Componisten vanaf 1740
Guillaume Lasceux (Poissy, 3 februari 1740 ̶ Parijs, 1831) begon in 1758 zijn carrière als organist van de parochie St-Martin in Chevreuse. In 1762 vestigde hij zich in Parijs, om compositie te studeren bij Carles Noblet, organist en klavecinist bij de Opéra. In 1769 volgde hij hem op en werd hij ook organist in St-Aure. In 1779 werd hij daarnaast organist van het klooster van de Minimes, Place Royale, aan het Collège van Navarre en aan het seminarie St-Magloire. Tijdens de revolutie verloor hij zijn meeste betrekkingen, en kon hij zich alleen in leven houden als begeleider van de diensten van de théophilantropes, een religie ter vervanging van het Christendom, in de kerk van Saint-Étienne-du-Mont, omgedoopt in “Temple de la Piété Filiale”. In 1803 kreeg hij, toen de Katholieke eredienst weer werd gedoogd, zijn betrekking als organist in dezelfde kerk weer terug. Hij hield dat vol tot 1819. Guillaume Lasceux componeerde • 4 opera’s • 1 mis • 2 motetten • liederen voor zangstem en begeleidend(e) instrument(en) • kamermuziek • veel orgelwerken
Ernst Dietrich Adolph Eichner (Bad Arolsen, Duitsland, gedoopt 15 februari 1740 ̶ Potsdam, voorjaar 1777) was de zoon van Johann Andreas Eichner (1694–1768), fagottist aan het hof van Waldeck. Zijn vader gaf Ernst Eichner zijn eerste fagot-, viool-, contrapunt- en compositielessen. Hij werd beroemd in heel Europa als een virtuoze fagottist. Ernst Eichner trouwde vóór 1760 met Maria Magdelena Ritter. Ze kregen een dochter omstreeks 1761: Adelheid Maria Eichner, die zangeres en componiste zou worden. Een tweede dochter Maria Catherina Elisabeth stierf een paar dagen na de geboorte. 1 september 1762 kwam Ernst Eichner in dienst van Hertog Christian IV van Pfalz-Zweibrücken als violist. Van 1768 tot 1772 was hij concertmeester van het hoforkest: het Mannheimer Orkest. In augustus 1773 treffen we Ernst Eichner aan als fagottist in dienst van de Pruisische kroonprins Friedrich Wilhelm II, in Potsdam. Ernst Eichner componeerde • 31 symfonieën • 20 concertos - harpconcerto in C grote terts, opus 6, nr. 1 - harpconcerto in G grote terts, opus 5, nr. 1 - harpconcerto in D grote terts, opus 5, nr. 2 - harpconcerto in D grote terts, opus 9 • 40 kamermuziekwerken - Zes fluitkwartetten, opus 4. • 6 klavecimbelsonates
Giovanni Paisiello (Tarente, 9 mei 1740 ̶ Napels, 15 juni 1816) was de zoon van dierenarts Francesco Paisiello, in dienst van Karel III, koning van Napels en Grazia Fuggiale. Op zijn achtste ging Giovanni Paisiello naar het Jezuïetencollege in Taranto in het vooruitzicht een juridische carrière te beginnen. Hij toonde zich echter zo muzikaal begaafd, dat iedereen vond dat hij op die weg verder moest en dus kreeg hij muziekles van tenor en luitist Don Carlo Resta. Op zijn dertiende ging Giovanni Paisiello met zijn vader mee naar Napels en kon daar gaan studeren aan het Conservatorio di San Onofrio. Compositie bij Francesco Durante en contrapunt bij Joseph Doll. Nadat hij zijn opleiding had afgerond, slaagde Paisiello er snel in een gevestigd operacomponist te worden, met een bijzondere aanleg voor de opera buffa. In 1772 trouwde Giovanni Paisiello met Cecilia Pallini, het werd een gelukkig huwelijk. In 1776 werd Giovanni Paisiello kapelmeester in Sint-Petersburg aan het hof van tsarina Catharina II van Rusland, als opvolger van Tommaso Traetta. Gedurende die periode schreef hij een aantal werken in opdracht van het Russische hof, bestemd om te worden uitgevoerd in het Theater van de Hermitage. Onder meer schreef hij een variatie op La serva padrone (1781), oorspronkelijk een werk van Giovanni Battista Pergolesi. Een ander werk uit zijn "Russische tijd", de opera Il Barbiere di Siviglia gold als een van de grootste komische opera's ooit. Het werk, gebaseerd op het toneelstuk Le Barbier de Séville (1775) van Pierre Beaumarchais, was zo beroemd dat Rossini in 1816 slechte kritieken kreeg toen zijn Il Barbiere de Siviglia in première ging, omdat zijn werk vergeleken werd met het werk van Giovanni Paisiello. Rond het begin van de negentiende eeuw werd Paisiello's Barbiere di Siviglia opgevoerd in alle Europese theaters. Wolfgang Amadeus Mozart is hierdoor beïnvloed bij het schrijven van zijn opera Le Nozze di Figaro. In 1784 keerde Paisiello terug naar Italië; de kou van het Russische klimaat kon hij niet langer verdragen. Hij kreeg hij een aanstelling als hofdirigent bij Ferdinand IV van Napels, in Napels. Bij de revolutie in Napels in 1799 koos hij de kant van de (Franse) republikeinen om zijn muzikale werkzaamheden te kunen blijven uitvoeren. In 1802 werd Giovanni Paisiello uitgenodigd in Parijs door Napoleon. Hij had zijn waardering gewonnen door in 1797 een mars te componeren voor de begrafenis van Generaal Hoche. Napoleon vroeg hem zijn kapel te organiseren en te leiden. Omdat zijn opera's in Parijs in het geheel niet meer werden gewaardeerd, ging hij in 1803 weer terug naar Napels, waar hij al zijn werkzaamheden weer kon oppakken onder de Franse leiding. Toen de heerschappij van de Bourbons in 1815 door het Congres van Wenen werd hersteld, werd het even moeilijk voor Giovanni Paisiello omdat Ferdinand niet echt blij was met zijn republikeinse keuze. Ferdinand verleende op den duur alle medewerkers aan het republikeinse regime amnestie en Giovanni Paisiello kreeg tot zijn dood in juni 1816 zijn koninklijke werkzaamheden weer terug. De Amerikaanse musicoloog Michael F. Robinson heeft in 1993 een thematische catalogus van Paisiello's werken uitgegeven en voorzien van een R.-nummer Giovanni Paisiello componeerde • 94 opera’s - Gli astrologi immaginari (I filosofi immaginari), R 1.58, 1779 - La serva padrona, R 1.63, 1781 - Il Barbiere di Siviglia ovvero La precauzione inutile, 1782, in die tijd een wereldberoemde opera. Toen Mozarts' schoonzus Josepha Weber daar in 1789 de hoofdrol van Rosina in zong, componeerde Mozart de inlegaria "Schon lacht der holde Frühling" er voor haar bij. - Pirro, 1787 - Nina, 1789 - L'amor contrastato, 1789, opera buffa, in 1790 gereviseerd als La molinara; de duetaria “Nel cor più non mi sento” werd onsterfelijk omdat Beethoven er een variatiewerk met 6 variaties op baseerde. In 1821 componeerde Paganini 7 variaties op dat thema. Een aantal andere componisten deden dat ook • 20 wereldlijke cantates • 9 missen • 11 misdelen • 5 passionen - La Passione di Gesù Cristo, R 3.02 libretto Metastasio, 1783. Metastasio had het libretto voor Antonio Caldara geschreven, maar die toonzetting beviel hem maar matig. Er volgden nog 52 andere zettingen - Passio di San Giovanni R 3.04 • 2 oratoria • 3 kerkelijke cantates • 48 religieuze werken voor de kapel van Napoleon • 38 psalmen en gezangen • 5 motetten • requiem voor Gennara di Borbone • 8 pianoconcerten - pianoconcert nr. 4 in g kleine terts, R 8.16, vóór december 1788 • 9 strijkkwartetten • 8 andere instrumentale composities - Marche funèbre pour le Général Hoche in c klein, R 8.22, 1797 - Andante voor hoorn en harp in C grote terts, R 8.23, 1804 • talloze liederen
Luigi Gatti (Lazise, Italië, 7 oktober 1740 – Salzburg, 1 maart 1817) was de zoon van organist Francesco della Gatta. Luigi Gatti zong tenor in de kerk van Santa Barbara in Mantua en werd daar later tot priester gewijd. Omstreeks 1780 werd hij als opvolger van Giuseppe Lolli Hofkapellmeister in Salzburg bij vorst/aartsbisschop Hieronymus Graaf Colloredo (1732–1812). Dit tot teleurstelling van Leopold Mozart, die dat graag zelf had willen worden. Van 1801 tot 1804 hielp Luigi Gatti Nannerl Mozart bij het op orde brengen van onbekende werken van haar overleden broer Wolfgang Amadeus. Daarover correspondeerde hij nogal eens met uitgeverij Breitkopf & Härtel. Luigi Gatti werd op het Sebastiaanskerkhof in Salzburg begraven. Luigi Gatti componeerde • 6 opera’s • 3 balletten • 6 oratoria • 13 cantates • 20 missen • 1 requiem • 75 motetten • 5 concerten • 4 andere orkestwerken • 25 kamermuziekwerken
André Ernest Modeste Grétry
(Luik, 8 februari 1741 ̶ Montmorency,
24 september 1813) was amper zes Het succes van een grote mis in 1758 leverde hem een studiebeurs op die hem in staat stelde in Rome in Italië verder te studeren aan het Luiks muziekopleidingsinstituut. Hij ging er te voet heen, want geld voor een paard of een koets was er in de familie niet. Na tweeënhalve maand 1200 kilometer lopen kwam hij er omstreeks Pinksteren 1761 aan. In Rome was André Grétry leerling van Giovanni Battista Casali, in Bologna van Padre Martini, die ook Mozart les gaf. Nadat André Gretry een opera-comique van de Franse componist Alexandre Monsigny onder ogen had gekregen, wilde hij zich in die nieuwe manier van operaschrijven verdiepen en vertrok hij naar Frankrijk. In 1768 vestigde hij zich in de Parijs. en spoedig werd hij één van de meeste geliefde theatercomponisten. Hij werd dé uitblinker in het genre van de opéra comique en een graag geziene gast aan het Franse hof. André Grétry werd de muziekleraar van Marie-Antoinette, huiscomponist en huisrecensent. Toen in 1789 de Franse Revolutie uitbrak, gingen al zijn koninklijke titels en jaargelden in rook op. André Grétry probeerde er het beste van te maken en schreef muziektheater waar de revolutionairen van hielden (Guillaume Tell). Zijn medewerking aan de opera Le Congrès des Rois, waarin koningen belachelijk werden gemaakt en de publicatie van een geschrift waarin de revolutie wer verheerlijkt werkte goed uit. André Grétry werd officieel Frans staatsburgenr. Hij werd nauw betrokken bij de oprichting van het vermaarde Conservatoire national supérieur de musique in 1795 en werd er één van de vijf onderwijsinspecteurs. André Gretry schreef raadgevingen aan jonge muzikanten ("Conseils aus jeunes musiciens") waaronder: Wie op genie kan bogen, laat hij komische opera's componeren, zoals ik, wie alleen talent heeft, laat hij eenvoudige opera's maken zoals Gluck, wie genie noch talent bezit moet maat smfonieën gaan schrijven, als Haydn. Hij had geen gebrek aan eigendunk. Hij werd begraven op het Parijse kerkhof Père-Lachaise, maar zijn hart werd overeenkomstig zijn laatste wilsbeschikking naar zijn geboortestad Luik overgebracht waar het thans rust onder het Grétrystandbeeld voor de Luikse koninklijke opera.André Grétry schreef • 66 opera's, waaronder enkele meesterwerken - La Vendemmiatrice (De druivenplukster), opera in twee intermezzi, 1765 - Les Mariages samnites, opera in 1 akte, libretto P. Légier, naar ”le château