte de jonge Johann Gottlieb Goldberg rond 1737 en inam hem in dienst als privé-klavecinist. De dertig variaties op een thema, door Johann Sebastian Bach in 1741 gepubliceerd als vierde deel van de Clavier-Übung, zouden door Von Keyserlingk bij Johann Sebastian Bach zijn besteld om hem in zijn slapeloze nachten wat op te vrolijken en volgens dezelfde overlevering hun première beleefd hebben onder de vaardige vingers van de 14-jarige (!!) Johann Gottlieb Goldberg, vandaar de bijnaam "Goldberg"-variaties. (Bachbiografie van Johann Nikolaus Forkel (1802)). Het werhaal wordt door hedendaagse Bachvorsers beschouwd als een legende.

Johann Gottlieb Goldberg bleef tot omstreeks 1745 in dienst van Von Keyserlingk. Vanaf 1751 was Johann Gottlieb Goldberg "Kammermusikus" in de privékapel van de Saksische staatsman Graaf Heinrich von Brühl. Hij overleed in 1756 in Dresden, nog maar 29 jaar oud, aan tuberculose. Musicoloog Alfred Dürr heedft de werken van Goldberg van een DürG-nummer voor zien

Johann Gottlieb Goldberg componeerde

     29 klavecimbelwerken

- 24 polonaisen voor klavecimbel in alle grote en kleine terts-toonsoorten.

- Prelude in C grote terts, een rariteit

     2 klavecimbelconcerten

     6 triosonaten

- Triosonate in C grote terts, DürG 13, werd als BWV 1037 lange tijd aan Johann Sebastian Bach toegeschreven. Blijft boeiende muziek

     1 kwartetsonate

- sonate in c kleine terts, voor 2 violen, altviool en basso continuo, DürG 14, mooi contrapunt

     2 cantates

- Durch die herzliche Barmherzigkeit.voor het Johannesfeest, 24 juni 1741

- Hilf, Herr, Psalm 12, 1741

 

Tommaso Michele Francesco Saverio Traetta (Bitonto, Bari, Italië, 30 maart 1727 – Venetië, 6 april 1779) studeerde van 1738 tot 1748 aan het Conservatorio di Santa Maria di Loreto in Napels bij Nicola Porpora en Francesco Durante. Na zijn studietijd werkte hij een tijdlang samen met Niccolo Jommelli in Napels en Rome.

In 1758 kreeg Tommaso Traetta een aanstelling als maestro di cappella en maestro di musica in Parma, bij de hertog Filips de Bourbon, hertog van Parma, die hem een vast jaarinkomen garandeerde. In 1765 werd hij directeur van het Conservatorio dell'Ospedaletto in Venetië.

Drie jaar later, in 1768, volgde hij Baldassare Galuppi op als leraar en maestro di corte aan het hof van Catharina de Grote in Sint Petersburg. Hier componeerde hij de tragedia per musica, Antigona (première, keizerlijk theater Sint Petersburg, 1772), het ultieme voorbeeld van een hervormingsopera: de nieuwe operavorm waar Christoph Willibald von Gluck met Orfeo ed Euridice in 1761 mee was begonnen: meer aandacht voor het verhaal, géén eindeloze da-capoaria's. Het libretto was van Marco Coltellini. In 1775 zat zijn dienstbetrekking bij Catharina de Grote in Sint Petersburg erop en trok Tommaso Traetta naar Londen.

Daar zaten ze niet op hem te wachten, dus trok hij weer terug naar Italië, waar hij een aanstelling kreeg als als directeur van het Conservatorio della Pietà dei Turchini in Napels.

Tommaso Traetta componeerde

     43 opera’s

- Armida, azione teatrale in 1 bedrijf, libretto Giacomo Durazzo, 3 januari 1761, mooie ouverture

- Antigona (Antigone), opera in drie bedrijven, libretto, Marco Coltellini, gebaseerd op de tragedie Antigone van Sophocles, 11 november 1772.

     3 oratoria

     1 Johannespassie

     7 andere religieuze werken

     3 sinfonieën

www.traetta.com

 

Bonifacio Domenico Pasquale Anfossi (Taggia, Liguria, 5 april 1727 – Rome, februari 1797) studeerde viool aan het Loreto Conservatorium in Napels van 1744 tot 1752 en speelde daarna tien jaar in een opera-orkest. Daarna studeerde hij Niccolò Piccinni en Antonio Sacchini compositie.

In 1782 werd hij benoemd als muziekdirecteur in Londen.

In 1786 keerde Pasquale Anfossi in Italië terug. In 1789 hield hij op met opera’s te componeren en wijdde hij zich geheel aan kerkmuziek. Hij werd aangesteld als Maestro di cappella van de San Giovanni in Laterano, en bleef dat daar tot zijn dood in 1797.

Pasquale Anfossi componeerde

     60 opera’s

- La Serva Spiritosa,  opera buffa voor het Carnaval in Rome in 1763

- L'incognita perseguitata (ook bekend als la Matilde ritrovata), 1773

 aria van Nannina: Quando la rosa non ha più spine, is gereviseerd door Franz Joseph Haydn;

- Il trionfo della costanza, 1782

- L'inglese in Italia, 1786.

     2 cantates

     20 oratoria

 

Gaspare Gabellone (Caballone, Cabelone, Gabbelone of Gabaldone, Napels, 12 april 1727 – 22 maart 1796) was de zoon van componist Michele Caballone en Teresa Muscettola. Hij kreeg zijn eerste muzieklessen vermoedelijk van zijn vader en studeerde vanaf 1738 contrapunt en compositie bij Francesco Durante aan het Conservatorio di Santa Maria di Loreto in Napels. Vanaf 1757 componeerde hij opera’s en bracht die ook tot uitvoering. Na 1780 besloot hij om alleen nog religieuze muziek te schrijven.

