Componisten vanaf 1735
Johann Gottfried Eckard (Eckardt, Eckart) (Augsburg, Duitsland, 21 januari 1735 – Parijs, 24 juli 1809) werd in zijn jeugd een beroepskopergraveur. In zijn vrije tijd studeerde hij muziek, vooral uit het werk van Carl Philipp Emanuel Bach. In 1758 nam de piano en orgelbouwer. Johann Andreas Stein hem mee naar Parijs, waar hij de rest van zijn leven zou blijven. Hij hield zich in leven als miniatuurschilder en studeerde ondertussen piano, waar hij zo goed in werd dat een groot aantal concerten en een groot aantal studenten het resultaat waren. Toen Leopold Mozart met zijn kinderen in Parijs langs kwam, was hij van Johann Gottfried Eckard behoorlijk onder de indruk. Johann Gottfried Eckard was de eerste componist in Parijs die sonates voor piano schreef, hij voorzag de belangrijke rol die de piano in de muziekgeschiedenis zou gaan spelen, al jaren voordat het instrument in de salons en concertzalen was geaccepteerd. Johann Gottfried Eckard componeerde • 8 pianosonates • 1 serie variaties over het ‘Menuet d'Exaudet’.
Ernst Wilhelm Wolf (Grossenbehringen in Thuringen, Duitsland, gedoopt 25 februari 1735 – 29 of 30 november 1792) had een oudere broer: Ernst Friedrich, die ook componist en organist was. Zelf was Ernst Wilhelm Wolf op zijn zevende al een begaafde klavecimbelspeler die prima continuopartijen kon lezen en uitwerken. Ernst Wilhelm Wolf volgde een opleiding op de gymnasia van Eisenach en Gotha. In Gotha werd hij ook meteen maar koorleider, en hij werd er goede vrienden met Carl Philipp Emanuel Bach. In 1755 werd Ernst Wilhelm Wolf leider van het collegium musicum van de Universiteit van Jena. In 1758 verhuisde hij eerst naar Leipzig en later naar Naumburg, waar hij privémuziekleraar werd bij de familie Ponickau. Van plan om eindelijk eens een keer naar Italië te gaan, zoals een rechtgeaarde muzikant betaamde, bleef hij in Weimar hangen. Hij zou er nooit meer weggaan. Hij werkte in Weimar eerst als leraar van de zonen van hertogin Anna Amalia, werd in 1761 hofconcertmeester, in 1763 organist en in 1772 Kapellmeister. In 1770 trouwde Ernst Wilhelm Wolf met zangeres en klaveciniste Maria Carolina Benda (1742–1820), dochter van de Boheemse componist Franz Benda. Met zijn vrouw ondernam hij succesvolle concertreizen, vaak naar Berlijn. Een aanbod van koning Frederik II van Pruisen om Carl Philipp Emanuel Bach op te volgen, sloeg hij af, hij wilde in Weimar blijven. In de laatste jaren van zijn leven leed Ernst Wilhelm Wolf aan een toenemende depressiviteit. Na een herseninfarct verergerde zijn toestand en hij overleed eind 1792. Ernst Wilhelm Wolf componeerde • 20 Singspiele, “operettes” • 35 symfonieën • 25 klavecimbel/pianoconcerten • 6 oratoria en passionen • 6 cantates • liederen • 12 strijkkwartetten - Strijkkwartetten opus 3, 3 strijkkwartetten, bevonden zich in de bibliotheek van de Sing-Akademie in Berlijn. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd de Academie leeggeplunderd. In 1999 werd het muziekarchief herontdekt in Kiev en aan Duitsland teruggegeven. • 9 andere kamermuziekwerken • 60 klavecimbel/pianosonates • 3 muziektheoretische boeken
August Bernhard Valentin Herbing (Halberstadt, Duitsland, 9 maart 1735 – Maagdenburg, 26 februari 1766) was de zoon van cantor Johann Georg Herbing (1698–1783). Hij kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader. Op zijn tiende ging hij meezingen in het Maagdenburger Domkoor. 1744 ging hij naar Hamburg en studeerde daar op het Johanneum. Misschien kreeg hij daar compostieles van Georg Philipp Telemann. In 1755 was hij assistant organist van de Dom van Maagdenburg en doceerde hij aan het Domgymnasium in Maagdenburg. In 1764 volgde hij Georg Tegetmeyer op als organist, maar dat duurde niet lang, hij stierf twee jaar alter. August Bernhard Valentin Herbing componeerde • 3 verzamelingen liederen - Musikalischer Versuch in Fabeln und Erzählungen des Herrn Prof. Gellert, 1759 nr 3. Montan und Lalage, ballade, als fabel verteld liefdesavontuur over een schipbreuk lijdend liefdespaar. - Musicalische Belustigungen, in dreyßig scherzenden Liedern, Erster Theil, 1765 - Musicalische Belustigungen, in vierzig scherzenden Liedern, Zweyter Theil,1767 • losse liederen in manuscripten • 1 klavecimbelwerk
Horace Coignet (Frankrijk, Lyon, 13 mei 1735 – 29 augustus 1821) was amateurviolist, -zanger en - componist. Hij werkte in Lyon als patroontekenaar en handelaar in borduurwerk. Daarnaast was hij stadsambtenaar en vanaf 1794 muziekdirecteur van de stad Lyon. Na de uitbraak van de Franse Revolutie werd hij muziekdocent van Hertogin d'Aumont in Parijs, daarna kwam hij terug naar Lyon waar hij in het bestuur van het conservatorium terecht kwam. Horace Coignet was een begaafde violist Horace Coignet componeerde • opera’s • theatermuziekwerken - theatermuziek bij het toneelstuk Pygmalion van Jean-Jacques Rousseau, 1770, een enorm succes destijds. • duo’s voor violen • liederen • klavecimbelwerken