du prince de Conti” van van Jean-François Marmontel; 1768, zijn eerste Franse opera, een flop van jewelste - Le Huron, opera in 2 aktes, libretto Jean-François Marmontel, naar «L'Ingénu» van Voltaire, 20 augustus 1768, het begin van een glanzende carrière - Lucille, opéra comique (“comédie mêlée d'ariettes”), in één akte, libretto Jean-François Marmontel, 5 januari 1769; mooie sopraanaria: Au bien suprême. - Silvain, comédie-Italienne in 1 akte, 19 februari 1770, libretto Jean-François Marmontel, naar Salomon Gessner, «Erast» - Zémire et Azor, 1771, gebaseerd op het sprookje a Belle et La Bête - Céphale et Procris, ou L'amour conjugal, ballet héroïque in drie bedrijven, libretto Jean-François Marmontel, naar Ovidius Metamorphosen, 30 December 1773, geschreven voor het huwelijk van een kleinzoon van Lodewij XV. - La Fausse Magie, comédie-Italienne in 2 aktes, 1 februari 1775, libretto Jean-François Marmontel; 3 keer gereviseerd, het laatst in 1778 - Le Jugement de Midas, opera in 3 aktes, libretto D’Hèle, naar Kane O'Hara, 28 maart 1778, - L'amant Jaloux, 1779, - La caravane du Caire, opéra-ballet in drie bedrijven, libretto Etienne Morel de Chédeville, 30 october 1783. Eén van Grétry’s succesvolste opera’s met meer dan 500 uitvoeringen; een stel Europeanen wordt gevangen genomen en als slaaf aan rijke sjeiks en pasja’s verkocht. Een (poging tot) ontsnapping volgt en dan komt er een happy end. Erg leuke muziek - L’épreuve villageoise (de proef van het dorpsmeisje), opéra bouffon in twee bedrijven, libretto Pierre Desforges, 24 juni 1784 de revisie van een werk dat Théodore et Paulin heette, en dat één keer eerder in 1784 werd opgevoerd maar nooit is gepubliceerd. In 1953 is de opera gereviseerd en opnieuw georkestreerd door Daniel Auber. Het dorpsmeisje Denise (sopraan) moet kiezen tussen Monsieur de la France (bariton) en dorpsjongen André (tenor) - Richard Coeur de Lion, 1784, met een "leidmotief", wellicht voor het eerst in een opera - Guillaume Tell, drame mise en musique, in 3 bedrijven in proza en verzen, libretto Jean-Michel Sedaine, naar Antoine-Marin Lemierre, 9 april 1791, kleurrijke partituur; hoofdpersonen: madame Tell (sopraan); de hooghartige, tirannieke Gessler, bariton, Guillaume Tell, tenor, Marie, de dochter van Willem Tell, sopraan, de zoon van Willem Tell, mezzosopraan. - Andromaque, 3 aktes, libretto Louis-Guillaume Pitra, naar de tragedie van Jean Racine, een pakkend, compact muziekdrama. • 7 sinfonie • 6 strijkkwartetteninfonie • fluitconcerten • fluitsonates • werken voor harmonieorkest • een mis • 7 motetten - Dixit dominis, voor 4 zangstemmen en orkest, 1762 - Confitebor tibi Domine, voor 4 zangstemmen en orkest, 1762 - De Profundis, 1762 • geboortecantate
Henri-Joseph (Heinrich Joseph)
Rigel (Riegel) (Wertheim am Main, Duitsland, 9 februari 1741 – Parijs,
Fr Henri-Joseph Rigel componeerde • 16 opera's. • 4 hiérodrama’s , oratoria’s over religieuze thema’s, zeer dramatische teksten - La sortie d'Egypte (de uittocht uit Egypte), 1774 - La destruction de Jericho (de val van Jericho), 1778, inclusief de krijsende inwoners van de stad - Jephté (de ongelukkige belofte van Jephta), 1783 • 3 (series) vocale revolutiewerken • andere vocale werk en • 19 symfonieën • 5 andere orkestwerken • 12 (series) kamermuziekwerken - 6 quatuors dialogués, opus 4, strijkkwartetten, omstreeks 1770 • cembalowerken
Johann André (Offenbach am Main, Duitsland, 28 maart 1741 – 18 jubi 1799) kwam uit een hugenotenfamilie uit Languedoc. Hij werkte zich van jongs af in als zijdefabrikant in het bedrijf van zijn ouders. Een vriend van hem die muziekles had in Frankfurt, gaf wat hij geleerd had in Offenbach aan Johann André door. In 1756 had hij een paar maanden basso continuoles van een een langsreizende muzikant. In 1760 en 1761 was hij in Franfurt als ambtenaar aan het werk tijdens de Franse bezetting. Hij hoorde daar de Franse opera’s, uitgevoerd door de theatergroep van Theobald Marchand, die hij voor Marchand maar meteen maar vertaalde als Duitse Singspiele. In 1772 had hij er al 12 vertaald en op een gegeven moment begon hij ze ook maar zelf te schrijven. In 1774 richtte hij in Offenbach am Main een van de eerste muziekuitgeverijen op, die niet afhankelijk waren van boekpublicaties. Johann André was een goede vriend van Johann Wolfgang von Goethe. Goethe schilderde hem af in het 17de deel van zijn autobiografie Dichtung und Wahrheit in 1775. In 1777 werd Johann André benoemd als muzikaal directeur van het Deutsches Theater in Berlijn. Zijn graf is op het Oude Kerkhof in Offenbach terug te vinden. Zijn zoon Johann Anton André nam de muziekuitgeverij van hem over en kreeg van Mozarts’ weduwe Constanze voor 3150 gulden het recht Mozarts’ werken uit te geven. Musikhaus André en Musikverlag Johann André, met een omvangrijk muziekarchief, bestaan nog steeds in het centrum van Offenbach. Johann André componeerde • 30 opera’s • 3 kamermuziekwerken • 6 liederen
Johann Gottlieb Naumann (Blasewitz, Duitsland, 17 april 1741 ̶ Dresden, 23 oktober 1801) was de oudste zoon van de kleine boer en belastingontvanger Johann Georg Naumann en Anna Rosina Ebert kreeg zijn eerste piano- en orgellessen aan de gewestelijke school in Loschwitz. Later kreeg hij aan de Kreuzschule in Dresden les van de organist en cantor, Gottfried August Homilius. Van 1759 tot 1763 maakte hij een uitgebreide reis naar Italië met de Zweedse violist Anders Wesström. Hij nam er les in Padua van Giuseppe Tartini, in Bologna van Padre Martini en in Venetië van Johann Adolf Hasse. In 1764 kreeg hij, op Johann Adolf Hasse's aanbeveling, een aanstelling als tweede componist van kerkmuziek aan het hof van Dresden. Daarna volgden promoties tot kerk- en kamermuziekcomponist (1765) en ten slotte kapelmeester (1776). Bij zijn composities gebruikte hij een akkoordvolgorde die bekend werd onder de naam “Dresden amen” en die later ook door andere componisten (Mendelssohn: Reformatiesymfonie, Wagner: opera Parsifal) regelmatig werd toegepast. Johann Gottlieb Naumann werd nogal gewaardeerd door graaf Löwenhjelm, de Zweedse diplomaat in Dresden. Op zijn voorspraak kreeg Johann Gottlieb Naumann in 1777 een aanstelling om de koninklijke hofkapel in Stockholm te hervormen. Daarnaast hielp hij koning Gustaf III met het stimuleren van operauitvoeringen. Er kwam een nieuw operagebouw, waar Johann Gottlieb Naumann ook opera’s voor componeerde. in 1785 en 1786 werd Johann Gottlieb Naumann uitgenodigd om in Kopenhagen de hofkapel te hervormen en de organisatie van de hofopera te verbeteren. Hij werkte er daarom ook als gastcomponist (voor opera's) en als dirigent. In 1786 keerde Johann Gottlieb Naumann terug naar Dresden waar hij een levenslange benoeming tot hoofdkapelmeester kreeg. In Dresden vervulde Johann Gottlieb Naumann een belangrijke rol in het muziekleven als organisator van concertseries, dirigent en componist. In 1792 trouwde hij met Catarina von Grodtschilling, de dochter van een Deense viceadmiraal. Ze kregen vier kinderen. Johann Gottlieb Naumann veranderde al vrij jong zijn naam in Johann Amadeus Naumann. Alle eerste drukken van zijn werken werden onder de naam Johann Amadeus Naumann uitgegeven. Johann Gottlieb Naumann componeerde • 25 opera’s - Cora och Alonzo, 1782, uitgevoerd bij de ingebruikneming van het nieuwe operagebouw in Stockholm. Gustaf Wasa, 1786, naar een idee van koning Gustaaf, lange tijd dé nationale opera van Zweden. - Orpheus og Eurydike, 1786, Deense opera. • 12 oratoria - La Passione di Gesù Cristo, 1767, libretto van Metastasio, naar aanwijzingen van Keizer Karel VI. Het libretto is door tientallen componisten gebruikt. Het lijdensverhaal word beschouwd door de ogen van Maria Magdalena, Petrus, Johannes en Jozef van Arimathea. - Betulia liberata, libretto Pietro Metastasio voor Pasen 1796 • 21 missen • 20 offertoria • 18 maria antifonen • 9 vespercycli • 3 psalmen • 3 andere Duitse religieuze werken • 20 wereldlijke cantates • 12 symfonieën • 1 pianoconcert • 12 vrijmetselaarsliederen • meer dan 40 andere liederen • 6 kwartetten voor klavecimbel, fluit, viool en contrabas • 24 (series) andere kamermuziekwerken • 4 sonates voor klavecimbel • 14 pianosonaten • 12 sonates voor glasharmonica • 6 (series) orgelwerken
Jean Paul Egide Martini (Martin) (Freystadt, Oberpfalz, Duitsland, 31 augustus 1741 ̶ Parijs, 14 februari 1816) was de zoon van docent en organist Andreas Martin en Barbara. Zijn moeder overleed toen Jean Martin 6 jaar oud was. Jean Martin kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader en studeerde daarna aan het Jezuïeten-college in Neuburg aan de Donau, waar hij op 11-jarige leeftijd al organist werd. In 1758 begon hij een filosofiestudie in Freiburg im Breisgau, maar stopte daarmee om verder te gaan in de muziek In 1760 vertrok Jean Martin naar Nancy in Lotharingen. Hij kwam er in dienst van Lunéville Stanislas I, de verbannen koning van Polen, Hertog van Lorraine en schoonvader van Lodewijk XV. Toen de Poolse koning in 1764 overleed ging Jean Martin naar Parijs. Hij nam er de naam Martini il Tedesco (Martin de Duitser) aan. Hij trouwde dat jaar 1764 met Marguerite Camelot, ook uit een organistenfamilie. In 1788 werd Jean Martini Surintendant de la musique du Roi voor kerkmuziek aan het hof voor kerkmuziek en directeur van de Parijse theaters. Door de Franse Revolutie verloor hij zijn ambten en vluchtte naar Lyon. In 1796 kreeg hij daar een baan aan het (nieuwe) Conservatoire de Musique. In 1802 werd hij er ontslagen. Daarna hield hij zich met kerkmuziek bezig. Na zijn 70e jaar beleefde hij nog de Restauratie van de Bourbon-monarchie In 1814 werd hij door de koning weer in zijn oude positie benoemd als Surintendant de la musique du Roi. Zijn laatste werk was een Requiem tot eer van de terechtgestelde Koning Lodewijk XVI, dat drie weken voor zijn eigen dood in Saint-Denis werd uitgevoerd. Jean Martini componeerde • 13 opera’s • 9 missen • 1 requiem, Messe des morts à grand orchestre, 1815, voor sopraan, tenor, bas, koor en orkest, voor een herdenkingsdienst voor de in 1793 vermoorde Franse koning Louis XVI en zijn vrouw Marie Antoinette. • 23 psalmen en motetten • 2 cantates • 18 orkestwerken • 100 werken voor harmonieorkest • 24 kamermuziekwerken • 25 (series) chansons en hymnes - Plaisir d'amour, chanson (romance) op tekst naar een nouvelle van Jean-Pierre Claris de Elvis Presley’s popstandard "Can't Help Falling in Love" is erop gebaseerd.