Gaspare Gabellone componeerde in elk geval

     2 opera’s

     cantates

     aria’s

     6 oratoria

     2 missen

     3 passies

     6 motetten

     1 sinfonia

     1 concerto

     1 ouverture-suite

     14 fuga’s voor orgel

 

Friedrich Hartmann Graf(Rudolstadt, 23 augustus1727 – Augsburg,19 augustus1795) kreeg zijn muzieklessen van zijn vader Johann Graf en deed daarna dienst als trommelslager in een Hollands Legerregiment, waarbij hij in Engelse krijgsgevangenschap raakte. Eenmaal terug was hij 1759 tot 1764 fluitist en dirigent in Hamburg. Na concertreizen door heel Europa werd hij hofmusicus van Graaf Carl zu Bentheim inSteinfurt. Van 1768 tot 1772 was Friedrich Hartmann Graf eerste fluitist in de door zijn broer Christian Ernst Grafgeleide Koninklijke Kapel in Den Haag. Daarna werd hij muziekdirecteur aan de evangelische Kerk en cantor van de Sint Annaschool in Augsburg. Hij richtte er in 1779 een amateurconcertgezelschap op en leerde er ook Wolfgang Amadeus Mozartkennen, die niet veel waardering voor hem had en als een "mageren Komponist von Flötenkonzerten"betitelde. Omstreeks 1785 was hij dirigent van de Professional ConcertsinLonden. DeUniversiteit van Oxfordverleende hem een doctoraat.

Friedrich Hartmann Graf componeerde

     2 symfonieën

     7 concerten

- 4 fluitconcerten, ondanks Mozart best de moeite waard

     2 oratoria

     60 kamermuziekwerken

     4 cantates

- Lobsingt dem Herrn, Kantate zum Westfälischen Frieden voor solisten, koor, orkest en orgel

     andere religieuze werken

 

Johann Wilhelm Hertel (Eisenach, 9 oktober 1727 – 14 juni 1789) was de zoon van  Johann Christian Hertel, concertmeester aan de hofkapel van Eisenach. Johann Wilhelm ging naar het gymnasium en kreeg zijn eerste klavierlessen van Johann Heinrich Heil.

In 1742 verhuisde het gezin naar Neustrelitz, waar zijn vader concertmeester werd bij de hofkapel van Mecklenburg-Strelitz aanvaarde; Johann Wilhelm kreeg  vioollessen van Carl Höck, concertmeester in Zerbst. In 1744 werd Johann Wilhelm in Neustrelitz violist en klavecinist in de hofkapel. In Berlijn, waar hij herhaaldelijk kwam nam hij vioolles bij Franz Benda en compositie bij Carl Heinrich Graun.

Vanaf 1751 nam Hertel de leiding  van de hofkapel van Neustrelitz van zijn vader over. Na een aantal jaren werd Johann Wilhelm  hof- en kapelcomponist en klavecinist in Schwerin bij  Christiaan Lodewijk II van Mecklenburg-Schwerin en zijn opvolger Frederik III "de Vrome." Hij werkte tussentijds ook als organist in Stralund. In 1761 trad hij in dienst van prinses Ulrike Sophie, dochter van Christiaan Lodewijk II en regente van het klooster van Rühn. In 1764 werd hij haar privésecretaris en verbleef enkele jaren in Hamburg.

Johann Wilhelm Hertel trouwde in 1763 met zijn klavierleerlinge Sophie Aemilie Louise von Wumb. Zij scheidden twaalf jaar later. Johann Wilhelm Hertel overleed aan een zenuwziekte.

Johann Wilhelm Hertel componeerde

     2 toneelmuziekwerken

     6 sinfonia’s

     48 concerten

- Concerto per il flauto, in D grote terts, 1749

     2 passionen

     1 mis

     12 wereldlijke cantates

     11 kerkelijke cantates

- Die Geburt Jesu Christi (tekst, H.J. Tode), 1777, eigenlijk een oratorium, zeer empfindsame muziek

     2 serenata’s voor zangstem (koor) en orkest

     2 motetten

     3 psalmzettingen

     talloze koraalzettingen  voor vierstemmig koor en orkest

     35 kamermuziekwerken

     40 aria’s

     50 liederen

     30 klavecimbelsonates

     2 orgelpartita’s

 

Niel (Neil, Neal) Gow (Inver, Perthshire, Schotland, 1727 – 1 maart 1807) was de zoon van John Gow en Catherine McEwan. Hij begon al als kind viool te spelen en op zijn 13de kreeg hij zijn eerste officiële lessen van John Cameron. Hoewel hij een soort wonderkind was, volgde hij een opleiding als wever, maar gaf dat uiteindelijk toch op om beroepsmusicus te worden.

Niel Gow kwam in dienst van James Murray, tweede hertog van Atholl, waardoor hij voortdurend op dansfeesten en partijen van de plaatselijke adel kon spelen. Niel Gow trouwde met Margaret Wiseman, met wie hij vijf zonen en drie dochters kreeg. Zijn zoon Nathaniel (*1763) werd ook een bekende violist en componist. Weduwnaar geworden, hertrouwde Niel Gow in 1768 met Margaret Urquhart uit Perth. Zij hadden een buitengewoon gelukkig huwelijk tot 1805, toen Margaret overleed, wat leidde tot zijn beroemdste compositie: "Niel Gow's Lament for the Death of his Second Wife".

Jaarlijks vind er nog een Niel Gow Fiddle Festival plaats in Dunkeld and Birnam, Perthshire.