Johann Christian Bach (Leipzig, 5 september 1735 – Londen, 1 januari 1782), de 6e en jongste zoon (het 11e van de 13 kinderen) uit het huwelijk van Johann Sebastian Bach met Anna Magdalena Wülcken (1701 - 1760). Hij kreeg les van zijn vader en na diens overlijden in 1750 van zijn 21 jaar oudere halfbroer Carl Philipp Emanuel Bach, met wie hij vanaf 1750 samenwoonde in Berlijn. van zijn breor leerde hij virtuoos klavecimbel en pianoforte spelen en gemakkelijk componeren. Van 1754 tot 1762 verbleef Johann Christian Bach in Italië. Hij studeerde in Bologna bij padre Martini, bekeerde er zich tot het katholieke geloof en werd organist van de kathedraal van Milaan. Tijdens zijn reizen in Italië leerde Giovanni Bacchi de Italiaanse opera's kennen die hem aanzetten tot het componeren van zijn opera's: Artaserse werd opgevoerd in Turijn, Catone in Utica en Alessandro nell'India kregen hun première in Napels. Door de populariteit van zijn opera’s werd Johann Christian Bach ook in het buitenland aardig bekend. De Engelse koningin Sophie Charlotte (geboren als prinses van Mecklenburg-Strelitz) wilde hem graag hebben als haar persoonlijke muziekleraar. Mei 1762 nam Johann Christian dus een jaar verlof op en vertrok naar Engeland. Hij zou nooit meer terugkomen. Londen was op dat moment het centrum van de Europese opera en Johann Chsristian Bach werd dirigent aan het King's Theatre. In Londen componeerde hij verschillende succesvolle opera's. Tijdens zijn verblijf in Londen vanaf april 1764 raakte de 8-jarige Wolfgang Amadeus Mozart met hem bevriend. Wolfgang Amadeus Mozart bewonderde zijn muziek en bewerkte drie sonates uit het opus 5 van Johann Christian in zijn klavecimbelconcerten (KV 107/1-3). In de vroege werken van Wolfgang Amadeus Mozart na 1765 herken je duidelijk de stijl van Johann Christian. Samen met componist en gambaspeler Karl Friedrich Abel organiseerde hij vanaf 1764 als een van de eersten publieke concerten op, de zogenaamde Bach-Abel concerts. Tot in 1781 vonden deze concerten plaats. Daarnaast organiseerde hij volksconcerten in Vauxhall, aan de oever van de Theems. Hij was ook een promotor van de pianoforte die toen zijn opmars maakte. In 1768 gaf hij in Londen het eerste "pianorecital" ooit, op pianoforte. Hij was 20 jaar lang de populairste musicus van Londen. Zijn muziek was licht van aard maar verloor aan populariteit tegen het einde van zijn leven. In 1773 ontwikkelde Johann Christian Bach een relatie met zangeres Cecilia Grassi, Ze trouwden ergens tussen 1773 en 1776, onduidelijk is wanneer omdat Cecilia tot 1776 bij optredens de naam Grassi bleef gebruiken. Johann Christian Bach overleed kinderloos in Londen. Hij liet zijn vrouw een schuld na van 4000 ponden, de koningin hielp het bedrag terug te betalen, bekostigde de terugreis van de weduwe naar Italië en zorgde voor een levenslang weduwenpensioen van 200 pond. Zowel de uitdrukking de Italiaanse Bach als de Londense Bach slaan op Johann Christian Bach. Ernest Warburton heeft de werken van Johann Christian Bach in “The Collected Works of Johann Christian Bach” voorzien van een W nummer. Johann Christian Bach componeerde • 12 opera's. - Zanaïda, W G5, opera seria in drie akten, libretto Giovanni Gualberto Bottarelli, mei 1763 - Amadis de Gaule, (Amadis des Gaules), W G39 Franse opera in 3 akten, 14 December 1779, libretto Alphonse-Marie-Denis de Vismes de Saint-Alphonse, een revisie van Amadis van Philippe Quinault, waar Jean-Baptiste Lully in 1684 de muziek bij had geschreven, en dat weer gebaseerd was op de Middeleeuwse ridderroman Amadis de Gaula (1508). De opera was geen succes in Parijs. Johann Christan Bach heeft hierna nooit meer een opera gecomponeerd. • 25 pasticcio's en ingevoegde operadelen - Il tutore e la pupilla, W G24, 1762, Pasticcio, libretto Botarelli, de instrumentale ouverture wordt vaak apart uitgevoerd. • 3 oratoria’s • 35 religieuze werken - Miserere in Bes grote terts, W E10, voor solisten, koor en orkest, 1757, verrassend zonnig - Missa da Requiem, W E 11-12, 1757, prachtig, kan zich meten met het Requiem van Mozart. - Gloria in excelsis in D grote terts, W E3, 1759 - Gloria in excelsis, in G grote terts, W E4 - Dixit Dominus in D grote terts, W E15
- Magnificat
in C grote terts voor dubbelkoor a capella,
W E21 • 90 symfonieën - Six simphonies, opus 6, W C7–12 voor 2 hobo’s/fluiten, 2 hoorns en strijkers in G, D, Es, Bes, Es en g), 1770); - Six simphonies përiodiques, opus 8, W C 9,10,11,13,14,15 voor 2 hobo’s/fluiten, 2 hoorns en strijkers in Es, G, D, F, Bes, en Es en g, nrs.1, 5 en 6 zijn hetzelfde als opus 6 nrs 3, 4 en 5. Melodieuze, goed klinkende muziek. - Symfonie voor dubbel orkest in Es grote terts, opus 18 nr. 1, W C26 - Sinfonia Concertante in A grote terts voor viool, violoncello en orkest, W C34, 1775 - Synfonia concertante in D grote terts voor 2 solo-violen, 2 hobo's, 2 hoorns en strijkorkest, W C35, kleurrijk - Sinfonia Concertante in F grote terts voor hobo, violoncello/fagot en orkest, W C38 • 40 concerti - Sei concerti (C, F, D, Bes, Es, G), voor klavecimbel of pianoforte en strijkers, opus 7, 1770; W C55–60 - Zes concerten (C, D, F, Bes, G, Es), voor klavecimbel of pianoforte en orkest, opus 13, 1777; W C62-67 - Klavecimbelconcerto nr. 6 in f kleine terts, W C73, eerder toegeschreven aan Wilhelm Friedemann Bach - Fluitconcert in D grote terts, W C79, klinkt heel mooi • 115 kamermuziekwerken - Zes kwartetten, opus 8, voor hobo (fluit of viool), viool, gamba en basso, WB 51-56 - hobokwartet in Bes grote terts, voor hobo, viool, altviool en cello, WB 60, 1776 - Zes Sonatas, opus 16 (D, G, C, A, D, F), voor klavecimbel of pianoforte en viool of fluit, 1779, W B10 – B 15a - 3 sonates voor pianoforte en gamba: WB 4b (G grote terts), WB 6b (F grote terts) en WB 15b (F grote terts) • 29 werken voor piano solo - 6 sonates opus 5, WA 1-6, voor klavecimbel of fortepiano. Wolfgang Amadeus Mozart gebruikte drie van de sonates om er pianoconcerten van te maken. CD Bart van Oort Brilliant Classics 94634 • 4 sonata's voor piano vierhandig - sonata opus 15 nr. 5 in G grote terts, nr. 6 in C grote terts, opus 18 nr 5 in A grote terts, nr. 6 in F grote terts W A18 – 21, ook wel op twee orgels uitgevoerd. • 45 liederen