Bartholomeus Ruloffs (Amsterdam, gedoopt 29 oktober 1741 ̶ Amsterdam, 13 mei 1801) was de zoon van Reynier Ruloffs, fagottist en de broer van Jan Pieter Ruloffs, violist aan de Mozes- en Aäronkerk. In 1757 werd Bartholomeus Ruloffs violist in het orkest van de Amsterdamse Stadsschouwburg. In 1766 werd hij aangsteld als organist in de Nieuwezijdskapel. De Amsterdamse Stadsschouwburg brandde af in 1772, in 1773 volgde Bartholomeus Ruloffs Hendrik Chalon op als dirigent van het theaterorkest. Op 15 September 1774 werd het nieuw gebouwde theater met muziek van Bartholomeus Ruloffs ingewijd. In 1783 werd Bartholomeus Ruloffs organist van de Westerkerk en in 1791 dirigent van het Felix Meritis symfonie-orkest. In 1791 werd hij aangesteld als organist van de Nieuwe Kerk, en in 1793 ruilde hij dat voor het organistenschap van de Oude Kerk, waar hij tot zijn dood aan verbonden bleef. In 1793 trouwde Bartholomeus Ruloffs met zangeres Ernestina Louisa Anderegg. Acht jaar later werd met de klanken van het Requiem van Mozart op een droevige Nederlandse tekst ten grave gedragen Bartholomeus Ruloffs componeerde • 5 opera’s • 3 symfoniën • 1 bundel Musique Militaire 1785 • 6 vioolsonates • 3 bundels liederen voor zangstem en basso continuo of instrumenten - Muziekstukjes voor de proeve van kleine gedigten voor kinderen (H. van Alphen) (omstreeks 1789)
Anton Zimmermann (Široká Niva (Breitenau), Tsjechië (toen Silezië), omstreeks 25 december 1741 – Bratislava, Slowakije, oktober 1781) was een tijdje organist aan de kathedraal van Königgrätz (nu Hradec Králové, Tsjechië). Daarna werkte hij de grootste tijd van zijn korte leven als componist, violist, dirigent en manager van artisten in Bratislava, toen als Preßburg hoofdstad van Hongarije. In 1775, trouwde hij met Preßburgernaarse Elisabeth Liechtenegger. In 1776 kreeg hij daar een aanstelling als vorstelijk hofcomponist en kapellmeister bij de vorstbisschop van Hongarije, graaf József Batthyány. Hij bouwde daar een indrukwekkend orkest op met meer dan twintig muzikanten van uitzonderlijke kwaliteit. In 1780 werd hij ook organist van de kathedraal Anton Zimmermann componeerde tot nu toe bekend 276 werken • 1 Singspiel • 3 melodrama’s • 10 missen • 2 cantates • 23 motetten • 39 symfonieën, waarvan er twee lange tijd aan Joseph Haydn zijn toegeschreven • 8 concerten • 16 andere orkestwerken • 58 kamermuziekwerken • 12 zingareses voor piano
Henri Joseph (Henricus Josephus Jacobus) Tobi (Antwerpen, België, 1741 ̶ 1809) kwam uit een muzikantenfamilie. Hij was fagot-, hoorn- hobo- en klarinetspeler. Henri Joseph Tobi was poorter van Antwerpen en lid van Sint-Job en Sint-Maria-Magdalena, het gilde van de muzikanten. Daardoor werd hij in 1764 voor het leven benoemd tot één van de zes Antwerpse stadsspeellieden. Zij speelden dagelijks op het plein voor het stadhuis, begeleidden hoogwaardigheidsbekleders als die zich in de stad verplaatsten, traden op bij Blijde Intredes, cavalcades, processies en ommegangen. Ook in de kerk speelden tijdens de missen en tijdens de biddagen. In 1795, toen de Fransen na de Revolutie ook de Nederlanden hadden ingelijfd, werden de de ambachtsgilden afgeschaft. Door zijn goede relaties kon Henri Joseph Tobi zich in de Franse tijd als een soort muziek-ondernemer vestigen die heel wat lucratieve opdrachten voor zichzelf en zijn collega’s muzikanten in de wacht wist te slepen. Met zijn vrouw Anna Catharina de Ridder kreeg Henri Joseph Tobi negen kinderen, die allen in de Sint-Jacobskerk gedoopt werden en waarvan er vier als kind overleden. Henri Joseph Tobi componeerde • religieuze werken • kamermuziekwerken ‒ zes trio’s voor klarinet, viool en basso continuo, opus 1
Simon Le Duc (Parijs, Frankrijk, 15 januari 1742 ̶ 22 januari 1777) was leerling van Pierre Gaviniès. Vanaf zijn 17de jaar speelde hij als tweede violist in het Concert Spirituel in Versailles. In 1763 werd hij daar soloviolist en kapelmeester. Vanaf 1773 deelde hij die plek met François-Joseph Gossec en Pierre Gaviniès. Ze zetten veel werk uit Mannheim op de lessenaars, zodat het idioom van de Mannheimer School in Europa zich snel verbreidde. Simon Le Duc was een goede vriend van de Chevalier de Saint-Georges, die een herinneringsconcert na zijn overlijden dirigeerde. Zijn jongere broer Pierre Le Duc (1755–1818), was ook violist en muziekuitgever. Simon Le Duc componeerde • 5 symfonieën • 6 andere orkestwerken • 9 triosonaten • 8 vioolsonates met basso continuo • 12 duo’s voor twee violen • 1 sonate voor viool solo
Jean-Baptiste-Aimé Joseph (l’aîné) Janson (Valenciennes, Noordfrankrijk, gedoopt 9 maart 1742 ̶ Parijs, 2 september 1803) speelde tijdens het Concert Spirituel in Parijs, dertien jaar oud, een cello sonata op 23, 25 en 29 maart 1755. Op 22-jarige leeftijd kwam hij in dienst van de Prins van Conti, die een salonorkest had met koor en solisten. In 1783 maakte hij als cellist een rondreis door Europa. In 1788 werd hij surintendant de la musique bij de broer van Louis XVIII. In 1795 werd hij aangesteld als celloleraar aan het Conservatorium. Zijn broer Louis-Auguste-Joseph Janson [‘de jongere’] (1749- omstreeks 1815) was ook cellist en componist. Jean-Baptiste Janson componeerde • 1 motet • 1 mis • 1 Te Deum • 12 sonates voor cello en contrabas • 6 celloconcerten • 6 concerto’s voor cello solo • 6 trio’s voor 2 violen en violoncello • 9 quartors concertans voor twee violen, altviool en cello • 3 symphonies
Jean-Baptiste (Jan Křtitel) Krumpholtz, (Budenice, bij Zlonice, toen Bohemen, nu Tsjechië, 8 mei 1742 ̶ Parijs, 19 februari 1790) was de zoon van een fanfaredirigent in Praag bij graaf Kinsky en een harpiste. Jean-Baptiste kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader, die hem goed hoorn leerde spelen. De graaf stuurde hem in 1758 naar Wenen, om daar beter hoorn te leren spelen, maar Jean-Baptiste Krumpholtz nam les in harp, het instrument van zijn moeder, en muziektheorie bij J. Hochbrucker. Vanaf 1770 maakte hij uitgebreide concertreizen als harptvirtuoos. Vanaf 1772 werd hij een bekende harpdocent in Wenen. Hij werkte daar van 1773 tot 1776 voor vorst Nicolaas I Jozef Esterházy en studeerde ondertussen compositie en muziektheorie bij Joseph Haydn, kapelmeester aan het hof van vorst Esterházy. Vanwege zijn drukke concertreizen nam hij in 1776 afscheid van het hof. In 1778 verliet hij Wenen en vertrok naar Parijs. Daar gaf hij les aan onder meer Jean-Marie Plane, Jean Henri Benoit Pollet en de zoon van de Parijse harpbouwer François-Joseph Naderman. Jean-Baptiste Krumpholtz had een grote kennis van de harpbouw. De Parijse harpbouwers Naderman, Cousineau en Erard kregen van hem adviezen om het mechanisme van het instrument te verbeteren. Naderman construeerde op advies van Jean-Baptiste Krumpholtz een instrument met forte- en demper-pedaal. Sebastian Erard adviseerde hij om een dubbelpedaalinstrument te bouwen. In Metz werkte hij zes maanden intensief in de werkplaats van instrumentbouwer Christian Steckler. Hij gaf daar les aan diens dochter Anne-Marie (10 augustus 1766 - 15 november 1813), die zich snel ontwikkelde tot een fantastische harpvirtuoze. In 1777 nam Jean-Baptiste Krumpholtz haar mee naar Parijs, waar ze samen concerten gaven. In Parijs trouwde in 1778 met Marguérite Gilbert. Binnen een jaar stierf zij in het kraambed. Toen trouwde Jean-Baptiste Krumpholtz in 1783 maar met zijn 17-jarige protégé Anne-Marie Steckler. Zij kregen drie kinderen, toen vond Anne-Marie het wel genoeg en in 1788 begon ze een relatie met de briljante pianist Jan Ladislav Dussek. Met hem vluchtte ze dat jaar naar Londen, waarop Jean-Baptiste Krumpholtz van verdriet zichzelf in 1790 het leven benam door zich in de Seine te verdrinken. Zijn vrouw daarentegen had in Londen met de uitvoeringen van de door Jean-Baptiste Krumpholtz gecomponeerde harpconcerten en -sonates groot succes. Zijn broer Wenzel Krumpholz was violinist en mandolinespeler. Jean-Baptiste Krumpholtz componeerde • 6 harpconcerten • 3 andere orkestwerken • 4 sonates voor harp, 2 violen, 2 Franse hoorns en cello • 52 sonates voor harp of piano solo of met andere instrumenten • andere kamermuziekwerken met harp • liederen - liederen voor zangstem en harp, opus 10, 1783 ? + Je voulois Sylvie • preludes, variatiewerken en andere werken voor harp solo
Johann Andreas Kauchlitz (Johannes) Colizzi (Chrudim, toen Oost Bohemen, nu Tsjechië, omstreeks 1742 – Den Haag, 15 augustus 1808), had een zus die Lumilla heette, verder weten we niets van zijn jonge jaren af. De achternaam ‘Colizzi’ is vermoedelijk de Italiaanse versie van zijn derde voornaam Kauchlitz. Ergens moet hij een muziekopleiding hebben gehad. Als volwassene gaf hij klavecimbel en pianoles, componeerde en was een verdienstelijk etser. Op 15 juni 1766 kreeg hij een benoeming als docent Italiaans aan de Universiteit van Leiden. Het Leids Kunstgenootschap 'Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen' gaf zijn bundel met liederen en dansen uit ter gelegenheid van het huwelijk van prins-stadhouder Willem V van Oranje en prinses Wilhelmina van Pruisen. Johannes Colizzi trouwde op 11 mei 1772 als muziekleraar “Jan Collizzi” met Cornelia Maria van Dinter, dochter van de Leidse natuurkundige Dr. Hermanus van Dinter. Toen het jonge paar hun testament opmaakte bij een notaris in april 1774, woonde ze op de Nieuwe Rijn, bij de Visbrug. Ze kregen geen kinderen en Cornelia Maria overleed al in februari 1775. In 1777 werd Johannes Colizzi aangesteld als klavecinist bij de stadhouderlijke muziekkapel in Den Haag en muziekleraar van prinses Louise en prins Willem (de latere Koning Willem I) Nadat de muziekkapel was ontbonden in 1795 wegens de Franse Revolutie en de vlucht van Willem V naar Engeland, bleef Johannes Colizzi in Den Haag wonen. Johannes Colizzi werd begraven op de begraafplaats Oud Eik en Duinen. Johannes Colizzi publiceerde • 5 muziektheoretische werken - Dissertatio de sono. Accedit novi instrumenti descriptio, 1774 klinkt als een dissertatie, maar hij in Nederland nooit gepromoveerd. Johannes Colizzi componeerde • opera’s - Le droit d’Alnesse, 1778 - Les français chez les Hurons, 1783 - Les dieux au Village, 1790 • 11 orkestwerken - Ouverture Slavonne - Quattro Concerti Barbari • 33 kamermuziekwerken • 4 verzamelingen liederen
Luigi Boccherini
(Lucca, 19 februari 1743 – Madrid, 28 mei 1805) was de vierde van zes
kinderen van contrabassist en cellist
Leopoldo
Boccherini en Maria Santa Prosperi. Zijn zussen ontwikkelde zich tot
zangeresen en danseressen, zijn broer werd danser en librettist. Luigi kreeg
zijn eerste muzieklessen van zijn vader en van 1749 tot 1753 aan het Seminarie
van San Giovanni in Lucca. In 1757 stuurde zijn vader hem naar Rome voor verder muziekonderricht.