Niel Gow componeerde

     87 dansmelodieën, die tot op de dag van vandaag de grondslag voor de Schotse country dansmuziek vormen

- "Niel Gow's Lament for the Death of his Second Wife", 1805

 

Niccolò (Vito) Piccinni (Bari, Italië, 16 januari 1728 – Passy, bij Parijs, Frankrijk, 7 mei 1800) was de zoon van een muzikant en de zus van operacomponist Gaetano Latilla. Ondanks hun muzikale achtergrond kozen zijn ouders liever voor een kerkelijke opleiding. Hij ging naar het Conservatorio di Sant'Onofrio a Capuana in Napels en kreeg daar les van Leonardo Leo en Francesco Durante.

Na zijn opleiding begon hij meteen met het componeren van opera’s, waarmee hij grote successen  boekte.  In 1756 trouwde hij met de 14 jaar oude zangeres Vincenza Sibilla, die daarna nooit meerin het openbaar zou optreden.  

Vanaf 1776 verbleef hij voornamelijk in Parijs, waar hij zijn eerste Franse opera, Roland (1778), componeerde. Hij verwierf daar onverwacht veel aanhang uit de kringen die zich verzetten tegen de revolutionaire denkbeelden ten aanzien van de opera van Christoph Willibald Gluck (1714-1787). Hij werd ook leraar aan de "Ecole royale de chant de de déclamation", waar later het "conservatoire" uit zou voortkomen.  Na het uitbreken van de Franse Revolutie keerde Niccolò Piccinni naar Napels terug. In 1792 trouwde zijn dochter zonder toestemming met een Franse aanhanger van de politieke Jacobijnse opvattingen, Hoewel Niccolò Piccinni daar helemaal buiten stond, leverde hem dat toch een huisarrest van vier jaar op. Zodra het politiek mogelijk was vertrok hij vernederd en verontwaardigd in 1798 weer naar Parijs. Hij kreeg daar nog de post van Conservatoriuminspecteur, maar was toen al te ziek om daar in de praktijk werk van te maken. 

Niccolò Piccinni componeerde

     127 opera’s

- La buona figliuola (het begaafde meisje), of La Cecchina, opera buffa in drie bedrijven, libretto Carlo Goldoni, gebaseerd op Samuel Richardson's roman Pamela, 6 februari 1760. Hoofdpersoon is het tuinmeisje Cecchina (sopraan), waarop de markies (tenor) uiteraard verliefd is. Zijn zus, markiezin Lucinda (sopraan) zingt aan het eind van het eerste bedrijf heel furieus: "Furia di donna irata";

- Catone in Utica, opera in drie bedrijven, libretto Metastasio, 5 november 1770

     1 concert voor fluit en orkest

     2 sinfonia’s

     2 werken voor harmonieorkest

     2 motetten

 

Johann Gottfried Müthel (Mölln, hertogdom Lauenburg, 17 januari 1728 – Bienenhof, Litouwen, 14 juli 1788) was de vijfde van negen kinderen. Zijn vader was organist Christian Caspar, een vriend van Georg Philipp Telemann. Johann Gottfried studeerde muziek bij zijn vader en later bij Johann Paul Kunzen in Lübeck. In 1747 werd hij, 19 jaar oud, organist en klavecinist bij hertog Christiaan Ludwig II van Mecklenburg-Schwerin in Schwerin.

In 1750 kreeg Johann Gottfried Müthel verlof te studeren bij Johann Sebastian Bach in Leipzig. Hij werd Johann Sebastian Bachs laatste leerling, drie maanden voor Bach’s dood. Hij heeft nog wat van de laatste werken van de al blinde componist genoteerd: de chromatische fantasie en delen van het Orgelbüchlein;

Johann Gottfried Müthel vervolgde zijn studie bij Johann Christoph Altnickol, en hield een levenslange vriendschap met uitgebreide correspondentie met Carl Philipp Emmanuel Bach. In 1751 keerde hij naar het hof in Schwerin terug.

In 1753 verhuisde Johann Gottfried Müthel naar Riga, in eerste instantie als dirigent van een privéorkest, later werd hij ook aangesteld als organist aan de Sint Petruskerk, een functie die hij tot zijn dood bleef vervullen.

Johann Gottfried Müthel was de eerste componist die in een publicatie van zijn werk (Duetto für 2 Clavier, 2 Flügel, oder 2 Fortepiano, 1771), de term “fortepiano” gebruikte.

Johann Gottfried Müthel componeerde

     9 concerten

- Concerto voor 2 fagotten, stijkers en basso continuo in Es grote terts

     9 klavecimbelsonates

     andere klavecimbelwerken

     1 sonate voor fluit en basso continuo

     orgelwerken

- koralen

-  preludes en fugue,

- fantasias,

- fantasie in g klein

     1 cantate

     45 liederen

 

Franz Joseph Aumann  (Auman, Aumon, Traismauer, Oostenrijk, 24 februari 1728 – Sankt Florian, 30 maart 1797) was de de zoon van een onderwijzer en organist, die hem ook zijn eerste muzieklessen gaf. Vanaf 1745 was Franz Joseph Aumann in Wenen. Hij zong in hetzelfde Weense jongenskoor aan het hof als Michael Haydn en Johann Georg Albrechtsberger, componisten waar hij goed vrienden mee bleef. In 1753 trad hij in de Augustijner Orde in de abdij Sankt Florian, waar hij in 1754 tot priester werd gewijd. In 1755 werd hij er de koordirigent en volgde in Wenen een opleiding Basso Continuo bij Giovanni Boog. Zijn muziek is regelmatig ten onrechte aan Haydn toegeschreven (en soms zelfs aan Wolfgang Amadeus Mozart).  