Juan Pascual Valdivia (Alcalá la Real, Andalusië, Spanje omstreeks 1735 – Olivares, Sevilla. Andalusië, 1811) kwam al jong aan in Olivares en ging daar daarna alleen weg om op vakantie te gaan. In 1760 werd hij benoemd tot maestro de capilla aan de Collegiale kerk van Santa María de las Nieves in Olivares, hij bleef dat tot zijn dood in 1811. Verder is over zijn leven niets bekend. Uit de kerknotulen blijken geen problemen. Zowel het kerkbestuur als de kapelleden en de jongens die hij moest opleiden hadden het volste vertrouwen in hem. De helft van zijn bewaarde werken wordt bewaard in het muziekarchief van Olivares Juan Pascual Valdivia componeerde 221 werken • 73 motetten en andere Latijnse religieuze werken • 5 kerstcantates • 143 villancicos • 5 liederen
Johann Georg Albrechtsberger (Klosterneuburg, Neder Oostenrijk, 3 februari 1736 – Wenen, 7 maart 1809) was boerenzoon en bracht zijn jeugd in provinciekloosters langs de Donau door. Op zijn 7de was hij al koorknaap bij de Augustijners van klooster Klosterneuburg en leerde hij orgelspelen en basso continuo uitwerken van deken Leopold Pittner. Van 1749 tot 1753 was hij koorknaap in Klooster Melk en leerling van koorleider Marian Gurtler (1703-1766) en organist Joseph Weiß († 1759). In 1753 studeerde Johann Georg Albrechtsberger filosofie op het Jezuïetenseminarie in Wenen. Hij zat in de klas bij Michael Haydn, en leerde zo ook diens broer Jozef Haydn kennen, waar hij levenslang bevriend mee bleef. Van 1755 tot 1757 werkte Johann Georg Albrechtsberger in Győr in Hongarije als organist, componist en orgelbouwer. Daarna reisde hij een aantal jaren tussen wat Oostenrijks/Hongaarse plaatsen heen en weer. Op den duur vestigde hij zich in Wenen. In mei 1768 trouwde Johann Georg Albrechtsberger met Rosalie Weiß, dochter van een beeldhouwer uit Eggenburg. Ze kregen 15 kinderen, waarvan er maar zes hun vader overleefden. In 1771 kreeg Johann Georg Albrechtsberger een benoeming als Kapellmeister aan de Karmelietenkerk in Wenen, hij bleef dat 20 jaar doen. In 1793 werd hij Kapellmeister aan de Stefansdom, wat hij tot zijn dood volhield. Hij was onder meer docent van Ludwig van Beethoven. Johann Georg Albrechtsberger werd op de Sankt Marxer Begraafplaats in Wenen begraven. In 1894 werd in Wenen (wijk 12: Meidling) de Albrechtsbergergasse naar hem vernoemd. Zijn manuscripten bevinden zich in de bibliotheek van de Wiener Musikverein. Johann Georg Albrechtsberger schreef een leerboek over compositie (1790) en een driedelig werk over harmonieleer, gepubliceerd door zijn leerling Ignaz von Seyfried (1776–1841) in 1826. Johann Georg Albrechtsberger componeerde • 6 oratoria • 5 cantates • 35 missen, • 3 requiems • 170 motetten • 60 psalmen en gezangen • 20 andere religieuze werken • 4 symfonieën, • 25 concerten - 5 harpconcerten - concert voor alttrombone in Bes grote terts, virtuoos - 7 concerti voor mondharp en strijkers - mandolineconcert • 240 instrumentale fuga’s • 120 sonates voor diverse instrumenten • vele andere kamermuziekwerken. • 278 (series) klavecimbel-, piano- en orgelwerken - 12 preludes en 1 fuga, opus 3 voor klavecimbel of orgel, omstreeks 1781 „Fuga in G.kleine terts“ over het thema B-A-C-H
Willem Lootens (Delft, gedoopt 9 augustus 1736 – Middelburg 12 of 13 januari 1813) kwam uit een muzikaal en artistiek gezin. Hij kreeg vermoedelijk muzieklessen van zijn vader. Zijn broer, Johan Pieter Lootens, was organist en stadsbeiaardier van Zierikzee vanaf 1763. Willem Lootens was getrouwd met Maria Houtrop. Ze hadden waarschijnlijk drie zonen, twee muzikant en één beeldhouwer. Willem Lootens werd in 1754 organist van het Garrels orgel in de Grote Kerk te Maassluis. Later verhuisde hij naar Zierikzee en werkte daar vanaf 1760 als stadsbeiaardier en organist van het Niehoff-orgel in de Grote- of St. Lievensmonsterkerk. Enkele jaren later vestigde hij zich in Middelburg en werd op 16 augustus 1763 benoemd tot organist van de Nieuwe Kerk en stadsbeiaardier van de klokkentoren de Lange Jan. Van 1763 tot 1766 was hij ook leider van het Collegium Musicum en in maart 1764 was hij betrokken bij de grote restauratie van het carillon van de Lange Jan. Samen met zijn broer Johan Pieter hielp hij in 1768 met de bouw van het Bätzorgel in de Grote- of St. Lievensmonsterkerk in Zierikzee. Hij schreef er een boek over: “Beschryving van het oude en nieuwe orgel, in de Groote of St. Lievensmonsterkerk der stad Zierikzee” (Zierikzee, 1771). Willem Lootens was vrijmetselaar en lid van de loge ‘La Compagnie durable’ in Middelburg. Willem Lootens componeerde • 150 Psalmbewerkingen voor Orgel of Clavecimbel en Zang, 1776 • Nieuwe evangelische gezangen voor het orgel met bassen gesteld op de G- en F-sleutel in geschikte grondtoonen volgens de gewone kerkzang, 1806. • Zes Divertimento’s voor Piano • 3 kwartetten voor orgel, viool en basso • 1 Choraal in IV stemmen, 1780, pas herontdekt in 1990