Hij had daar les van Giovanni Battista Costanzi, "Giovanni del Violincelo". i Tot 1764 was hij in hoofdzaak actief in Italië, hoewel hij 1757-1758, 1760-1762 en 1764-1765 met zijn vader in Wenen verbleef, waar hij een tijdelijke aanstelling had als cellist aan het hoforkest. In 1765 kwam hij in contact met een van de toonaangevende componisten van de instrumentale muziek, de Milanese musicus Giovanni Battista Sammartini, met wie hij een paar jaar samenwerkte. In Augustus 1766 overleed vader Leopoldo en Luigi Boccherini trok met zijn vriend Manfredi, eerste violist van de Cappella Palatina na Genua, waar ze goed konden leven onder de weldoende adel. In 1767 verlieten ze Genua weer om een rondreis door Europa te maken, waarbij ze onder meer Londen, Nice en Parijs aandeden. In Parijs bleven ze twee jaar zitten en in 1769 trokken ze naar Madrid. Uit Madrid ging Luigi Boccherini niet meer weg. In 1778 werd hij aangenomen in het privé orkest van Don Luis (de broer van koning Karel III van Spanje) als componist en kenner van kamermuziek. Nadat deze in 1785 overleed, werd hij bij Frederik Willem II (Frederik de Grote), koning van Pruisen, in1786 aangesteld als hofcomponist, als opvolger van Carl Philipp Emanuel Bach. Dat betekende lange uitstapjes naar Pruisen, hoewel zijn woonplaats Madrid bleef. Ook voor het privéorkest van de hertog van Benavente Ossuna, componeerde hij werken, onder andere zijn enige opera. Luigi Boccherini overleed in armoede op 62-jarige leeftijd in Madrid. Hij werd op 1 juni 1805 begraven in de kerk van San Justo y Pastor in Madrid. In 1927 werden zijn resten overgebracht naar Lucca en met groot eerbetoon in de basiliek van San Francesco bijgezet. Boccherini’s werken werden gecatalogiseerd door de Franse musicoloog Yves Gérard (*1932). In 1969 publiceerde hij de Gérard catalogus, waarin hij Boccerini’s werken een G-nummer gaf. Luigi Boccherini componeerde • 1 opera - La Clementina ,1786, een Zarzuela, libretto de dichter Ramon de la Cruz (1734-1794). • 10 religieuze werken - Stabat Mater in F grote terts, opus 61, G 532, voor sopraan en strijkkwintet, later bewerkt voor drie zangers en orkest, maar de eerste versie is het bekendst gebleven.. • 15 concertaria's voor sopraan of tenor en orkest op teksten uit operalibretto's van Pietro Metastasio, - Misera, dove son! … Ah, non son io, 1797, G 548, met een hoofdpersoon buiten zinnen, felle uithalen - Care luci che regnate sugl'affetti del mio cor, G 549, voor sopraan of tenor en orkest, tussen 1786 en 1797 - Caro padre, a me non dei, 1797, G 552, liefde en verontwaardiging - Se d'un amor tiranno, G 557 voor sopraan en orkest met virtuoze solo violoncellopartij, als in sonate G 4 • 3 concertduo's voor sopraan èn tenor en orkest, • 25 symfonieën - symfonie opus 12/3 in C grote terts, G 505 - symfonie opus 37 nr. 2 in D grote terts, G 516; verloren gewaand, maar in 2011 teruggevonden; levendig en afwisselend - symfonie opus 41 in c kleine terts, G 519, ambitieus • 12 cello-concerten. - celloconcerto nr. 9 in Bes grote terts G 482, omstreeks 1770, Boccherini's meest gespeelde en bekendste concert, met een smartelijk Adagio, prachtig werk. - celloconcert nr. 10 in D grote terts, opus 34, G 483, virtuoze solopartij, uitgebreide orkestratie, omstreeks 1782 • 5 andere concerten • 7 notturno's voor octet • 7 strijksextetten • 6 divertimenti opus 16, 1773 voor dwarsfluit en strijkkwintet, 1773 - divertimento opus 16 nr 3 in A grote terts, G 463. • 100 strijkkwintetten voor twee violen, viola en twee celli - strijkkwintet opus 11, nr. 5, G 275, 1771, met daarin humoresque, een menuet, vaak hèt menuet van Boccherini genoemd, zijn bekendste werk. Met zijn opus 11 heeft Boccherini het strijkkwintet als genre gecreëerd met 2 violen, altviool en 2 celli. De Weense componisten pasten de bezetting later aan: het ging hun níet om de celli. - strijkkwintet opus 11 nr. 6 in D grote terts, G 276, “L'Uccelleria” , 1771 - strijkkwintet opus 30 nr. 6, G 324, La musica notturna delle strade di Madrid, 1780, een naturalistische imitatie van de alledaagse geluiden, een opzienbarend werk. - strijkkwintet opus 45 nr. 1 in c kleine terts, 1792, gepubliceerd in 1804 - 6 Strijkkwintetten nr. 106 tot 111, G.370 – 375, opus 50 voor 2 violen, altviool en 2 cello’s, 1795 + Kwintet opus 50 nr. 5 in C grote terts, met als menuet een Spaanse sequidillia • 12 pianokwintetten voor piano en strijkkwartet, • 6 fluitkwintetten opus 55 voor fluit en strijkkwartet, 1797 - fluitkwintet opus 55 nr. 6 in d kleine terts, G 435 • 9 gitaarkwintetten voor gitaar en strijkkwartet - gitaarkwintet nr. 1 in d kleine terts, G. 445, arrangement van pianokwintet G 416, 1798 - gitaarkwintet nr. 4 in D grote terts, "Fandango", G 448, arrangement van de strijkkintetten G 270 en G 341, 1798 - gitaarkwintet nr. 7 in e kleine terts, G 451, arrangement van pianokwintet G 407, 1799 • 100 kwartetten voor strijkers - quartetto in g klein, Op. 32, No. 5, 1780, G. 205, prachtig klassiek en elegant werk. • 54 trio's voor strijkers - zes strijktrio’s, opus 14, G 95 - 100, in F grote terts; c kleine terts; A grote terts; D grote terts; Esflat grote terts; F grote terts, 1772 - zes strijktrio's, opus 34, G 101 - 106, voor twee violen en cello, 1786, levendige en fantasievolle werken. - Sei Terzetti, opus 47, zes strijktrio’s G 107 – 112, voor viool, altviool en cello, 1793, opgedragen aan koning Frederik Willem II van Pruisen, tweedelige juweeltjes. • 15 pianotrio's • 6 pianokwartetten (quatuors) - 6 pianokwartetten, G 259 bewerkt van de kwartetten opus 26, G 195–200, • 40 cellosonates - sonate in c kleine terts, G 2, - cellosonata in Bes grote terts, G. 8 - sonate opus 7a nr. 1 in A grote terts, G 13, aanstekelijk energiek - sonate opus 7a nr. 6 in A grote terts, G 4, elegante speelstukken allemaal; • 24 vioolsonates - 6 sonate opus 5 voor viool en piano, in Bes, C, Bes, D, g, Es, G 25 - 30, 1768, heerlijke sonates.
Andrea Favi (Forlì, Italië 1743 – 1822), lid van een muzikantenfamilie werd opgeleid aan de Accademia Filarmonica in Bologna. Andrea Favi werd maestro di cappella en organist van de Cattedrale di Santa Croce en dirigent van Gemeentelijk Theaterorkest in Forlì. Hij zorgde Accademia Filarmonica in Forlì, waarvan hij de eerste docent werd. Andrea Favi componeerde • 3 opera’s • 1 oratorium • 2 sinfonia’s - sinfonia in Bes grote terts voor twee blokfluiten in bes’, 2 hoorns, 2 vioklen, altviool en contrabas • 5 kamermuziekwerken met flauti tenorini, blokfluiten in een afwijkende stemming • liederen
Anna
Catharina, “Marianna” (von) Martines
(Wenen, Oostenrijk, 4 mei 1744 – 13 december 1812) was de dochter van
Nicolò
Martinez (1689-1764), ceremoniemeester van de Pauselijke Nuntius in Wenen, en de
Duitse Maria Theresia (1712-1775). Anna Catharina was de tweede van zes kinderen
uit dit huwelijk, ze noemde zichzelf “Marianna”. De familie woonde Als eerste vrouw werd Marianna Martines in 1773 in de "Accademia Filarmonica di Bologna" opgenomen. Op 23 januari 1774 werden Marianna, haar zuster en vier broers door keizerin Maria Theresia in de erfelijke ridderstand opgenomen. In de jaren tussen 1780 en 1790 leidde Marianna Martines een zangschool, de voorloper van het Weens Conservatorium. Op 13 december 1812 overleed Marianna Martines aan tuberculose, drie dagen na de dood van haar zuster Antonia, met wie zij jaren samengeleefd had. Ze is begraven op de Sint Marxer begraafplaats in Wenen. Marianna Martines componeerde • 2 oratoria - Isacco figura del redentore, 1782, libretto Pietro Metastasio • 4 missen • 23 motetten en psalmen • 11 cantates • 5 orkestwerken • 3 klavecimbelwerken
Johann Peter Salomon (Bonn, 20 februari 1745 – Londen, 25 november 1815) werd geboren in de Bonngasse 515, hetzelfde huis waar Ludwig van Beethoven 25 jaar later geboren zou worden. Zijn vader was Philipp Salomon, hoboïst en hofmusicus in Bonn. Johann Peter Salomon was van 1758 tot 1764 violist van het Kurfürstliche Orchester aldaar. In 1764 werd hij benoemd tot concertmeester van prins Heinrich van Pruisen in Rheinsberg. Omstreeks 1780 verliet Johann Peter Salomon Rheinsberg en
reisde via Parijs naar Londen. Op zijn grafsteen staat dan ook: "He brought Haydn to England in 1791 and 1794". Hij was een van de oprichters van de Philharmonic Society en leidde het orkest tijdens het eerste concert op 8 maart 1813. Johann Peter Salomon componeerde • 6 opera’s - Windsor Castle, voor de bruiloft van de Prins van Wales op 8 april 1795 • 1 oratorium • 2 orkestwerken • 20 kamermuziekwerken - Romance voor viool en strijkorkest, 1810 • 18 liederen voor zangstem en piano • 24 arrangementen van symfonieën van Haydn voor strijkkwartet
João de Sousa Carvalho (Estremoz, Portugal 22 februari 1745 – Alentejo, 1799) was de zoon van Paulo de Carvalho en Ana Maria Angélica. Het muzikaal hoog begaafde jongetje ging op zijn achtste jaar naar het muziekconservatorium Colégio dos Santos Reis Magos in Vila Viçosa, de muziekhoofdstad van Portugal. In 1761 toen hij 15 jaar oud was, kreeg hij een beurs van het Portugese koningshuis van Joseph I waarmee hij kon gaan studeren aan het Conservatorio di Sant’Onofrio in Napels bij Carlo Cotumacci. In 1766 debuteerde hij in Rome met zijn opera La Nitteti op een libretto van Pietro Metastasio. In 1767 kwam hij terug in Portugal. Hij werd lid van het muzikantengenootschap Irmandade de Santa Cecília, en werd docent contrapunt aan het Seminário da Patriarcal, een school die verbonden was aan de kathedraal van Lissabon. In 1773 werd hij mestre de capela aan de kathedraal. In 1778 volgde hij Davide Perez op als muziekleraar van de koninklijke familie. In 1783 trouwde hij met een rijke vrouw, zodat hij een goed leven kon leiden en een een buitenhuis in Alentejo in de Algarve kon aanschaffen. In de vastentijd van 1799 overleed hij daar door een onbekende oorzaak. Zijn werken zijn voornamelijk als manuscript bewaard gebleven. De meeste liggen in de bibliotheek van het Palácio Nacional da Ajuda, het voormalig koninklijk paleis in Lissabon. João de Sousa Carvalho componeerde • 16 opera’s, serenades en andere dramatische werken - L'Angelica, serenata in 2 aktes, libretto Pietro Metastasio, gebaseerd op Orlando Furioso van Ludovico Ariosto, 15 juli 1778. Kleurrijke orkestpassages. Hoofdpersonen Orlando (“Razende Roeland”, tenor) en prinses Angelica (sopraan). • 10 missen • 1 oratorium • 4 motetten • Te Deum, 1769 • religieuze liederen • wereldlijke aria’s en liederen • 3 klavecimbelwerken
Georg (Jiří) Druschetzky (Družecký, Družec bij Kladno, Bohemen, 7
april 1745 – Boeda, Hongarije, 6 september 1819) was vanaf 1762 lid van een
militaire kapel van het 50e Regiment Grenadiers. Bij het leger kreeg hij
een muzikale
Georg Druschetzky componeerde • 2 opera's • 11 missen, • 28 symfonieën, • 11 concerten • 150 partita’s en serenades voor harmonieorkest, • 47 strijkkwartetten • 50 andere kamermuziekwerken • 2 werken voor slagwerkers • 5 arrangementen
(Johann) Joseph Bengraf (Neustadt an der Saale, bij Würzburg, Duitsland, 20 juni 1745 – Pest, 4 juni 1791) was de zoon van stadmuzikant Michael Bengraf in Neustadt. Omstreeks 1776 ging hij in Pest in Hongarije wonen (de helft van het huidige Boedapest) en in 1784 werd hij koorleider aan de parochiekerk in Pest. Joseph Bengraf componeerde • 30 missen, vrijwel allemaal verloren gegaan • 8 requiems, vrijwel allemaal verloren gegaan • 95 motetten, vrijwel allemaal verloren gegaan • 55 dansen en andere werken voor (groot) ensemble • 15 liederen • 48 pianowerken - Ballet hongrois, 1784, het eerste gedrukte voorbeeld van een in die tijd ontwikkelde nieuwe Hongaarse dans, de verbunkos. - 12 magyar tántzok (12 hongaarse dansen), 1790, daar zijn wel suites uit samengesteld ook voor ander instrumentsamenstellingen.