Franz Joseph Aumann schreef

     zangspelen

     oratoria

     37 missen met orkest

     12 requiems

     29 psalmen

     25 magnificats

     22 andere motetten

     1 sinfonie

     9 divertimento’s

     7 partita’s

     1 serenade

     strijkkwintetten

     andere kamermuziekwerken 

 

Giuseppe Michele (Josip Mihovil) Stratico (Zadar, nu Kroatië, toen eigendom van de republiek Venetië, Italië, 31 juli 1728 – 31 januari 1783) was de zoon van Giuseppe Battista, afkomstig uit Kreta, waarover de Venetianen tot 1715 de scepter zwaaiden. Toen werd het eiland overgenomen door de Ottomanen en vertrok vader Giuseppe Battista naar Bari en een paar jaar later naar Zadar, waar hij Maria Castelli de Chio, de zus van de bisschop van Kotor, Ivan Antun II Castelli, tegenkwam en er mee trouwde. Op 5 november 1725 liet vader Giuseppe Battista zijn adellijke afkomst uit Kreta vastleggen bij het stadsbestuur van de stad Nin, nu Kroatië, toen ook onder het beheer van Venetië,

Vier van de twaalf kinderen van Giuseppe Battista en Maria Castelli haalden hun volwassenheid. Domenico (1732–1799) werd Dominicaans professor Bijbelse exegese en Griekse literatuur aan de Universiteiten van Siena en Pisa en later bisschop van Novigrad en Hvar. Simone (1733–1824) was natuurkundig wetenschapper en Gregorio (1736–1806) bleef in Zadar wonen, bezig met rechten, diplomatie en geschiedenisbeschrijvingen.

Michele Stratico studeerde van 1737 tot 1745 muziek bij Giuseppe Tartini in Padua en rechten aan de Universiteit van Padua. Hij werd daar violist in het orkest van de Basilica del Santo. Ergens tussen 1758 en 1763 verhuisde hij naar Sanguinetto, bij Verona, waar hij rechtskundig adviseur werd van de plaatselijke gouverneur. Uit het sterfregister van de parochiekerk van San Giorgio Martire in Sanguinetto blijkt dat Michele Stratico na vier maanden ziekte aan tuberculose overleed op 31 January 1783.

In Sanguinetto schreef Michele Stratico Trattato di musica, over stemming en intonatie. Er zijn negen exemplaren van in de Bibliotheek van de San Marco bewaard gebleven.

De 283 instrumentale werken van Michele Stratico zijn bewaard gebleven in een verzameling 18de-eeuwse Italiaanse instrumentale muziek in de bibliotheek van de Universiteit van Californië en Berkeley. Tussen 1958 en 1961 werden ze daar ontdekt. Daarvoor was Michele Stratico volledig in de vergetelheid geraakt.

Michele Stratico componeerde

     35 symfonia’s

     2 concerten voor twee violen

     61 vioolconcerten

     6 strijkkwartetten

     50 triosonates

- 6 sonatas voor viool, cello en klavecimbel, opus 1, 1763

     170 sonatas voor viool of cello

- Sonate voor cello en basso continuo in A grote terts

     15 duos voor violen

 

Pietro Alessandro Guglielmi (Massa, Italië, 9 december 1728 – Rome, 19 november 1804) kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader, en studeerde daarna bij Francesco Durante aan het  Conservatorio di Santa Maria di Loreto in Napels. 

In 1762 werd hij benoemd als dirigent aan de opera in Dresden.

In 1768 ging hij naar Londen (volgens Charles Burney, volgens Florimo in 1772) en in 1777 kwam hij in Napels terug.

In 1793 werd hij maestro di cappella aan de Sint Pieter in Rome, waar hij in 1804 overleed. Twee van zijn  acht zoons werden ook bekende musici: Pietro Carlo Guglielmi (1763-1827) componist en Giacomo Guglielmi, zanger.

Pietro Alessandro Guglielmi componeerde

     33 opere serie

     25 opere buffe

- La Quakera spiritosa, commedia per musica in 2 acten, 1783, libretto Giuseppe Palomba

     25 drammi giocosi

     6 intermezzi

     5 farse

     1 serenata

     19 oratoria en cantates

     orkestwerken

     kamermuziekwerken

- 6 kwartetten voor klavecimbel, twee violen en violoncello;

     klavecimbelsonates

 

Hermann Friedrich Raupach(Stralsund, Duitsland, 21 december 1728 – Sint Petersburg, Rusland, 12 december 1778) was de zoon van componist en organist Christoph Raupach (1686-1744) en een neef van de de Lutherse kerkhistoricus Bernhard Raupach (1682–1745). Hij kreeg zijn muzieklessen van zijn vader. Hermann Raupach werd in 1755 klavecinistassistent vanVincenzo Manfredini bij het Russische keizerlijke hoforkest in Sint Petersburg. In 1758 werd hij daar aangesteld als Kapellmeisteren hofcomponist. Zijn opera’s werden daar in het Russisch uitgevoerd. In 1762 verliet Hermann Raupach Sint Petersburg om eerst naar Hamburg en daarna naar Parijs te gaan. In Parijs ontmoette hij Wolfgang Amadeus Mozart waarmee hij op de piano vierhandig improviseerde. Wolfgang Amadeus Mozart arrangeerde enkele van zijn sonatedelen voor piano en strijkorkest. Later kwam Hermann Raupach naar Sint Petersburg terug. Hij werd daar docent compositie en zang aan de Academie voor Schone Kunsten van 1768 tot 1778.