Johann Christoph Kellner (Gräfenroda, Thuringia, Duitsland, 15 August 1736 – 1803) was de zoon van Johann Peter Kellner. Johann Christoph studeerde muziek bij zijn vader en verhuisde in 1754 naar Gotha om te studeren aan het gymnasium en les te nemen bij Georg Benda. In 1755 kwam hij weer thuis. In 1762 en 1763 was hij bezig in Amsterdam en den Haag. In 1764 vestigde hij zich in Kassel, Hesse in Duitsland. In 1772 werd hij daar benoemd als hoforganist en cantor aan de de Lutherse Kerk. Johann Christoph Kellner schreef in 1783 een handleiding over muziektheorie: “Grundriss des Generalbasses" (Beginselen van het basso continuo), opus 16. Johann Christoph Kellner componeerde • 1 singspiel • 2 cantatejaargangen • 5 kamermuziekwerken • 1 lied • 11 concerto’s voor klavecimbel en piano • 74 (series) orgelwerken • 7 pianowerken • 6 klavecimbelstukken
Carl Friedrich (Christian) Fasch (Zerbst, 18 november 1736 – Berlijn, 3 augustus 1800), kreeg muziekles van zijn vader, componist Johann Friedrich Fasch. In 1756 werd hij aangesteld als 2de klavecimbelspeler aan het hof van Frederik de Grote van Pruisen. Hij was dirigent van de hofopera in Berlijn van 1774 - 1776. In 1791 richtte hij de Berliner Singakademie op, de koorvereniging waarvan hij tot zijn dood dirigent was. Carl Friedrich Fasch is begraven op het Protestantse Friedhof I der Jerusalems- und Neuen Kirchengemeinde. Carl Friedrich Fasch componeerde • 1 oratorium • 4 cantates • 25 psalmzettingen • 4 missen - Missa a 16 voci in quattro cori, 1783, virtuoze mis, alleen begeleid door orgel continuo, een vocaal meesterwerk • 1 requiem • 15 andere religieuze werken • 10 solfeggi voor 2 tot 8 zangstemmen • 1 sinfonia • 10 klavecimbelwerken • 1 orgelwerk
Josef Mysliveček (Joseph of Giuseppe Misliwecek, Misliweczek, Mislivecek of Mysliweczek) (Kampa, Praag, toen Bohemen, nu Tsjechië, 9 maart 1737 – Rome, 4 februari 1781) was de zoon van een molenaar. Hij en zijn tweelingbroer Joachim werden eerst opgeleid bij de Dominicanen aan de Saint-Gallus-Kerk te Praag. Vanaf 1744 studeerden de broers filosofie en literatuur aan de Karelsuniversiteit in Praag. In 1753 moest hij wegens het gebrek aan academisch succes de universiteit verlaten. In mei 1758 werd hij samen met zijn broer molenaar in het bedrijf van zijn vader, en zij werden in 1761 meester in het vak. Josef zag af van zijn erfdeel en besloot muzikant te worden. Hij kreeg compositieles van Franz Johann Habermann (1706-1783) en orgelonderwijs bij Josef Ferdinand Norbert Seger. Josef Mysliveček voorzag in zijn onderhoud als violist. Op 5 november 1763 reisde hij naar Venetië, om zang en compositie bij Giovanni Battista Pescetti (ca.1704-ca.1766) te studeren en te leren opera's te schrijven. De Italianen noemde hem Il Boemo of Venatorino (de kleine jager, zijn vertaalde naam) In 1771 werd Josef Mysliveček in Bologna lid van de “accademico filarmonico". Vanaf 1770 was hij jarenlang goed bevriend met Leopold en Wolfgang Amadeus Mozart. Vanaf 1775 kreeg hij eerste symptomen van syfilis. Daar kwamen financiële problemen bij. Als zieke man trok Josef Mysliveček zich in Rome terug, waar hij in armoede in 1781 overleed. Sir Brady, een vriend en vroegere leerling vanuit Engeland, liet hem in de kerk San Lorenzo in Lucina begraven, waar tot heden zijn graf te zien is. Josef Mysliveček componeerde • 30 opera’s - Il Bellerofonte, opera in 3 bedrijven, 1767, libretto Giovanni Bonecchi - Romolo ed Ersilia, opera in 3 bedrijven, 1773, libretto Pietro Metastasio, met warmbloedig kwartet Deh in vita ti serba - L'Olimpiade, opera in 3 bedrijven, 1778, libretto Pietro Metastasio - Medonte, opera in 3 bedrijven, 1780, libretto Giovanni da Gamerra • 7 oratoria - Il Tobia, 1769 - Adamo et Eva, 1771, oratorium over het dcheppingsverhaal en de zondeval in het begin van de Bijbel, voor 4 stemmen en orkest. Aan het eind van het oratorium zingt de Engel der Rechtvaardigheid, als hij Adam en Eva uit het paradijs heeft verdreven een laatste aria (nr. 31): Toglierò le sponde al mare (ik zal de kusten van de zee laten verdwijnen) en nog meer akelige dingen. • 1 mis • 1 requiem • 7 motetten - Laudate Dominum in F grote terts • 17 wereldlijke cantates • 62 symfonieën - 6 symfonieën nr. 42 – 47, 1778 + Symfonie in Es grote terts, kordaat met mooie partijen voor de blazers • 20 concerten - Vioolconcert in D grote terts, 1769, opmerkelijke hoornpartijen in de finale - 6 vioolconcerten, 1772, E grote terts, snel wisselende stemmingen, opera-aria’s vol dramatiek, A grote terts, hoorn in de finale, F, Bes, D en G grote terts - Fluitconcert in D grote terts - Pianoconcert nr. 1 in Bes grote terts - Pianoconcert nr. 2 in F grote terts • 25 ouvertures voor zijn opera's en oratoria, maar apart voor een concertuitvoering uitgegeven - Ouverture nr. 2 in A grote terts • 85 kamermuziekwerken - 18 strijkkwartetten + strijkkwartetten opus 3 in F grote terts en A grote terts + stijkkwartet ops 22 in g grote terts + strijkkwartet opus postuum nr. 5 in G grote terts - Six Sonatas for the Piano Forte or Harpsichord with an Accompaniment for a Violin, omstreeks 1775. - 3 blaasoctetten, voor 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 hoorns en 2 fagotten, omstreeks 1778, twee in Es en één in Bes - 6 kwintetten voor 2 hobo’s 2 hoorns en fagot, omstreeks 1780, in D, G, Es, Bes, F en C. - 6 kwintetten voor hobo en strijkkwartet, eind vorige eeuw teruggevonden in een ongedateerd manuscript in de Biblioteca Comunale in Treviso. Hierbij ontbreekt de hobopartij. Hoboïst Michaela Hrabánková en violist Václav Dvořák hebben de hobopartijen van drie kwintetten in vershcillende verzamelingen over heel Europa verspreid teruggevonden + hobo kwintet nr. 1 in Bes grote terts + hobo kwintet nr. 2 in D grote terts + hobo kwintet nr. 3 in F grote terts • 13 pianowerken - Six Easy Divertimentos for the Harpsichord or Piano-Forte, 1777.