Carl Philipp (Karel Filip) Stamitz (Stamic), (Mannheim, Baden-Württemberg, Duitsland, 7 mei 1745 – Jena, Thüringen, 9 november 1801) was de oudste zoon van Johann Wenzel Stamitz. Carl kreeg les op viool en cello van zijn vader, een virtuoos op viool, altviool en viola d'amore en na diens vroege overlijden in 1757 van Ignaz Holzbauer, Christian Cannabich en František Xaver Richter. Van 1762 tot 1770 was hij 2e violist in de Mannheimer Hofkapelle, in die tijd het beste orkest ter wereld. In 1770 vertrok hij met zijn jongere broer Anton naar Parijs en werd hofcomponist van de hertog Louis Antoine de Noailles. Vanaf 1772 woonde hij in Versailles. Hij leidde in afwisseling met zijn broer Antonín de Concerts spirituels. Carl Stamitz maakte uitgebreide concertreizen door heel Europa, waardoor zijn werken overaI werden uitgevoerd en erg populair werden. In 1779 vertrok hij naar Den Haag, waar hij van 1782 tot 1784 aan het hof van Willem V van Oranje-Nassau, Erfstadhouder van der Republiek der Verenigde Nederlanden 28 concerten gaf. Op 23 november 1783 zat daarbij de twaalfjarige Ludwig van Beethoven aan de fortepiano. Die kreeg een hoger honorarium dan Carl Stamitz zelf. In 1791 trouwde Carl Stamitz met Maria Josepha Pilz. Ze gingen in Greiz wonen. In 1786 werd in de Berlijnse kathedraal onder zijn leiding de Messias van Georg Friedrich Händel uitgevoerd. Vanaf 1790 was Carl Stamitz kapelmeester en muziekpedagoog aan de Universiteit van Mannheim en vanaf 1794 aan de Universiteit Jena. Hij hield zich daarnaast vooral bezig met alchemie": goud uit onedele metalen maken met behulp van de "steen der wijzen". Dat lukte niet en hij stierf in armoede. Carl Stamitz hoort bij de tweede generatie van de Mannheimer School. Carl Stamitz componeerde • 2 opera’s • 51 symfonieën • 38 sinfonie concertante • 61 concerten - Klarinetconcert nr. 7 in Es grote terts "Darmstädter concert Nr. 1" • 5 werken voor harmonieorkest • 44 (series) kamermuziekwerken - 6 klarinetkwartetten opus 8, 1773 klarinetkwartet opus 8 nr. 4 in Es grote terts - 6 klarinetkwartetten opus 14, 1776 - 3 klarinetkwartetten opus 19, klarinetkwartet opus 19 nr. 1 in Es grote terts klarinetkwartet opus 19 nr. 2 in Bes grote terts klarinetkwartet opus 19 nr. 3 in Es grote terts
Maksym (Maxim) Sozontovych Berezovsky (Hlukhiv??, Oekraïne, 27 oktober?? 1745 – Sint Petersburg, 24 maart 1777) zijn leven werd gereconstrueerd in een roman, geschreven door Nestor Kukolnik in 1840 en in een toneelstuk van Peter Smirnov. Veel bijzonderheden uit deze literaire werken zijn voor feiten aangezien, maar bleken bij nader onderzoek onwaar. Aantoonbare feiten: 29 juni 1758 werd Maksym Berezovsky aangenomen als zanger in de kapel van Prins Peter Fedorovych in Oranienbaum (tegenwoordig Lomonosov), vlakbij Sint Petersburg. In 1762 werd hij zanger in de Italiaanse kapel van het Keizerlijk Paleis in Sint Petersburg. Enkele jaren later werd hij daar hofmusicus en componist. In 1763 trouwde Maksym Berezovsky met Franzina Uberscher, afgestudeerd aan de theaterschool in Oranienbaum. Maksym Berezovsky werd in het voorjaar van 1769 naar Italië gestuurd om compositie te studeren bij pater Giovanni Battista Martini aan de Accademia Filarmonica van Bologna. Hij slaagde daar met lof met een vierstemmig polyfoon werk over een gegeven thema. Op 15 mei 1771 werd Maksym Berezovsky lid van de Accademia Filarmonica. In oktober 1773 kwam Maksym Berezovsky in Sint Petersburg terug. Hij werd staflid van de keizerlijke theaters en kapelmeester van de Koninklijke hofkapel. Omdat aangenomen werd, dat Maksym Berezovsky in Hlukiv geboren werd, is daar vandaag de dag nog een monument ter ere van hem te zien. Andrei Tarkovsky’s maakte in 1983 de film Nostalghia over Maksym Berezovsky. Maksym Berezovsky was the eerste Oekraïense componist die enige bekendheid in Europa had, en de eerste die een opera, een symfonie en en vioolsonate componeerde. Maksym Berezovsky componeerde • 1 opera • orkestwerken - Symfonie nr 11 (!!) in C grote terts, 1772, in 2002 door Steven Fox in de archieven van het Vaticaan ontdekt • kamermuziekwerken • 18 koorconcerten voor de Orthodoxe Kerk, waarvan maar 3 zijn teruggevonden. • andere koorwerken
Joseph Bologne (Chevalier) de Saint-Georges ("De
zwarte Mozart ", Guadeloupe, Frans overzees departement, 25
december 1745 – Parijs, 12 juni 1799), was de zoon van
George Bologne de
Saint-George, eigenaar van een plantage op Guadeloupe, en Anne (Nanon), een
17-jarige aantrekkelijke slavin van Afrikaanse afkomst. Vanwege de adellijke achtergrond van de familie wist George Bologne een koninklijk pardon voor zijn wandaden bij het hof af te dwingen. Hij kreeg zijn bezittingen in Guadeloupe terug en de familie vertrok weer naar Zuid-Amerika.. In 1753 zeilde Joseph Bologne de Saint-George weer naar Frankijk met Élisabeth om een schoolopleiding te kunnen volgen. In 1755 kwamen Nanon en George naar Frankrijk, waar ze Joseph bij zich in huis namen in het Saint-Germainkwartier van Parijs. George Bologne de Saint-George werd persoonlijk assistent van de koning Lodewijk XV.
In oktober 1756 werd Joseph Bologne de Saint-George opgenomen in de
schermacademie van Nicolas In 1763, pas 17 jaar oud, werd Joseph de Bologne de Saint-George aangesteld als officier van de Koninklijke Garde, waarbij hij drie maanden per jaar dienst moest doen, de rest kon hij verder studeren. Toen hij op zijn 19de afscheid van de schermschool nam, noemde iedereen hem "Le Chevalier de Saint-Georges”, omdat niemand met atletiek, sport en schermen tegen hem opkon. Ondertussen had hij ook stevig muziekles gehad van François-Joseph Gossec en speelde hij briljant klavecimbel en viool. Nadat hij enkele jaren als eerste violist had gespeeld, werd Saint-Georges in 1773 benoemd tot dirigent van Le Concert des Amateurs, een orkest met 70 leden, bestaande uit beroeps- en amateurmusici. Saint-Georges heeft wel romatische relaties gehad, maar is nooit getrouwd, omdat het trouwen met een zwarte man in de aristocratische kringen onmogelijk was. Toen in 1789 de Franse Revolutie uitbrak, koos Saint-Georges de zijde van de revolutionairen. Hij vocht mee met de Nationale Garde in Lille en bracht het tot kapitein. In 1791 werd een een speciaal legerkorps van gekleurde manschappen opgericht, dat bestond uit 800 infanteristen en 200 cavaleristen. Aanvoerder werd Saint-Georges, ondertussen gepromoveerd tot kolonel. De officiele naam was "légion franche de cavalerie des Américains", maar iedereen noemde het het "légion Saint-George". Saint-George koos als luitenantkolonel zijn vriend Alexandre Dumas, ook de zoon van een Franse aristocraat en een Afrikaanse slavin. Hij was de vader van Alexandre Dumas die later "De drie musketiers" zou schrijven. In 1793 werd Saint-Georges, verdacht vanwege zijn aristocratische afkomst en valse verdachtmakingen, door Robespierre zonder vorm van proces gevangengezet. Na Robespierres dood werd hij weer vrijgelaten, maar mocht hij geen dienst meer doen in het leger. Saint Georges ging naar Parijs, waar hij vanaf 1797 het orkest "Le Cercle de l'Harmonie" ging dirigeren. Hij woonde er in een klein appartement en overleed in 1799 aan een blaasontsteking. In 2001 is in Parijs de Rue du Chevalier de Saint-Georges naar hem vernoemd. In Canada werd in 2003 een documentaire over hem gemaakt Le Mozart Noir: Reviving a Legend. Saint-Georges componeerde • 5 opera's - Guillaume-Tout-Cœur ou les Amis de village, 1790 • 1 kindermusical • 1 ballet • 11 symfonieën • 25 vioolconcerten - vioolconcert opus 2 nr 2 in D grote terts, G 26 • andere orkestwerken • 14 strijkkwartetten, • 10 andere kamermuziekwerken • klavecimbelwerken • liederen
Giuseppe Maria Gioacchino Cambini (Livorno, Italië, 13 februari 1746 – Bicêtre bij Parijs, 29 december 1825??) studeerde viool bij Filippo Manfredi. Rond 1767 maakte hij een reis naar Napels om daar zijn debuut als violist te maken. Op de terugreis werd Cambini's schip door piraten gekaapt. Een rijke Venetiaanse koopman heeft hem in Spanje vrijgekocht. Hij was wel al zijn vermogen kwijt. In 1773 ging hij naar Parijs waar hij in mei 1773 op het Concert Spirituel concerteerde. Hij werd als snel componist voor het Koninklijk orkest, in 1788 werd hij muziekdirecteur van het Théâtre des Beaujolais en toen dit 1791 gesloten werd, ging hij tot 1794 naar het Théâtre des Louvois. Tijdens en na de Franse Revolutie bleef hij in leven door vioolles, privé-lessen zang en compositie. Ondanks dat had hij voortdurende financiële problemen. Na 1800 werkte Giuseppe Cambini als muziekcriticus voor de Allgemeine Musikalische Zeitung van 1803 tot 1805 en voor het Parijse magazine Les tablettes de Polymnie van 1810 tot 1811. Zijn laatste jaren zijn in nevelen gehuld. Er zijn berichten dat Giuseppe Cambini dat hij op 29 december 1825 in een psychiatrische kliniek in Bicêtre bij Parijs overleed en daarnaast dat dat hij naar Nederland vertrok en daar in 1818 overleed. Giuseppe Cambini componeerde 600 werken, waaronder : • 14 opera's (waarvan maar 2 volledig bewaard gebleven) • 1 ballet • 9 symfonieën • 82 symfonia's concertante • 17 concerto's • 11 werken voor harmonieorkest • 5 missen • 4 oratoria • motetten • 149 strijkkwartetten • 110 strijkkwintetten - Quintetti per archi, opus 13 • 104 trio's • 212 duo's • 25 andere kamermuziekwerken - 3 Quintetti per fiati (blaaskwintetten) voor fluit, hobo, klarinet, fagot en hoorn, opus 4 • patriottische hymnen en liederen voor de Franse Revolutie • 1 serie werken voor orgel.