Hermann Raupachcomponeerde

     4 opera’s

     15 balletten

     psalmcantates

     14 vioolsonates

- vioolsonate in A grote terts KV 61, werd eerder foutief aan Mozart toegeschreven; in 1912 ontdekten Theodor de Wyzewa en Georges de St. Foix dat de sonate van Hermann Raupach was

 

Johann Adam Hiller (Hüller), (Wendisch-Ossig (nú Osiek Łużycki) bij Görlitz, Polen, 25 december 1728 – Leipzig, Duitsland, 16 juni 1804) was de zoon van een onderwijzer en stadsgriffier. Het was een een muzikaal gezin en Johann Adam kreeg les van een plaatselijke muziekdocent. Nadat zijn vader in 1734 overleed, toen hij 6 jaar oud was, was hij afhankelijk van de goedgeefsheid van vrienden. Hij kon van 1740 zat tot 1745 gratis naar het gymnasium in Görlitz, omdat hij bij de schooluitvoeringen zo mooi sopraan kon zingen. In 1746 ging hij naar de Kreuzschule in Dresden, waar hij klavecimbel en basso continuo studeerde bij Gottfried August Homilius. In 1751 ging hij naar Leipzig en studeerde daar rechten aan de Universiteit. Hij kon dat bekostigen door het geven van muzieklessen en het meewerken aan allerhande concerten als fluitist en zanger. In 1754 werd hij privéleraar van de zoon van graaf Heinrich von Brühl, met wie hij 1758 naar Leipzig ging. In 1759 gaf hij het eerste Duitse muziektijdschrift Der musikalische Zeitvertreib uit. In 1763 pakte Johann Adam Hiller de Traditie van het Leipzigse Großes Concert weer op, die in 1743 door boekhandelaar Johann Friedrich Gleditsch was opgezet, maar door de zevenjarige oorlog in vergetelheid was geraakt. Tussen 1766 en 1770 gaf Johann Adam Hiller elke week de Wöchentlichen Nachrichten, die Musik betreffend uit. Vanaf 1771 richtte Johann Adam Hiller in Leipzig zijn eigen zangschool op, die beroemde zangeressen heeft opgeleid waaronder Corona Schröter en Gertrud Elisabeth Schmähling. Hij was ook de leraar van organist en componist Daniel Gottlob Türk. In 1775 begon hij concerten te geven met het Musikübende Gesellschaft, eerst in het Koningshuis, vanaf 1781 in het Gewandhaus in Leipzig. plaatsvonden. Daarmee was hij de eerste dirigent van het Gewandhausorkest. In 1782 richtte hij in Mitau het orkest van Hertog Peter van Kurland op. Van 1789 tot 1801 was Johann Adam Hiller Thomascantor aan de Thomasschule. hij werd ook Muziekdirecteur van de Thomaskerk en organist van de Nieuwe kerk.

Johann Adam Hiller was getrouwd met Christiana Eleonora Gestewitz. Ze kregen drie zonen en drie dochters. Zijn zoon Friedrich Adam Hiller werd ook componist.

In 1832 werd voor hem naast de Thomaskerk een gedenkteken onthuld.

Johann Adam Hiller componeerde

     15 singspiele, hij was er zo’n beetje de uitvinder van, de libretto’s waren van de dichter Christian Felix Weiße. 

- Der Aerndtekranz, komische opera in 3 bedrijven, libretto  Christian Felix Weiße, april/mei 1771. De Hiller-variaties voor orkest, opus 100, van Max Reger, zijn op de melodie “Gehe,guter Peter, gehe” uit deze opera gebaseerd.  

     100 psalmzettingen

     andere kerkmuziekwerken.

     cantates en andere wereldlijke vocale werken

     kamermuziekwerken

     liederen

     50 fugetta’s voor orgel

 

John Jones (Londen, Engeland, 1728 – Londen, 1796) begon als koorknaap aan de St Paul's Cathedral bij Maurice Greene. Hij was organist van Temple Church in Middle Temple van 1749 tot 1796, van Charterhouse Londen van 1753 tot 1796 en van de St Paul's Cathedral van 1755 tot 1796.

John Jones was getrouwd met Sarah Chawner in Sudbury, Derbyshire.

John Jones componeerde

     eight sets of lessons voor klavecimbel, 8 vijfdelige suites;

- Lesson I

1. Preludium, temperamentvol vol woeste arpeggio’s

- Lesson VI

3. Pastorale, lyrisch

     Anglicaanse psalmzettingen, zo’n beetje als eerste

 

Josep (José)  Pla i Agustí (1728 – Stuttgard, 14 december 1762) was de jongere broer van Juan Bautista Pla (1720 – 1773). Vanaf zijn 16de jaar speelde hij in operaproducties die aan het Madrileense hof werden georganiseerd. Vanaf 1751 trok hij samen met zijn broer Juan Bautista Pla door verschillende steden van Europa. Hij stierf in Stuttgard in Duitsland, waar hij een erebegrafenis kreeg.

Josep Pla componeerde

     instrumentale werken

     motetten

- Stabat Mater in Es grote terts, 1756

 

François (Frans) Krafft (Brussel, België, toen Oostenrijkse Nederlanden, 17 februari 1729 - Gent, 13 januari 1795) was de zoon van dichter, schrijver, muziekgraveur en componist Jan-Laurens Krafft en Marie Jeanne Aubersin. Vanaf 1747 was François Krafft bezig als muzikant en muziekdrukker in Brussel. Het Luikse muziektijdschrift L’Echo publiceerde tussen 1758 en 1769 een dertigtal aria’s van de hand van F. Krafft. Van 1761 tot 1768 wordt hij in de Brusselse Almanach nouveau vermeld als componist, organist en klavierleraar. Op 9 januari 1768 trouwt hij met Joanna Catharina Willems in de Brusselse Sint-Niklaaskerk. Op 7 april 1769 wordt hij aangesteld als kapelmeester aan de Gentse Sint-Baafskathedraal. Hij behield die betrekking tot hij zijn ontslag aanbood op 23 augustus 1794.

François Krafft componeerde

     1 opera

- Le faux astrologue, in 1763 uitgevoerd in het Nederlands als Den valschen Astrologant.

     5 missen

     7 O-antifonen voor advent

     14 andere motetten

     7 (series) werken voor orgel of klavecimbel

- 6 sonates voor klavecimbel, opus 4

- 6 divertimenti,  opus 5

- 12 menuetten voor klavecimbel solo of voor melodieinsturment met basso continuo

 

Florian Leopold Gassmann (Most, Bohemen, 3 mei 1729 – Wenen, 20 januari 1774) was de zoon van goudsmid Johann Heinrich Gassmann en Eva Rosina Gassmann. Hij kreeg zang-, viool en harples aan het Jezuïetenseminarie in Komotau van Johann Woborschil.