Friedrich (Frederic) Schwindl (Amsterdam, 3 mei 1737 – Karlsruhe, Duitsland, 7 augustus 1786) was als violist, fluitist, pianist, muziekdocent en componist werkzaam. In 1758 trouwde hij in Jungbunzlau, Bohemen. Hij kreeg een in 1759 een dochter: Anna Christina, die zangeres werd in Keulen. In 1763 kwam hij de jonge Wolfgang Amadeus Mozart tegen in Brussel. Hij was onder meer concertmeester van de Markgraaf van Wied-Runkel (boven Koblenz), werkte als "virtuoso di camera" aan het hof van de familie Colloredo en in 1770 aan het hof van stadhouder Willem V in Den Haag. De stadhouder had de liefde voor muziek van zijn moeder, Anna van Hannover, geërfd en zorgde voor een bloeiende muziekpraktijk. Friedrich Schwindl gaf les, componeerde veel en trad als solist en dirigent op in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. In 1776 vestigde Friedrich SchwindI zich in Genève, waar hij een muziekschool oprichtte. In 1780 trok hij naar Karlsruhe, waar hij tot zijn dood als concertmeester aan de hofkapel van de Markgraaf van Baden–Durlach werkte. Friedrich Schwindl componeerde • 2 singspiele • 3 operettes • 1 mis • oratorium • 2 cantates • 40 symfonieën • 46 triosonates en triomenuetten • 74 andere kamermuziekwerken - 6 fluitkwartetten, opus 7, 1770 • liederen en werken voor zangstem (en orkest)
Johann Georg Christoph Schetky (Darmstadt, Duitsland, 19 augustus 1737 – Edinburgh, Schotland, 30 november 1824) was de zoon van Ernst Gottlieb Schetky (1716–1767), secretaris en muzikant in dienst van markgraaf Ludwig VIII van Hesse-Darmstadt. Johann Schetky studeerde vanaf zijn 15de cello bij Anton Fils en compositie bij Endler, de tweede kapelmeester van het hoforkest van Darmstadt. In 1758 werd hij zelf lid van het hoforkest. Met zijn vader, zijn broer Georg Carl Jacob en zijn twee zussen Charlotta Louise Dorothea en LudomillaI gaf hij ook succesvolle concerten, bijvoorbeeld in 1763 in Hamburg. In 1772 emigreerde hij naar Londen en vandaar naar Schotland, waar hij eerste cellist werd van Edinburgh Musical Society. Hij trouwde daar in 1774 met de uit Oostenrijkse geëmigreerde Maria Theresa (Mary) Reinagle. Ze kregen 11 kinderen. Samen met zijn vriend en collega Thomas Erskine werd Johann Schetky een bekende figuur in de muziekwereld in Shotland. Zijn zoon George Schetky werd ook cellist en componist. Johann Schetky componeerde • 4 symfonieën • 9 concerten • 6 strijkkwartetten • 23 triosonates • talloze andere kamermuziekwerken met cello • 10 pianosonates • 24 arrangementen van schotse dansen en straatliedjes voor orkest of ensemble
Johann Michaël Haydn (Rohrau, Oostenrijk, bij de grens met Hongarije, 14 september 1737 – Salzburg, 10 augustus 1806), zoon van wagenmaker Mathias Haydn en Maria Koller, jongere broer van Joseph Haydn. Vader Mathias Haydn was een enthousiaste muzikant van volksmuziek, die zichzelf harp had leren spelen en erop stond dat zijn kinderen goed leerden zingen. Michaël Haydn begon zijn muzikale loopbaan dan ook als koorknaap bij het Weens Koor van de Stephansdom te Wenen, waar hjij werd opgeleid door Georg Reutter. Toen zijn stem brak en hij het koor moest verlaten, ging Michaël Haydn zich toeleggen op componeren. In 1757 werd Michaël Haydn in Großwardein (tegenwoordig Oradea, Hongarije) benoemd tot kapelmeester van de bisschop. In 1762 werd hij concertmeester en dirigent van de bisschop in Salzburg. Dit ambt bekleedde hij 43 jaar lang. In Salzburg raakte hij bevriend met Wolfgang Amadeus Mozart, die zijn werk zeer waardeerde. Op 17 augustus 1768 trouwde Michaël Haydn met zangeres Maria Magdalena Lipp (1745–1827). Hun enige, in 1770 geboren dochter Aloisia Josepha stierf kort voor haar eerste verjaardag. Misschien een oorzaak voor Michaëls drankprobleem. Michaël Haydn gaf les aan onder andere Carl Maria von Weber en Anton Diabelli. Michaël Haydn overleed in Salzburg op 68-jarige leeftijd aan een leverziekte. Zijn weduwe Maria Magdalena wordt door broer Joseph Haydn geholpen bij het regelen van de erfenis. Franz Schubert stond nog tot tranen geroerd bij zijn grafmonument in Salzburg. In 1907 stelde Lothar Perger een catalogus van de orkestwerken van Michaël Haydn samen, waardoor zijn instrumentale werk vaak is voorzien van een P-nummer (Perger-Verzeichnis) I In 1915 deed Anton Maria Klafsky dat met zijn religieuze muziek In 1982 publiceerde Charles H. Sherman een chronologische catalogus van al Michaël Haydns werken, in 1993 gaf Sherman daar in samenwerking met T. Donley Thomas een MH nummer aan; In de praktijk blijkt dat vaak een ST-nummer te zijn, maar die zijn dus hetzelfde. Michaël Haydn componeerde 400 werken • 12 opera's en Singspielen • 1 theatermuziekstuk • 1 serenade voor solisten, koor en orkest • 3 balletten • 7 oratoria - Der Kampf der Busse und Bekehrung, MH 106, 21 februari 1768 - Kaiser Constanstin I. Feldzug und Sieg, MH 117, 1769, allegorische vertelling over Constantijn de Eerste. Virtuoize aria’s met spectaculaire instrumentale bijdragen van trompet en hoorn. • 47 missen, waarvan 9 Duitse missen - Missa Sancti Hieronymi, MH 254, voor soli koor en zes hobo’s, 2 fagotten, drie trombones, contrabas en orgel, 1777 - Missa Sancti Aloysii, MH 257, 1777 - Missa Hispanica, MH 422, 1792 - Duitse mis in Bes grote terts (“Hier liegt vor deiner Majestät”), MH 560 - Missa Sancti Francisci Seraphici in d kleine terts, MH 826, 1803 - Missa sub titulo Sancti Leopoldi in festo Innocentium, MH 837, 1805 • 2 requiems - Requiem pro defuncto Archiepiscopo Sigismundo (Requiem voor de begrafenis van Aartsbisschop Siegmund von Schrattenbach) in c kleine terts, MH 155, sterke overeenkomst met het Requiem van van Wolfgang Amadeus Mozart • 47 antifonen • 5 cantates • 7 motetten • 65 Canticles - Lauda Sion in G grote terts, MH 215, Michaël Haydn wilde dat bij zijn begrafenis hebben gezongen • 130 Gradualen • 16 Hymnes • 65 Offertoria • 19 (series) psalmzettingen - Vesperae pro festo sanctissimae Innocentium MH 200/294/304/307, 1774-1781, 8 vesperpsalmen, voor het feest van de onschuldige kinderen op 28 december • 42 andere religieuze werken • 14 wereldlijke cantates • 44 symfonieën - Symfonie nr. 25 in G