James Hook (Norwich, Engeland, 3 juni, 1746 – Boulogne, 1827) was de zoon van James Hook, een scharenslijper en messenmaker. Op vierjarige leeftijd speelde hij al klavecimbel van vanaf zijn zesde jaar gaf hij concerten. Eind 1763 verhuisde James Hook naar Londen en werd de organist van het White Conduit House, Pentonville, een van de theetuinen die in de 18de eeuw in Londen erg populair waren. Hij werkte als organist, orgel- klavecimbel- en pianodocent en componist. Op 29 mei 1766 trouwde James Hook in de St. Pancras Old Church. met kunstenares en schrijfster Elizabeth Jane Madden. In 1768 werd James Hook benoemd tot organist en componist van Marylebone Gardens en in 1772 van St Johns Horselydown, Bermondsey. In 1774 werd hij organist en componist aan de Vauxhall Gardens, waar hij tot 1820 zou blijven werken.. Op 18 oktober 1805 stierf zijn vrouw, een jaar later, op 4 november 1806 hertrouwde hij met Harriet Horncastle James. James Hook componeerde • 51 opera’s en andere theaterwerken • 5 orkestwerken • 15 concerten • 40 cantates, odes en oratoria • 10 series kamermuziekwerken - Twaalf Duettinos, opus 42, voor 2 fluiten of violen, omstreeks 1785 - zes trio’s voor drie fluiten of 3 strijkers, opus 83, 1797 • 25 werken of series werken voor klavecimbel of piano met een ander instrument • 21 series werken voor piano • 2000 liederen - The Lass of Richmond Hill, zijn bekendste lied - Hark 'Tis the Lark, voor sopraan of tenor, flageolet en piano
Ignaz Umlauf (Umlauff) (Kirchberg am Wagram, Beneden-Oostenrijk, 21 augustus 1746 - Meidling bij Wenen, 8 juni 1796) werd opgeleid door Antonio Salieri. Vanaf 1772 was hij altviolist in het Weense hofoperaorkest. Vanaf 1778 tot zijn dood was hij Kapellmeister van het nieuwe Duitse Nationale Singspieltheater van keizer Joseph II. In 1782 kreeg hij de verantwoordlijkheid voor het opleiden van de koorknapen aan het hof. In 1783 werd hij vervanger van Antonio Salieri aan het nieuw opgerichte Italiaanse Operagezelschap. Toen het Duitse Nationale Singspieltheater in 1788 werd opgeheven, werd Ignaz Umlauf tweede kapelmeester van de hofkapel. Hij hoorde bij de vriendenkring van Gottfried van Swieten en leerde daar ook Wolfgang Amadeus Mozart kennen, waar hij samen mee musiceerde als continuobegeleider. Kort voor zijn dood werd hij nog muziekleraar van de jonge aartshertog. Zijn zoon Michael Umlauf (1781-1842) was ook een gewaardeerde componist en zijn dochter Elisabeth, moeder van componist Gustav Hölzel, was een alt-operazangeres. Ignaz Umlauf componeerde • 9 Singspiele - Die Bergknappen, 1778, het eerste Singspiel van een Oostenrijkse componist, uitgevoerd in Wenen - Die schöne Schusterin, 1779 • kerkmuziekwerken • concerten • 6 fluitkwartetten • andere kamermuziekwerken
Venanzio Rauzzini (Camerino, Italië, 19 december 1746 – Bath, Engeland, 8 april 1810) was koorknaap in het koor van de Sixtijnse kapel, waar hij les had van Domenico Corri en Muzio Clementi. Om zijn stemwisseling tegen te houden werd hij castraatzanger. Venanzio Rauzzini studeerde daarna bij Giuseppe Santarelli in Rome en Nicola Porpora in Napels. Hij bouwde een grote staat van dienst op als verdienstelijk castraatzanger en concerteerde in heel Europa, inclusief Engeland. Wolfgang Amadeus Mozart componeerde zij motet Exsultate Jubilate (KV 165, KV6 158a) in 1773 speciaal voor Venanzio Rauzzini. In 1778 nam Venanzio Rauzzini afscheid van het optreden en ging hij aan het werk als pianoleraar en componist. Hij woonde een tijdje in Londen en verhuisde in 1780 naar Bath in Somerset. In 1794 logeerde Joseph Haydn daar bij hem. Joseph Haydn componeerde voor hem, ter nagedachtenis aan zijn overleden favoriet hond de canon '”Turk was a Faithful Dog”. Van omstreeks 1781 tot zijn dood in 1810 organiseerde, dirigeerde en financierde Venanzio Rauzzini het concertleven in Bath. Hij is begraven in de abdijkerk van Bath. Door zijn leerlingen Anna Selina Storace en John Braham is daar een gedenktsteen geplaatst. Zijn broer Matteo (1754-1791) was ook componist en zangleraar. , Venanzio Rauzzini componeerde • 14 opera’s • 4 muziektheaterwerken • 1 requiem, 1801 • 4 cantaten, • 1 symfonie • 15 vioolsonaten • 12 strijkkwartetten • 6 kwartetten voor klavecimbel/piano, 2 violen en cello • 24 duetten voor twee zangers en basso continuo • 4 verzamelingen andere zangstukken • 4 piano/klavecimbelsonates voor vier handen • andere pianowerken
Johann Abraham Peter Schulz (Lüneburg, Duitsland 31 maart 1747 – Schwedt, 10 juni 1800) was de zoon van een bakker, die zijn zoon graag carrière zag maken in de religieuze wereld. Johann Abraham dus ging na het afronden van de Michaelisschule in 1759 naar het Johanneum in Lüneburg, maar besloot toen liever muzikant te willen worden. Hij studeerde viool, fluit, orgel en muziektheorie bij de plaatselijke organist J.C. Schmügel. In 1765 werd hij leerling van de Berlijnse componist Johann Philipp Kirnberger. In 1768 kreeg Johann Abraham Schulz op voorspraak van Johann Philipp Kirnberger een betrekking als begeleider en muziekleraar van prinses Sapieha Woiwodin van Smolensk in Polen. Johann Abraham Schulz reisde met de prinses door heel Europa en deed onderweg allerlei interessante contacten op, bijvoorbeeld met Gluck, Grétry, Haydn en Johann Reichardt, waar hij levenslang meer bevriend bleef. Van 1776 tot 1780 was Johann Abraham Schulz dirigent van het Franse theater in Berlijn. In 1780 werd hij Kapellmeister van Heinrich, de jongere broer van koning Frederik van Pruisen, in Rheinsberg. In 1781 trouwde Johann Abraham Schulz met Wilhelmine Friederike Caroline Flügel uit Berlijn. Ze kregen een dochter en een zoon, die beiden in hun eerste levensjaar stierven. Wilhelmine overleed in 1784. In 1786 hertrouwde Johann Abraham Schulz met haar zus Charlotte Flügel († 1797). Zij kregen een zoon , die stierf toen hij drie jaar was en in 1794 een dochter Wilhelmine Charlotte (“Minchen”), die bij haar vader woonde tot hij overleed. Van 1787 tot 1795 was Johann Abraham Schulz Kapellmeister van de Koninklijke Deense Hofkapel in Kopenhagen. Daarnaast was hij ook muziekleraar in Kopenhagen, onder andere van Christoph Ernst Friedrich Weyse, Friedrich Ludwig en Emilius Kunzen. Hij leed aan toenemend ernstige tuberculose. In de hoop op verbetering ondernam hij een zeereis naar naar Portugal, die na een schipbreuk in het Noorse Arendal eindigde. Terug in Duitsland woonde hij in Lüneburg (1796), Berlin, Rheinsberg (1797), Stettin (1798/1799) en Schwedt (1799/1800). In Schwedt is hij op het Grote Kerkhof, tegenwoordig het Schwedter stadspark, begraven. Zijn dochter Minchen trouwde later met de glasfabrikant Ludwig Heinrich Betzien en overleed in 1861 in Berlijn. Johann Abraham Schulz componeerde • 10 opera’s Höst-gildet (het oogstfeest), 1790. Peters Bryllup (Peters bruiloft), libretto Thomas Thaaru, drie jonge koppels staan centraal in het volkse drama over het leven in een boerendorp; plezierige muziek; • 3 theatermuziekwerk • 5 oratoria’s • 4 hymnen • 6 cantates • 2 (series) kamermuziekwerken • 3 pianowerken • een largo voor glasharmonica • 100 liederen - „Abendlied“ („Der Mond ist aufgegangen“) tekst Matthias Claudius - „Ihr Kinderlein, kommet“, kerstlied - „Wir pflügen und wir streuen“, kerklied.