Rond 1742 vertrok Leopold Gassmann naar Italië en was daar leerling van Padre Martini in Bologna. Daarna trok hij verder naar Venetië. Hier schreef hij onder meer zijn opera Merope (1757); tot 1762 zou hij er jaarlijks een opera voor het carnaval verzorgen.

In  1764 werd Leopold Gassmann benoemd tot kamercomponist van keizer Jozef II als opvolger van Christoph Willibald Gluck aan het Weense theaterorkest. In 1768 trouwde Leopold Gassmann met Barbara Damm. Ze kregen twee dochters: Anna Fux (1771-1858) en Therese Rosenbaum (1774-1837), die beiden beroemde zangeressen werden, gevormd door Antonio Salieri. Therese maakte naam als Mozartvertolkster.

In 1771 richtte Leopold Gassmann de  Tonkünstlersozietät op, die voor het eerst publieksvoorstellingen in Wenen organiseerde.

In 1772 werd  Leopold Gassmann hofkapelmeester aan het Weense hof. Hij kwam twee jaar later om het leven als gevolg van een verkeersongeluk dat hij in Italië had opgelopen. Hij werd op het kerkhof in Alservorstadt begraven.

Leopold Gassmann componeerde

     50 symfonieën,

     25 opera's

- L'Opera seria, 1769

     2 cantates

     5 missen

     1 requiem

     1 vesper

     18 misdelen

     5 gezangen

     1 oratorium

- La Betulia liberata, specicaal gecomponeerd als openingsconcert van de Tonkünstlersozietät

     divertimenti voor verschillende bezettingen

     6 strijkkwartetten

     2 trios voor fluit, viool en altviool.

 

Georg Wilhelm Gruber (Neurenberg, 22 september 1729 – 22 september 1796) kreeg zijn eerste muzieklessen van organist Cornelius Heinrich Dretzel (1697–1775) en was al als zevenjarig jongenssopraantje in dienst van de stad Neurenberg. Hij kreeg klavecimbelles van Johann Siebenkees en vioolles van de Neurenberger stadsmuzikant Joachim Hemmerich. Op zijn 18de maake hij als violist een concertreis door Duitsland en oogstte daarbij veel bijval. Daarna had hij nog les in contrapunt bij Joseph Umstatt en nadat hij in 1750 lid was geworden van het stadsorkest van Neurenberg vioolles bij Domenico Ferrari. In 1765 werd hij director chori musici, dirigent van het stadsorkest.

Zijn zoon Johann Siegmund Gruber (1759–1805) was jurist en samensteller van muziekbibliografische boeken.

Georg Wilhelm Grubercomponeerde

     5 oratoria en cantates

     60 Psalmen in Duits en Latijn

     3 klavecimbelconcerten, kunnen ook prima op een tangentenpiano of pianoforte.

     andere orkestwerken

     kamermuziekwerken

     68 liederen en aria’s 

 

Pieter (Pierre) van Maldere (Brussel, Zuid-Nederland, 16 oktober 1729 – 1 november 1768) was de zoon van de schoolmeester van de Brusselse Kapelleparochie Jan Baptist van Maldere en Anna Bogaerts. Pieter kreeg zijn opleiding als violist en componist van de kapelmeesters van de hofkapel, Jean-Joseph Fiocco en Henri-Jacques de Croes. Vanaf 1746 staat hij als tweede violist bij de hofkapel geregistreerd. In 1749 werdhij gepromoveerd tot eerste violist. De hofkapel speelde bij maaltijden en als het verder nodig was aan het hof van gouverneur-generaal der Nederlanden: Prins Karel Alexander van Lotharingen. De Prins was behoorlijk op Pieter van Maldere gesteld en stimuleerde zijn ontwikkeling. Van 1751 tot 1753 was hij in Dublin dirigent van de Philarmonick Concerts. In augustus 1754 speelde in het Concert Spirituel in Parijs . Hij reisde nogal wat in Europa rond, ook in het gevolg van de Prins. Karl Ditters von Dittersdorf vermeldt hem in zijn notities als één van de belangrijkste virtuozen van zijn tijd.

In 1758 werd hij gepromoveerd tot kamerheer (valet de chambre) van de prins. Van 1763 tot 1767 was Pieter van Maldere onderdirecteur van de Muntschouwburg van. In 1767 liep die onderneming op een financieel fiasco uit. Na zijn overlijden werd Pieter Van Maldere door zijn broer opgevolgd als eerste violist in de kapel.

Pieter van Maldere componeerde

     5 opera’s

     45 symfonieën

- Sei sinfonie a più stromenti, opus 5, 1768

+ Symfonie in D grote terts, opus 5 nr. 1, briljant en gepassioneerd

     1 vioolconcert

     1 ouverture

     3 pianotrio’s

     27 triosonates

     15 vioolsonates.

 

Pierre-Alexandre Monsigny (Fauquembergues, bij Saint-Omer, Artois, Frankrijk, 17 oktober 1729 – Parijs, 14 januari 1817) werd vier maanden voor het huwelijk van zijn ouders Marie-Antoinette Dufresne en Nicolas Monsigny geboren. Zijn ouders waren van adellijke maar verarmde afstamming. Zijn vader werkte als knecht in een koopmansbedrijf.