grote terts, MH 334, 1783, lange tijd aangezien voor een symfonie van Mozart (nr. 37; K 444); mooi werk, dat, sinds in 1907 ontdekt werd dat het van Michaël Haydn was, nauwelijks meer wordt uitgevoerd. • 13 concerten - concerto in C grote terts voor orgel of klavecimbel en altviool, MH 55 - trompetconcerto in D grote terts, MH 104 - fluitconcerto nr. 2 in D grote terts, MH 105 - hoornconcerto in D grote terts, MH 134 - clarinetconcerto in A grote terts - tromboneconcerto in D grote terts • 21 serenades voor orkest • 20 series dansen voor orkest • 20 marsen voor orkest - Marcia Turchesca in C Major, MH 601, verwijzing naar Turkse muziek • 42 (series) kamermuziekwerken - Strijkkwintet in C grote terts, MH 187 - Fluitkwartet voor fluit, viool, altviool en cello in D grote terts, P 117, - 20 Galanterien voor twee dwarsfluiten - Quartetto in C grote terts voor viool, althobo (Engelse hoorn), cello and continuo, MH 600 - Divertimento in Es voor voor altviool, cello en contrabas, in 1970 ontdekt; - Divertimento (Quintet) in Es grote terts voor klarinet, fagot, hoorn, viool en altviool, 4 juli 1790, MH 516 - Divertimento à 3 in C grote terts, MH 27 - Divertimento à 3 in C grote terts, MH 179 - 4 Duo sonatas voor viool en altviool, MH 335 – 338, in opdracht van aartsbisschop Hieronymus Graf von Colloredo van Salzburg. Het was een opdracht voor zes sonates, Mozart schreef de laatste twee K 423 and K 424), zonder dat de aartsbisschop het verschil kon ontdekken. • 8 aria's • 65 canons • 97 koorliederen • 46 liederen • 20 pianowerken
Vincenzo Manfredini (Pistoia, Italië, 22 oktober 1737 – Sint Petersburg, 5 of 16 August 1799) was de zoon van Francesco Onofrio Manfredini, die hem zijn eerste muzieklessen gaf. Daarna studeerde Vincenzo Manfredini bij Perti in Bologna en bij Fioroni in Milaan. In 1758 ging zijn oudere broer Giuseppe, castraatzanger, naar Moskou met Giovanni Battista Locatelli’s operagezelschap en Vincenzo ging met hem mee. Eenmaal in Sint Petersburg, werd hij maestro di cappella bij Peter Fedorovich. Toen Peter in 1762 Tsaar werd maakte hij Vincenzo Manfredini maestro van het Italiaans operagezelschap van het hof. Dat bleef zo onder Tsarina Catherine II (1762-1796). In 1769 kwam hij met pensioen terug in Bologna. Toen Pavel Petrovich Tsaar werd in 1796, nodigde hij zijn voormalige muziekleraar uit. Vincenzo Manfredini kwam september 1798 aan, nam geen betrekking meer aan en overleed het volgende jaar in Sint Petersburg. Vincenzo Manfredini componeerde • 8 opera’s • 5 balletten • 2 cantates • 2 requiems • 1 oratorium • 1 motet • 1 concert • 6 symfonieën • 6 strijkkwartetten • duetten • kanons • aria’s • 15 klavecimbelwerken
Baltasar Jaime Martínez Compañón (Cabredo, Spanje, 1737 – Bogota, Colombia, 17 augustus1797) studeerde kerkrecht aan de Universiteiten van Huesca en Zaragosa in Aragón. In 1761 werd hij priester en in 1763 studeerde hij af als doctor. In 1766 was hij adviseur van het Heilig Officie van de Inquisitie in Madrid. In 1767 benoemde Koning Karel III van Spanje Martínez Compañón als koormeester van de kathedraal van Lima. Van 1770 tot 1778 was hij rector van het Sint Toribio seminarie in Lima. 25 februari 1778 werd hij door koning Karel III benoemd tot bisschop van Trujillo in Peru Hij zette daar speciale scholen op voor Indiaanse jongens en meisjes om ze boekhouden, vakmanschap en basisliteratuur te leren. Hij zette ook een plan op voor de bouw van een mijnstad bij Hualgayoc zilvermijn, buiten Cajamarca. Op 12 maart 1791 werd Martínez Compañón aartsbisschop in Bogotá in Colombia. Hij repareerde lokale kerken, vestigde vijf basisscholen en opende een seminarie. Martínez Compañón liet de Codex Martínez Compañón, ook wel Codex Trujillo del Peru achter: negen banden met 1.411 waterverfafbeeldingen van mensen, planten en dieren uit Trujillo, getekend door plaatselijke kunstenaars. De codex bevat ook 20 partituren, genoteerd tijdens vieringen of op de straatfeesten in de dorpen rondom Trujillo. Mooie liedjes. Adrián Rodriguez van der Spoel schreef er een standaardwerk over: Bailes, Tonadas y Cachuas - The music of the codex Trujillo del Perú. Martínez Compañón componeerde • 4 cachua’s (Indiaanse barokke rondedansen) • 11 tonada’s (Chileense volkssongs) - El diamante , de Chachapoias. Blad 187 • 5 instrumentale dansen, vol Zuid-Amerikaanse ritmen Jean-François Tapray (Nomeny, Lotharingen, Frankrijk, 1737 of 1738 – Fontainebleau (?), tussen 1810 en 1819 was de oudste zoon van een muzikantengezin. Vader Jean Taperet, (* Chaumont, 1700), organist in parochies van Nomeny, Jussey (1740), Gray(1746), en Dole (1753) gaf al zijn kinderen een muzikale opvoeding. In Dole speelde de jonge Jean-François Tapray als begaafd wonderkind al snel op het nieuwe grote orgel in de Notre Dame van Dole, in 1754 werd hij er benoemd als organist. Na talloze conflicten met de kerkleiding verbrak Jean-François Tapray het contract in 1759. In 1765 vestigde hij zich, ondertussen getrouwd, in Besançon, waar en van waaruit hij allerlei orgelwerkzaamheden verrichtte. Van 1773 tot 1786 was hij eerste organist van de orgels van de Koninklijke Militaire School in Parijs. Daarna kreeg hij een Koninklijk Pensioen. Ondertussen gaf hij ook veel klavecimbellessen in de hogere kringen van Parijs en ontwikkelde een enthousiaste belangstelling voor de nieuwe pianoforte, waar hij zijn laatse composities dan ook aan wijdde. De revolutionaire periode kon hij als docent en dirigent tamelijk goed overleven, in 1810 was hij er nog, maar hoe en wanneer hij is overleden is volstrekt onduidelijk. Jean-François Tapray componeerde • 7 symfonieën (met klavecimbel) • 7 klavecimbel- (of orgel-)concerten • 21 klavecimbelsonaten • enkele andere klavecimbelwerken - Les Sauvages avec des Variations pour le clavecin 4 variaties over het thema van Rameau uit het vierde bedrijf van Les Indes Galantes, 1770, is Trapay’s bekendste werkje geworden. • 25 pianosonaten • 9 triosonates • 4 kwartetten met klavecimbel of pianoforte • 1 pianosonate voor vier handen