Leopold Antonín Koželuh (Ko(t)zeluch)
(Velvary bij Praag, Bohemen, 26 juni 1747 – Wenen, 7 mei 1818) werd
In 1778 vertrok Leopold Koželuh uit Praag als gevierd pianist. Hij werd pianoleraar van aartshertogin Maria Elisabeth, de dochter van keizerin Maria Theresia van Oostenrijk, aan het keizerlijke hof in Wenen. Na het overlijden van Wolfgang Amadeus Mozart werd hij in 1792 bij Frans I van Oostenrijk kamer-kapelmeester en hof-componist, tegen het dubbele salaris dat Wolfgang Amadeus Mozart had gehad, want in die tijd werd Leopold Koželuh een stuk hoger aangeslagen. Niet door zijn collega's. Beethoven noemde hem een "miserabilis", een minkukel, zogezegd. En toen hij bij het doorbladeren van een Haydnpartituur opmerkte: "Dat zou ik zo nooit geschreven hebben", zei Mozart: Geen zorg, dergelijke ideeën zult u ook nooit krijgen". Maar goed, werkgevers en leerlingen waren zeer tevreden. Bijzondere leerlingen, zoals de blinde pianiste Maria Theresia Paradis, gaf hij thuis privélessen. Leopold Koželuh werd hij in Wenen ook lid van de vrijmertselaarsloges Zum Palmbaum en Zu den drei Adlern. Leopold Koželuh was de neef van de componist Jan Evangelista Antonín Koželuh en de vader van pianiste Katharina Koželuh (1785–1858) Zijn werken zijn gecatalogiseerd met een P(ostolka) nummer, door de musicoloog Milan Poštolka. Leopold Koželuh componeerde 400 werken: • 6 opera's • 6 balletten • 2 oratoria, • 9 cantates - “Heil dem Monarchen”, cantata voor de kroning van Leopold I,P XIX:6, 1791, voor sopraan, twee tenoren, koor en orkest • 5 missen • 27 andere kerkmuziekwerken • 30 symfonieën • 22 pianoconcerten - pianoconcerto nr. 1 in F grote terts, 1784, fraai tweede deel: Adagio. - pianoconcerto nr. 5 in E flat grote terts, 1785 fantasierijk tweede deel: Andante Con Variazioni - pianoconcerto nr. 6 in C grote terts, 1786, kordaat openingsdeel: Allegro • 2 klarinetconcerten • 16 andere (series) orkestwerken - concerto voor hobo en orkest in F grote terts • 24 vioolsonates • 63 pianotrio's • 6 strijkkwartetten • 12 andere kamermuziekwerken • 56 pianosonates. Fraaie melodieën, gekoppeld aan snelle passages, sequensen, trillers, versieringen en grote contrasten. • 7 sonates voor piano vierhandig • 38 andere (series) pianowerken • 20 (series) liederen
Hendrik Focking (Fokking) (Danzig, nu Polen, toen Duitsland, 1747? ̶ Amsterdam, maart? 1796) was de zoon van een Doopsgezind Mennonietenechtpaar, dat in Danzig woonde van 1739 tot 1752. In 1752 verhuisden ze naar Amsterdam. Hendrik Focking was blind. Hij werd op 15 juni 1769 benoemd tot beiaardier van de Oudekerkstoren in Amsterdam. Van daarvoor is verder niets over hem bekend en van daarna weinig. Rond 1780 was Hendrik Focking organist van de Doopsgezinde kerk in Amsterdam. Hij was ook muziekdocent in Amsterdam, in 1781 had de 12-jarige blinde Daniël Brachthuizer les bij hem. In 1791 werd hij benoemd tot beiaardier van de Regulierstoren. Hij woonde toen achter het Kartuizerklooster in Amsterdam. In 1796 kreeg de Doopsgezinde kerk Bij het Lam in Amsterdam een verzoek van zijn zoon Cornelis Focking om zijn overleden vader te mogen opvolgen als organist. Hendrik Focking componeerde • 1 oratorium (gedeeltelijk) • 6 sonates opus 1 voor fluit en basso continuo - Sonate in A grote terts, elegant
Josef (Joseph) Fiala (Lochovice, West-Bohemen, nu Tsjechië, 3 februari 1748 – Donaueschingen, 31 juli 1816) werd in Praag opgeleid als hoboïst bij Jan Št'astný en cellist bij Franz Joseph Werner. Josef Fiala was hoboïst in dienst van Gravin Netolická. Vanaf 1774 was Josef Fiala hoboist in de Kapel van Prins Kraft Ernst von Oettingen-Wallerstein in Zwaben. Op 26 oktober 1776 werd daar een onwettige zoon ‘Franciscus Xav. Josephus’ van hem gedoopt. In 1777 verhuisde hij naar München waar hij werkte in het hoforkest van prins Maximiliaan III Jozef van Beieren. In die tijd ontmoette hij Wolfgang Amadeus Mozart die onder de indruk was van zijn spel en zijn composities. In 1778 trouwde Josef Fiala met Josepha Prohaska, dochter van een hoornist in de hofkapel van München. Van hun kinderen werden de zonen Franz en Maximilian muzikanten in de Badische Hofkapelle in Karlsruhe. Na de dood van Maximilian Jozef in 1778 kreeg Fiala met hulp van Wolfgang Amadeus Mozart een aanstelling als 1ste hoboïst bij het orkest van de aartsbisschop van Salzburg. De familie Fiala woonde daar in Wolfgang Amadeus Mozarts geboortehuis aan de Getreidegasse. Josef Fiala speelde langzamerhand wel liever cello en viool en werd door de aartsbisschop ontslagen omdat hij zijn hoboverplichtingen niet nakwam. In 1785 verhuisde hij naar Wenen, waar Wolfgang Amadeus Mozart hem weer hielp bij het vinden van werk. Vanaf 1786 werkte Josef Fiala vier jaar in Sint-Petersburg voor Catharina de Grote en later prins Orlov. In 1790 verhuisde hij naar Pruisen en werkte daar als cellist aan het hof van Frederik Willem II van Pruisen. Uiteindelijk kwam hij terecht in Donaueschingen, waar hij vanaf 1792 tot zijn dood woonde, werkte als cellist en kapelmeester, en componeerde. In een buitenwijk van Praag is een Fialova (Fialastraat), als herinnering vernoemd. Josef Fiala compopneerde • 17 concerten - Concert voor Engelse Hoorn (althobo) en orkest in C grote terts • 10 symfonieën • 1 mis • 1 Ave Maria • 30 partitas voor 5 tot 10 blazers • 24 kwartetten - 4 kwartetten voor hobo, viool, altviool en cello • 30 andere kamermuziekwerken • werken voor klavecimbel
Christian Gottlob Neefe (Chemnitz, Saksen, Duitsland, 5 februari 1748 – Dessau, 28 januari 1798) was de een van de vele kinderen van arme kleermaker Johann Gottlieb Neefe en Rosina Weyrauch. Op 12-jarige leeftijd werd Christian Gottlob koorknaap in de stadskerk en daar kreeg hij les van de organist Johann Friedrich Wilhelmi. Christian Gottlob Neefe studeerde rechten aan de Universiteit van Leipzig, hield dat twee jaar vol en ging toen maar compositie studeren bij Johann Adam Hiller, die in 1771 een privé zangschool in Leipzig begon. In 1776 werd Christian Gottlob Neefe muzikaal directeur van het theatergezelschap van Abel Seyler in Dresden. Hij trouwde met toneelspeelster Susanna Zinck en kreeg drie dochters en drie zonen, waaronder kunstschilder Hermann Josef Neefe. In 1781 werd Christian Gottlob Neefe hoforganist in Bonn. Als leraar gaf hij Ludwig van Beethoven les in piano, orgel en compositie. Toen de Franse troepen na de Franse Revolutie in 1794 het Rijnland bezetten, was het afgelopen met zijn werkzaamheden in Bonn. Zijn dochter haalde hem naar Dessau, waar hij directeur van het Bosannschen Theatergesellschaft werd, en dat tot zijn dood bleef.
Christian Gottlob Neefe componeerde • 10 opera’s • 7 series liederen • 2 koorwerken • 1 concerto • 16 kamermuziekwerken • 46 piano- en/of klavecimbelwerken - fantasia in f kleine terts, 1797
William Shield (Swalwell bij
Gateshead, Engeland, 5 maart 1748 – Londen, 25 januari 1829) was de zoon van
William Shield en Mary Cash.
William Shield kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader. Hij werd als als kind wees en opgevangen door een
William Shield was lid van verschillende vrijmetselaarsloges. In 1817 werd hij benoemd tot Master of the King's Musick. William Shield werd begraven in de Westminster Abbey. Zijn favoriete viool werd gegeven aan Koning George IV, die de volledige waarde ervan liet geven aan William Shields vrouw Ann. William Shield componeerde • 56 operas en theatermuziekwerken - Rosina, 1781, libretto Francis Moore Brooke naar het toneelstuk “Les moissonneurs” van Charles-Simon Favart; zijn bekendste werk; in het Engels, met gesproken dialogen, licht van karakter en met gebruik van volks- en populaire melodieën; 'Light as Thistledown' is een aantrekkelijk sopraanaria uit het tweede bedrijf van de opera; vederlichte lieflijke chansonette • liederen en glee’s • 6 strijkkwintetten • 6 strijkktrio’s • 12 duetten voor violen • 3 (series) klavecimbelwerken
(Adolf) Philipp (Ernst) Meissner (Meisner), (Burgpreppach, bij Hofheim, Hessen, Duitsland, 24 september 1748 – Würzburg, 6 juli 1816) bleek al jong muzikaal begaafd en kreeg klarinetles van hofklarintettist Martin Hessler. Op zijn 16de speelde hij voor Prins-Bisschop Adam Friedrich van Würzburg. In 1766 verliet hij op advies van de prins-bisschop Würzburg om zich beter te kunnen ontwikkelen. In Straatsburg kwam hij in dienst van Kardinaal Prins Constantijn van Rohan, waarmee hij onder meer naar Parijs ging. Drie jaar later was hij kamermuzikant in dienst van de hertog van Branca, nog steeds in Parijs. Later werd hij eerste klarinettist in de harmonie van de koninklijke erewacht van de Franse koning en in het operaorkest. Hij trad regelmatig op bij het Concert Spirituel en was een graag geziene gast en muzikant aan het hof van Versailles. Als internationaal bekend klarinetvirtuoos kwam Philipp Meissner in Würzburg terug, waar hij in 1776 en plek kreeg in de kapel van de prins-bisschop. Die baan hield hij 30 jaar vol. Ondertussen reisde hij als klarinetvirtuoos veel door Duitsland en Zwitserland. Hij richtte een klarinetschool in Würzburg op. Philipp Meissner componeerde • opera’s - L’heureux révolution, 1788 • 2 bundels werken voor harmonieorkest • 2 kwintetten voor klarinet en strijkkwartet • 3 bundels duetten voor 2 klarinetten
Ferdinand Staes (Brussel, Zuidelijke Nederlanden, gedoopt 16 december 1748 – 23 maart 1806) was de zoon van Guillaume Staes, organist aan de Brusselse koninklijke kapel. Vanaf 1758 had Ferdinand Staes les van zijn vader en later van Ignaz Vitzthumb. Hij werkte als klavecinist aan het Théâtre de la Monnaie in Brussel. In 1767 werd hij benoemd tot assistent van zijn vader (tweede organist bij de koninklijke kapel) In 1772 werd Ferdinand Staes organist aan de Madeleine kerk in Brussel.
Ferdinand Staes componeerde • 15 klavecimbelsonates • andere klavecimbelwerken • 1 klavecimbelconcert • 1 mars voor harmonieorkest.