Hij kreeg les aan het Collége des Jésuites Wallons in Saint-Omer. In 1749 overleed zijn vader, en trok Pierre-Alexandre Monsignynaar Parijs, met een paar munten op zak, een viool en een aanbevelingsbrief, om te zien of hij wat voor zijn broers en zussen kon verdienen. Hij kwam in dienst van een zekere M. de Saint-Julien, in het belastingkantoor van Frankrijk. Later kon hij als huishofmeester bij de Hertog van Orléans aan het werk. In 1752 stapte hij over naar ware liefde: de muziek, hij nam compositieles bij Pietro Gianotti, contrabassist aan de Parijse Opera.

Hij werd al gauw een succesvolle schrijver van komische opéra's, vooral in samenwerking met librettist Michel-Jean Sedaine.

Ze werden wel allemaal anomiem uitgegeven, want een edelman maakte muziek voor zijn plezier, niet voor geld. In 1777 stopte hij met componeren, wellicht omdat de oogziekte cataract zijn gezichtsvermogen beperkte.

In 1784 trouwde Pierre-Alexandre Monsigny met Amélie de Villemagne met wie hij in vrede leefde tot 1789. De Franse Revolutie en de daarbij behorende terreur beroofden hen van al hun materiele bestaansmogelijkheden. De muzikant en zijn familie brachten een paar jaar in diepe ellende door. De leden van de Opéra-Comiquereddenhet gezin met een pensioen van 2400 pond, als dankbaarheid voor een van de oprichters van hun theater.

Toen de jaren van rampspoed voorbij waren, kwam de waardering voor Pierre-Alexandre Monsignyen zijn werken weer terug. Ook het door de koning eertijds verleende jaargeld en zijn auteursrechten werden weer toegekend. Hij werd onderwijsinspecteur aan het Conservatoire de Musique in Parijs. In 1804 werd hij Chevalier de la Légion d'honneur.

Zij laatste levenjaren werden bemoeilijkt door totale blindheid.

Pierre-Alexandre Monsignycomponeerde

     18 opera's

- Le roi et le fermier, comédie gemengd met muziekstukken in 3 bedrijven, 22 november 1762, libretto Michel-Jean Sedaine, naar  The King and the Miller of Mansfield (1737) van Robert Dodsley,

- Le déserteur, opera in drie bedrijven, libretto Michel-Jean Sedaine, 6 maart 1769 was tot op de dag van vandaag zijn meets succesvolle opera 

     oefeningen voor viool en piano

 

Giuseppe Sarti (gedoopt Faenza, Italië, 1 december 1729 – Berlijn, 28 juli 1802) werd opgeleid door Padre Martini en op 18-jarige leeftijd benoemd als organist van de kathedraal van Faenza.

 In 1752 werd hij directeur van het theater van Faenza en ging hij zich wijden aan het schrijven en opvoeren van opera’s.

In 1753 ging hij samen met Pietro Mignotti naar Kopenhagen, waar hij in 1755 door koning Frederik V van Denemarken werd aangesteld als Hofkapellmeister en directeur van de opera. Terwijl hij in 1765 naar Italië reisde om nieuwe zangers aan te nemen, veroorzaakte de dood van Koning Frederik het einde van zijn betrekking. In 1769 ging hij naar Londen, waar hij overleefde door het geven van muzieklessen.

In 1770 kreeg hij een betrekking als muziekleraar aan het Conservatorio dell'Ospedaletto in Venetië. In 1779 werd hij benoemd tot maestro di cappella aan de kathedraal van Milaan, waar hij zou blijven tot 1784. Hij componeerde een groot aantal religieuze werken, en leidde een aantal talentvolle leerlingen op, waaronder Cherubini. In 1784 werd Sarti uitgenodigd door keizerin Catherina II naar Sint Petersburg. Onderweg maakte hij een tussenstop in Wenen, waar keizer Joseph II hem met grote eer ontving en waar hij met Wolfgang Amadeus Mozart kennis met maakte.

Vanaf 1785 had Giuseppe Sarti de leiding van de opera van St. Petersburg, waarvoor hij veel nieuwe werken componeerde. In 1793 werd hij directeur van het conservatorium, dat hij naar Italiaans model opzette. In 1802 kreeg hij wegens gezondheidsproblemen ontslag met een genereus pensioen. Hij besloot naar Italië terug te keren. Op de terugtocht deed hij Berlijn aan voor een bezoek aan zijn dochter die met de hofkapelmeester was getrouwd. Hij overleed daar onverwacht en werd in de St. Hedwigs-kathedraal begraven.

Giuseppe Sarti componeerde

     75 opera’s

- Il re pastore (Carnaval 1753, Pesaro), dramma per musica in drie bedrijven, libretto Metastasio

- Fra i due litiganti il terzo gode, onsterfelijk gemaakt door Mozart, die een aria overnam in Don Giovanni, en La Nozze di Figaro er voor een groot deel op baseerde

- Ciro riconosciuto, 1753, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Metastasio,  gecomponeerd in Denemarken.

- Le gelosie villane ("plattelandsjaloezie") dramma giocoso in drie bedrijven, libretto Tommaso Grandi. November 1776, wed in heel Europa een populaire opera. De opera is een klucht over de liefdesrelatie van een markies en een aantal boerenmeisjes op zijn landgoed.

- Giulio Sabino, dramma per musica in 3 bedrijven, libretto Pietro Giovannini, 3 januari 1781. De opera is een lofzang op de echtelijke liefde en speelt zich af in de 1ste eeuw na Christus in Gallië in de tijd van keizer Vespasianus. Het was Sarti’s populairste opera, in de 19de eeuws overal in Europa veelvuldig uitgevoerd. De beroemde aria van Galliërhoofdman Giulio (sopraan): “Lungi dal caro bene” Is door de castraatsopraan Luigi Marchesi uit Sarti’s eerder opera "Le gelosie villane" overgenomen en hier ingevoegd, toen hij de titelrol moest zingen. Oorspronkelijk komt deze aria er dus niet in voor.