Johann Christoph Oley (Bernburg, Duitsland, gedoopt 3 juni 1738 – Ascherleben, 20 januari 1789) werd in 1755 organist van de kerk in Bernburg. In januari 1762 verhuisde hij naar de kerk van St Stephan in Aschersleben vanwege het prachtige orgel daar. Om in zijn onderhoud te kunnen voorzien werkte hij ook als hulponderwijzer. Johann Christoph Oley componeerde • 14 klavecimbelvariaties • 4 boeken koraalvariaties • 77 andere orgelwerken • 8 kamermuziekwerken met orgel
Anna Lucia Bon (di Venezia) (Bologna, Italië, gedoopt 11 augustus 1738 – Venetië ? ná 1767) was de dochter van de Bolognese artiest, librettist en scenograaf Girolamo Bon en zangeres Rosa Ruvinetti. Haar ouders reisden met een door vader Girolamo Bon geleid operagezelschap door heel Europa. Anna werd op vierjarige leeftijd, op 8 maart 1743, als muziekleerling in het "Ospedale della Pietà" in Venetië als "figlia di spese" opgenomen: ze was geen vondeling maar een betalende leerling. Zij kreeg les op altviool van Candida della Pièta en werd lid van het koor, dat onder leiding stond van Nicola Porpora. Op 16-jarige leeftijd kwam Anna bij haar ouders terug aan het hof van Markgraaf Friedrich von Brandenburg-Bayreuth in Bayreuth. Ze werd daar toen maar meteen tot Virtuosa di musica di camera (“kamermuziekvirtuoos”, een titel die tot vandaag dag nog in Duitsland en Oostenrijk aan begaafde musici wordt verleend) benoemd. Er is een bericht bewaard gebleven dat ze 20 juli 1756 in Dresden als operazangeres optrad, vermoedelijk in het operagezelschap van haar ouders. In 1762 vertrok de familie naar het hof van Nicolaas I Jozef Esterházy in Eisenstadt, waar Anna in het ensemble van Joseph Haydn tot 1765 meespeelde. Er is nog een notitie over Anna Bon aan het hof Esterhazy van 15 april 1765. Daarna ontbreekt elk spoor. Volgens tijdgenoot componist Ernst Ludwig Gerber was Anna Bon in 1767 in Hildburghausen, Thuringia, ondertussen getrouwd met een hofzanger: Mongeri, maar er zijn nogal wat twijfels over de waarde van dat bericht.Anna Bon componeerde • 1 opera • 1 motet • 1 offertorium • 1 aria • 6 sonaten voor dwarsfluit, cello en klavecimbel, opus 1, 1756, opgedragen aan Markgraaf Friedrich von Brandenburg-Bayreuth, zwager van de fluitspelende Frederik de Grote van Pruisen; • 6 divertimenti voor twee dwarsfluiten en basso continuo, opus 3, 1759, opgedragen aan Charles Theodore, kroonprins van Beieren • 6 klavecimbelsonates, opus 2, 1757, opgedragen aan Ernestina Augusta Sophia, prinses van Saksen-Weimar
Leopold (Ludwig) Hofmann (Hoffman, Hoffmann, Wenen, Oostenrijk; 14 augustus 1738 – 17 maart 1793) was de zoon van een hoogopgeleide hofbeambte. Hij werd op zijn 7de koorzanger in de kapel van keizerinweduwe Elisabeth Christine, zijn leraar daar was František Tůma. Later studeerde hij viool bij Giuseppe Trani en klavecimbel en compositie bij Georg Christoph Wagenseil. Leopold Hofmann was zijn hele leven werkzaam als muzikant en muziekdocent in Wenen. In 1758 werd Leopold Hofmann muzikant aan St. Michael's. In 1764 werd hij koorleider aan de Sint Petrus Kerk, in 1766 werd hij daar Kapellmeister. In 1769 werd Leopold Hofmann muziekdocent van de Koninklijke familie. Vanaf 1772 was Leopold Hofmann Kapellmeister aan de Sint Stefanus kathedraal. Op 9 mei 1791 werd op zijn verzoek Wolfgang Amadeus Mozart aangesteld als assistent-Kapellmeister . Op een gegeven moment werd Leopold Hofmann erg ziek en hoopte Wolfgang Amadeus Mozart zijn kapelmeesterschap na zijn dood over te nemen. Maar Leopold Hofmann overleefde zelfs Wolfgang Amadeus Mozart en hield zijn post tot zijn dood. George Cook Kimball en Allan Badley zijn gepromoveerd op het werk van Leopold Hofmann en hebben de werken voorzien van een Kimball (symfonieën) of een Badley (concerten) nummer Leopold Hofmann componeerde • 2 missen • 1 requiem • 1 ander religieus werk • 67 symfonieën • 26 klavecimbelconcerten • 13 fluitconcerten - fluitconcerto in D grote terts, Badley II:D1, lang toegeschreven aan Joseph Haydn Hob. VIIf:1 • 6 hoboconcerten • 46 andere concerten • kamermuziekwerken - Six divertimenti, opus 1, voor viool of altviool, cello en violone, 1775
Frederick William Herschel (Hannover, Duitsland, 15 november 1738 – Slough, Engeland, 25 augustus 1822) werd geboren als Friedrich Wilhelm Herschel. Hij was een van de tien kinderen van Isaac Herschel en Anna Ilse Moritzen, van Joodse afkomst, maar bekeerd tot het Duitse Lutheranisme. Isaac Herschel was hoboïst in het militaire harmonieorkest in Hannover. Wilhelm en zijn broer Jakob werden hoboïsten in het Hannoverse infanterieregiment. Toen de markgraaf van Hannover in 1755 koning George II van Engeland werd, moest het regiment naar Engeland. Toen een oorlog met Frankrijk dreigde, werd het infanterieregiment teruggeroepen naar Hannover. De zevenjarige oorlog brak uit en het regiment werd verslagen bij de Slag van Hastenbeck. Isaac Herschel liet zijn beide zoons hun veiligheid zoeken in Engeland. Wilhelm was toen 19 jaar. Al snel veranderde hij zijn naam veranderde in Frederick William Herschel. Naast hobo leerde hij viool, klavecimbel en orgel spelen. In 1761 werd hij door Charles Avison aangenomen als eerste violist en vioolsolist in het orkest van Newcastle. William Herschel ging daar in Sunderland wonen. Daarna verhuisde hij naar Halifax waar hij eerste organist werd in de Johannes de Doperkerk. In 1766 werd William Herschel organist van de Octagon Chapel in Bath, en werd daarnaat ook dirigent van de Openbare Concerten. 24 August 1772 kwam zijn jongere zus Caroline ook naar Engeland en ging bij hem in huis wonen in de New King Street in Bath. In 1780 werd William Herschel dirigent van het Bathorkest. Bij de concerten zong zus Caroline vaak sopraan. William Herschel studeerde voor zichzelf wiskunde en astronomie, en deelde die passie met zus Caroline. Hij bouwde eigenhandig een enorme telescoop met een brandpuntsafstand van 12 meter, op dat moment de grootste ter wereld. William Herschel ontdekte dat de zon onderdeel is van de Melkweg, een platte schijf van sterren. Op 13 maart 1781 ontdekte hij de planeet Uranus. Koning George III benoemde hem daarop als hofastronoom. In 1785 publiceerde William Herschel "On the Construction of the Heavens", waarin hij de eerste beschrijving van de Melkweg in drie dimensies geeft. 