- Armida e Rinaldo, 1786, Sint Petersburg, Hermitage ), dramma per musica in twee bedrijven, libretto Marco Coltellini

- The Early Reign of Oleg, (1790, Sint Petersburg, Hermitage), 5 bedrijven, libretto Catherina II

- I contrattempi, dramma giocoso, libretto Nunziato Porta, november 1778, In het tweede bedrijf, scene 12 zingt ene Frasconio(bas) de aria Penso, che per morire, die nogal humoristisch schijnt te zijn, maar ik kan daar het fijne niet van terugvinden.

     3 wereldlijke cantates

     10 andere wereldlijke vocale werken

     8 missen

     32 losse  misdelen

     5 requiems

     4 magnificats

     5 Te Deums

- Russisch Te Deum voor twee koren en orkest voor de overwinning van Ochakov door veldheer Potemkin, de minnaar van keizerin Catherina. Bij het werk moet een echt kanon worden afgeschoten.

     1 complete Russische liturgie voor 2 koren a cappella

     7 oratoria

     talloze motetten, psalmen, lamentationes, gezangen enz.

     15 sinfonia’s

     17 sonates voor klavecimbel

 

(padre) Antonio Francisco Javier José Soler Ramos, (Olot, Catalonië, Spanje, gedoopt 3 december 1729 – El Escorial, 20 december 1783) was de zoon van Marcos Mateo Pedro Soler, een legermuzikant. Op zesjarige leeftijd werd Antonio Soler toegelaten tot de koorschool van het klooster van Montserrat, waar hij van de organist Benito Esteve les kreeg. In 1744 werd hij benoemd als organist en onderdeken aan de kathedraal in La Seu d'Urgell. Later werd hij kapelmeester in Lleida en de kapel van het Escuriaal, El Escorial, een immens abdijencomplex dat door Filips II was opgezet bij Madrid.

Soler deed zijn communie toen hij 23 was, en leefde gedurende de volgende 31 jaren erna een kloosterbestaan als novice/monnik nabij El Escorial. Hij vulde 20 uur per dag met gebed, bezinning en landbouwwerk - een eenvoudig en onopvallend leven. In 1766 werd Antonio Soler benoemd tot muziekleraar van Prins Gabriel, de 14-jarige getalenteerde zoon van Carlos III. Antonio Soler bleef hem tot het eind van zijn leven lesgeven, en droeg een aantal van composities aan hem op. Antonio Soler had een broer, Don Mateo Soler, een musicus in dienst van de koning.

Samuel Rubio catalogiseerde begin twintigste eeuw de werken van Soler, waarbij elk werk een R-catalogusletter meekreeg.

Antonio Soler componeerde

     10 missen

     5 requiems

     51 psalmen

     24 gezangen

     100 motetten of aanverwante religieuze muzikale werken

Dixit dominus à 4 y ripieno

13 Magnificats, 1763

9 Misereres, 1775

     28 lamentationes

     132 villancico's (kerstliederen)

     6 kwintetten voor orgel en strijkers

     6 concerten voor twee orgels

- Seis concertos para dos órganos, geschreven voor zijn leerling Dom Gabriel de Bourbon. In 1775 kreeg Dom Gabriel een orgelmet twee klavieren tegenover elkaar. Ze kunnen ook prima door twee klavecimbels of door kalvecimbel èn orgel worden utigevoerd

     andere orgelwerken

     klavecimbelwerken

- 150 sonates, vergelijkbaar met de sonates van Domenico Scarlatti

- fandango, R146, zijn bekendste klavecimbelwerk, de authenticiteit wordt betwijfeld

 

(Egide-Joseph-Ignace-) Antoine Albanese (Albanèse, Albaneze) (Albano Laziale, bij Rome, 1729 - Parijs, 1800) werd als castraatzanger opgeleid in Napels. In 174 ging hij naar Parijs en vond daar al gauw werk in de koninkijke kapel van Lodewijk XV. Van 1752 tot 1762 was hij een prominente solozanger in de Concert Spirituel, vooral zijn optreden bij de uitvoeringen van Perrgolesi’s Stabat Mater werden geroemd. Hij trad ook vaak op als duo met een leerling: Hardy (of Hardi). Na 1745 zocht hij vaak mogelijkheden om solo’s of duo’s te zingen met verschillende combinaties van begeleidende instrumenten. Vanaf 1774 ontving hij een levenslang pensioen, dat ongeveer net zo groot was (2000 livres jaarlijks) als de koninklijke betalingen daarvóór.

Antoine Albanese componeerde

     2 lyrische scenes

- Les adieux d’un soldat, 24 October 1778

- Le soldat français, 1 June 1779

     6 verzamelingen recueil de chansons avec accompagnement de violon et la basse continue, elk 20 of meer liederen voor één of twee stemmen, twee violen en basso continuo

- Les Tendres Souhaits, meestal genoemd naar de tekst van de eerste regel: Que ne suis-je la fougère, wordt  nogal eens uitgevoerd en werd in het verleden (en nog steeds) toegeschreven aan Giovanni Battista Pergolesi, maar is echt van Antoine Albanèse

     verzamelingen airs voor 1 tot 3 stemmen, met instrumentale begeleiding

     kamermuziekwerken

 

Natalis (-Chrétien) Vander Borcht (1729 – 1785) was klavecinist, beiaardier en organist aan de Sint-Geertruikerk in Leuven, stad waar hij geboren en heel zijn leven werkzaam was.  

Natalis Vander Borcht componeerde

     12 suites voor klavecimbel.

 

Johann Scherer (18de eeuw) komt als fluitist en hoboïst voor in de lijst kamermusici aan het hof van Kassel van 1768.

Johann Scherer componeerde

     2 sonates voor drie altblokfluiten, in 1760  in Amsterdam gedrukt en verschenen. Deze sonates zijn voor blokfluitsten best wel de moeite waard

     3 sonates voor drie traversi