8 mei 1788 trouwde William Herschel met de weduwe Mary Pitt (geboren Baldwin). Ze gingen wonen in Slough en kregen één kind: John, geboren op 7 maart 1792. In 1800 ontdekte hij het bestaan van infrarood licht. In 1816 werd hij in de adelstand verheven en heette vanaf die tijd sir William Herschel. Hij is begraven bij de St Laurencekerk, Upton, Slough. William Herschel catalogiseerde meer dan 800 dubbelsterren en 2500 nevels. Zijn enige zoon John Herschel ontdekte er nog meer en publiceerde de ontdekte nevels als General Catalogue of Nebulae. Het huis waar William Herschel en zijn zus woonden in de New King Street 19 in Bath is nu het Herschel Museum of Astronomy De infrarood ruimtetelescoop Herschel, die de ESA op 14 mei 2009 lanceerde, is naar William en Caroline Herschel genoemd. Net als de William Herschel-telescoop op het Canarische eiland La Palma. William Herschel componeerde • 24 symfonieën • 14 concerten • vocale werken waaronde een "Te Deum", psalmen, motetten en liederen. • 1 andante voor houtblaasoctet • 18 sonates voor viool en begeleiding • 100 orgelwerken • 40 klavecimbelwerken • 24 capricci en 1 sonata voor viool solo
Johann Baptist (Jan Křtitel) Vanhal (Vaňhal, Wanhal, Wanhall of van Hall) (Nechanice, Bohemen, 12 mei 1739 - Wenen, 20 augustus 1813) was zoon van een boer. Zijn eerste muzieklessen kreeg hij van de plaatselijke musicus Antonín Erban. In 1757 was hij in Opočno werkzaam als organist en in 1759 werkte hij als koormeester in Hněvčeves. Vanhal werkte voor de familie van gravin Schaffgotsch. Met de hulp van de gravin kon hij in 1760 naar Wenen vertrekken om er les te volgen bij Karl Ditters von Dittersdorf. Toen Baron Isaac van Riesch uit Dresden een eigen orkest wilde oprichten, ging Johann Baptist Vanhal naar Italië. Daar leerde hij onder anderen Christoph Willibald von Gluck en Florian Gassmann kennen. Twee van zijn opera's werden in Florence opgevoerd. Samen met Florian Gassmann keerde Johann Baptist Vanhal terug naar Wenen en vestigde zich er als zelfstandig musicus. Johann Baptist Vanhal verbleef van 1772 tot 1780 op het landgoed van de Hongaarse graaf J. Erdődy en vestigde zich daarna in Wenen. Johann Baptist Vanhal heeft ongelooflijk veel muziek geschreven. Veel daarvan is alleen als manuscript bewaard. Zijn muziekwerken worden weinig uitgevoerd, terwijl ze toch net zo de moeite waard is als die van Haydn. Johann Baptist Vanhal componeerde • 77 symfonieën. - symfonie in e kleine terts Bryan e2; omstreeks 1772CD Camerata Schweiz onder leiding van Howard Griffiths cpo 777 -612-2 - symfonie in G grote terts Bryan G8, 1774 - symfonie in C grote terts Bryan C9, omstreeks 1774 • 36 concerten - celloconcert in C grote terts, aantrekkelijk concert • 300 kamermuziekwerken - 3 sonates voor klarinet en piano, omstreeks 1801 - 74 werken voor twee violen (of viool en altviool) en basinstrument (violone of cello) + Divertimento in G grote terts voor viool, altviool en violone (of cello) • 2 opera’s • 60 missen • 56 offertoires • 10 litanieën • 32 motetten • 36 orgelwerken • 172 piano(klavecimbel)werken, • 40 (series) werken voor klavecimbel of piano vier handen - 24 duettini, 1809
August Carl Ditters von Dittersdorf (Wenen, 2 november 1739 - kasteel Rothlhotta bij Nové Dvory, Midden-Bohemen, 24 oktober 1799) was de zoon van militaire kleermaker Paul Ditters, die werkte voor het Oostenrijkse Keizerlijke leger van Karel VI, en Anna Vandelin. August Carl Ditters werd opgeleid op een Jezuïetenschool en kreeg vanaf zijn zevende jaar vioolles. Vanaf zijn tiende kreeg hij les van van J. P. Ziegler. In 1750, 11 jaar oud, werd hij als violist aangenomen in het orkest van een Weense Benedictijnerkerk. Prins Josef van Saksen– Hildburghausen, chef van de artillerie, nam hem een jaar later als page aan en zorgde dat hij een gedegen muzikale opleiding kreeg: viool bij Francesco Trani en contrapunt en compositie bij Giuseppe Bonno. Hij kwam terecht in het hoforkest van keizerin Maria Theresia en in 1761 het Theaterorkest van het Keizerlijke hof, waarvan hij in 1762 dirigent werd. In 1763 werd hij door Christoph Willibald von Gluck meegenomen naar Italië, waar hij veel succes had als vioolvirtuoos. Terug in Oostenrijk werd hij in 1764 aangesteld als kapelmeester van de bisschop Adam Patachich in Siebenbürgen van Grosswardein, als opvolger van Michael Haydn en een paar jaar later kwam hij terecht in kasteel Johannesberg in Javornik (tegenwoordig Tsjechië), waar hij de leiding kreeg van het culturele centrum rond het hof van Philipp Gotthard von Schaffgotsch, prins-bisschop van Breslau. In 1771 werd hij aangesteld als hofcomponist. In 1773 werd hij vanwege zijn verdiensten door de keizer in de adelstand verheven en kon hij von Dittersdorf achter zijn naam schrijven. Omstreeks 1790 werd Carl Ditters von Dittersdorf Kapellmeister van het orkest van hertog Carl Christian Erdmann von Württemberg-Oels (1716–1792) in het tegenwoordige Oleśnica. Carl Ditters von Dittersdorf overleed drie dagen nadat hij zijnautobiografie had voltooid. Hij is begraven op de begraafplaats van Deštná in Tsjechië. Im 1913 werd die Dittersdorfgasse in Wenen, wijk Hernals, naar Carl Ditters von Dittersdorf vernoemd. Carl Ditters von Dittersdorf componeerde • 40 opera’s - Doktor und Apotheker, komische opera in twee bedrijven, libretto Johann Gottlieb Stephanie junior, gebaseerd op de Franse komedie L'apothicaire de Murcie van een anonieme auteur, 11 juli 1786 - Die Liebe im Narrenhaus, 1787, komische opera in twee bedrijven, libretto Gottlieb Stephanie junior, met een buitengewoon gecompliceerde coloratuuraria, gecomponeerd voor Josepha Weber, de schoonzus van Wolfgang Amadeus Mozart. • 4 Oratoria • 16 Missen • 1 Requienmis • 3 Cantates • 205 andere kerkelijke werken • 125 symfonieën • 50 concerten - 6 hoboconcerten + concerto voor hobo d’amore in A grote terts, prachtig. • 145 kamermuziekwerken - 6 Trios voor twee violen en violone, of ander basinstrument, opus 6, 1771, vrolijk en meeslepend - zes strijkkwintetten voor twee violen, altviool, cello en contrabas, 1782 • 136 pianowerken
|