Theodor Freiherr von Schacht (Straatsburg, Duitsland, 1748 – Regensburg, 20 juni 1823) studeerde van 1756 tot 1766 piano en theorie bij de hofmuzikanten Joseph Küffner en Joseph Riepel aan het hof van Thurm en Taxis in Regensburg. Van 1766 tot 1771 had hij les van Niccolò Jommelli (1714–1774) in Stuttgart. Na zijn studie in Stuttgart kwam hij als Hofcavalier van Prins Carl Anselm van Thurm en Taxis naar Regensburg terug. Daar werd hij in 1773 opzichter van de hofmuziek.Hij organiseerde er de Regensburger Italiaanse Opera. In 1790 werd hij benoemd in de Geheime Raad. In 1796 kreeg hij voor zijn muzikale verdiensten aan het hof een levenslange eretoelage toegekend. In 1805 maakte Theodor von Schacht een reis naar Rome, waar hij onder meer keizer Napoleon ontmoette. Hij componeerde 6 missen ter ere van hem. In 1812 kwam Theodor von Schacht naar Regensburg terug. Zijn werken bevinden zich als manuscript in de muziekverzameling van de vorsten van Thurn und Taxis in Regensburg. Theodor von Schacht componeerde 200 werken: • 8 opera’s • 5 balletten • 12 missen • 1 oratorium • 17 andere religieuze werken • 30 wereldlijke cantates • 14 andere vocale werken • 33 symfonieën
- Sinfonia in C - Sinfonia 'con eco' in Es • 30 concerten • 27 serenades, partita’s en divertimento’s • 25 kamermuziekwerken
Georg Joseph Vogler, (Abbé Vogler) (Würzburg, 15 juni 1749 – Darmstadt, 6 mei 1814) was de zoon van Jared Vogler, vioolbouwer en gereedschapsmaker voor de Prins Bisschop van Würzburg. Hij werd geboren en woonde op Innerer Graben nr. 9. Georg Joseph Vogler had van jongs af muzikale talenten maar studeerde na het Jezuïetengymnasium kerkelijk recht en theologie in Würzburg en Bamberg. Ondertussen componeerde hij balletten en theatermuziek. In 1770 kreeg hij een aanstelling als kapelaan aan het hof van Mannheim bij keurvorst Karl Theodor. Georg Joseph Vogler werkte er vooral als componist. In 1773 kreeg hij van het hof een toelage om bij Padre Martini in Bologna te gaan studeren. Hij vond dat allemaal veel te theoretisch en studeerde daarom maar vijf maanden lang bij Francesco Antonio Vallotti in Padua en had contact met Johann Adolph Hasse in Venetië. Daarna ging hij maar naar Rome, waar hij gewijd werd tot priester, toegelaten werd tot de Academy van Arcadia, geslagen werd tot Ridder in de Orde van het Gulden Spoor en aangesteld tot secretaris en kamerdienaar van de paus. In 1775 kwam hij in Mannheim terug. Hij werd tweede kapelmeester en hofkapelaan. Bovendien richtte hij een muziekschool op, waar hij de leerlingen op een volstrekt ongebruikelijke manier opleidde, waardoor hij nogal wat vijanden maakte. Hij schreef verhandelingen voor muziektheoretische onderwerpen, vond een nieuw vingerzettingsysteem voor klavecimbel uit (door Wolfgang Amadeus Mozart als “allerverschrikkelijkst” beoordeeld) en een nieuwe manier om het registersysteem van orgels eenvoudiger op te bouwen met doorslaande tongwerken in plaats van opslaande (dit is ingewikkelde orgeltechniek, daar ga ik verder niet op in). Van 1778 tot 1781 zette hij de onderwijstechnische en muziektheoretische principes van zijn Mannheimer Tonschule op een rijtje in een aantal essays. In 1778 verhuisde Karl Theodor het hof naar München. Georg Joseph Vogler ging daar in 1780 ook heen, maar ging, teleurgesteld over weinig waardering voor zijn theaterwerken al gauw daarna naar Parijs. Daar had hij vooral succes als organist. In 1786 werd hij benoemd tot Kapellmeister bij Gustav III van Zweden. In Stockholm zette hij zijn tweede muziekschool op. Hij ontwikkelde een eigen soort meeneembaar orgel, het "orchestrion", met 230 snaren en 360 pijpen, waarop hij met concerteren veel succes had. Als lid van het Zweedse hof bezocht in 1788 Sint Petersburg. Hij ontmoette daar de Deense orgelbouwer Franz Kirsnick, één van de eerste bouwers die doorslaande tongwerken toepaste. Vanaf 1790 veranderde Georg Joseph Vogler alle orgels waar hij op speelde door er nieuwe registers met doorslaande tongen aan toe te voegen. Het eerste orgel dat hij zo veranderde stond in Rotterdam, daarna volgden er nog 30. In 1792 werd koning Gustav III vermoord. Dat gaf Georg Joseph Vogler de mogelijkheid om vrij door de wereld te gaan reizen en overal buitenissige vormen van volksmuziek en muziekpraktijken op te doen, die hij weer in zijn composities zou verwerken. Terug in Europa bleef hij tot 1799 in Stockholm. Daarna vestigde hij zich weer in Duitsland. Van 1802 tot 1804 was hij in Wenen, waar hij kennis maakte met Josef Haydn en Ludwig van Beethoven. Vanaf 1806 was hij lid van de Beierse academie van Wetenschappen. In 1807 kreeg hij van Lodewijk I, hertog van Hess-Darmstadt het aanbod om tegen een vorstelijk salaris, een mooi huis, dagelijks eten aan het hof en andere privileges Kapellmeister tde worden. Dat deed hij toen maar en hij bleef tot zijn dood in Darmstadt wonen. Hij opende daar ook zijn derde muziekschool. Hij werkte tot op hoge leeftijd intensief door en overleed onverwacht aan een hersenbloeding. Georg Joseph Vogler had een grote invloed op orgelbouw en orgelcomposities. Hij transformeerde het orgel van een werkorgel naar een concertorgel, zorgde voor duidelijke registerverschillen in de gescheiden manualen en voor zwelkasten voor de dynamiek. Zijn muiektheoretische en muziekpraktische uitgangspunten lagen in het werk van de Mannheimer Schule. Onder zijn leerlingen waren Franz Danzi, Carl Maria von Weber en Giacomo Meyerbeer. Georg Joseph Vogler schreef • 32 muziektheoretische werken Georg Joseph Vogler componeerde • 15 opera’s en singspiele • 5 balletten • 10 andere muziektheaterwerken • 14 missen • 4 requiems • 6 motetten • 8 psalmen • 26 andere (series) religieuze werken • 14 (series) liederen of zangwerken voor zangstem(men) en orkest • 15 werken voor koor a capella • 3 symfonieën • 14 pianoconcerten • 6 andere orkestwerken • 40 kamermuziekwerken • 12 (series)pianowerken • 144 preludes voor orgel • 1 gitaarwerk • 4 (series) arrangementen
Louis-Auguste-Joseph Janson (Jannson, le jeune) (Valenciennes, 8 juli 1749 ̶ Parijs, circa 1815) was tussen 1773 en 1780 een bekende speler bij het Concert Spirituel, waar hij gewoonlijk zijn eigen sonates of zijn broers concerten speelde. Van 1789 tot 1815 speelde hij in het Opéra orkest. Louis-Auguste-Joseph Janson componeerde • 3 trios concertans voor twee violen en cello, • 6 sonatas voor cello en contrabas • 5 sonatas voor cello of viool • 6 trios voor viool, altviool en cello.
Jean-Louis Duport (Parijs, Frankrijk, 4 oktober 1749 ̶ 7 september 1819) studeerde eerst dans en viool voor hij het voorbeeld van zijn oudere broer Jean-Pierre volgde en met violoncello begon. Hij kreeg les van zijn broer en samen met zijn broer van Martin Berteau. Hij maakte zijn concert debuut in de Concert Spirituel in Parijs in 1768 trouwde met de dochter van beeldhouwer Jean-Pierre-Antoine Tassaert. Hij was lid van verschillende vrijmetselaarsloges in Parijs. In de jaren 1770 reisde Jean-Louis Duport naar Spanje om aan het Spaanse hof op te treden en de beroemde cellist Luigi Boccherini te ontmoeten. De zes cellosonates opus 3 zijn opgedragen aan de hertog van Alva, dus wellicht in Madrid geschreven. In 1789, vlak voor de Franse Revolutie, vluchtte Jean-Louis Duport naar het Pruisische hof, waar zijn broer Jean-Pierre vanaf 1773 cellist was in de Koninklijke Kapel van Frederik de Grote. In 1806 kwam Jean-Louis Duport terug in Frankrijk, eerst in Marseille en vanaf 1813 in Parijs. Jean-Louis Duport werd daar docent aan het conservatorium en eerste cellist in de Keizerlijke Kapel. Zo ontmoette hij Napoleon, die persé zijn Stradivarius-cello wilde uitproberen: "comment diable tennez cette chose, Monsieur Duport?" (hoe voor de duivel hou je zo’n ding vast, meneer Duport?) Napoleon maakte een kleine beschadiging in de zijkant van de klankkast, nog steeds te zien. Het instrument werd vanaf 1974 eigendom van Mstislav Rostropovich. Jean-Louis Duport schreef • 6 celloconcerten • 34 cellosonates voor cello en basso of piano 6 Cellosonates opus 3, voor cello en “basse”, onbecijferd continuo, opgedragen aan de hertog van Alva, 1773 + Cellosonata nr. 1 in D grote terts, • 16 duo’s voor 2 celli of voor cello en een ander instrument • 6 andere kamermuziekwerken met cello • Essay over vingerzetting en bogen, 1806, met daarin 21 etudes voor solo cello
Domenico Cimarosa (Aversa bij Napels, 17 december 1749 – Venetië, 11 januari 1801) was de zoon van metselaar Genarro Cimarosa en wasvrouw Anna di Francesco. Toren hij vier jaar was verhuisde het gezin naar Napels, waar zijn vader meewerkte aan de opbouw van het Palazzo di Capodimonte, en zijn moeder de was ging verzorgen in het klooster bij de kerk van San Severo de' Padri Conventuali. Zijn arme ouders wilden wel dat Domenico een goed opleiding kreeg en in het klooster was daarvoor de gelegenheid. Hij kreeg daar zijn eerste muziekonderwijs van de organist van het klooster, Padre Polcano, die hem de beginselen van de muziek bijbracht. Toen vader Genarro van de bouwstelling viel, zorgde Padre Polcano er voor dat Domenico in 1761 met een studiebeurs naar het Conservatorio Santa Maria di Loreto kon, waar hij onderricht kreeg van een aantal meesters van de oude Italiaanse school, zoals Antonio Sacchini en Niccolò Piccinni. Afgestudeerd in 1772, debuteerde hij als operacomponist met zijn eerste werk, de komische opera Le stravaganze del conte (Napels, Teatro dei Fiorentini). Zijn werk werd goed ontvangen, waarmee zijn naam als operacomponist gevestigd was. Tot 1784 leefde hij afwisselend in Napels en Rome en componeerde een groot aantal opera's voor de Italiaanse operatheaters. In 1777 trouwde Domenico Cimarosa met Costanza Suffi. In 1778 overleed in het kraambed, niet lang daarna hertrouwde hij met haar zestienjarige stiefzuster Gaetana Pallante. Van 1784-1787 verbleef hij in Florence, waar hij een groot aantal werken schreef, waaronder drie bijbelse opera's: Assalone, La Giuditta en Il Sacrificio d'Abramo. Rond 1788 ging hij op uitnodiging van Catharina de Grote naar Sint-Petersburg, waar hij Giovanni Paisiello opvolgde als kapelmeester en componist voor het Theater van de Hermitage. Eén van de werken die hij hier voor componeerde was de opera Cleopatra (1789). Gaetana kreeg hier hun eerste kind, die meteen maar ter ere van werkgeefster Catharina naar haar zoon Paolo werd vernoemd In 1791 verliet hij Sint-Petersburg omdat het gezin niet bestand was tegen het barre on-Italiaanse klimaat, en ging naar Wenen op uitnodiging van keizer Leopold II om Antonio Salieri als hofdirigent op te volgen. Hier in Wenen componeerde hij naast vele andere werken, zijn meesterwerk, de opera Il matrimonio segreto. (Burgtheater Wenen, 7 februari 1792). Na de dood van keizer Leopold II (1798) kwam Cimarosa zonder werk te zitten, waarop hij besloot naar Napels terug te gaan. Hij betuigde zijn steun aan het Franse leger en de Franse Republiek, toen zij in 1799 Napels binnenvielen. Maar de Fransen waren weer snel vertrokken en de Bourbons hadden de touwtjes weer in handen. Domenico Cimarosa schreef een hymne tegen het koningshuis: Wider die Tyrannie, werd al snel opgepakt en wegens hoogverraad ter dood veroordeeld. Hij kreeg gratie, waarop hij besloot weer naar Rusland te gaan. Zijn gezondheid was door de vier maanden gevangenschap zwaar aangetast, zodat hij, amper onderweg, in 1801 stierf in Venetië. Vijftien jaar later werd zijn buste, gebeeldhouwd door Canova, in het Pantheon te Rome geplaatst tussen die van Sacchini en Paisiello. Domenico Cimarosa componeerde • 99 opera’s - Le stravaganze del conte (de eigenaardigheden van de graaf), zijn eerste opera, 1772 - l'Italiana in Londra (het Italiaanse meisje in Londen) komische opera, libretto Giuseppe Petrosellini, 1778. - Il matrimonio secreto, opera in twee bedrijven, libretto Giovanni Bertati, gebaseerd op het toneelstuk The Clandestine Marriage van George Colmande Oudere en David Garrick, 1792, dat weer gebaseerd was op een serie schilderijen en gravures van William Hogarth. Het enige werk van Cimarosa dat nog regelmatig wordt uitgevoerd, een van de belangrijkste opera buffa’s uit de 18de eeuw, afgezien van die van Mozart. Het verhaal speelt zich af in het gezin van Geronimo (bas), een gegoede inwoner van Bologna. Hij heeft twee dochters: Elisetta (mezzosopraan) en Carolina (sopraan). Zijn zuster Fidalma (mezzosopraan) runt de huishouding. Zijn jonge secretaris Paolino (tenor) is in het geheim getrouwd met zijn jongste dochter Carolina. - Il maestro di cappella (de dirigent) opera intermezzo in één bedrijf, amusant monodrama voor basbariton en orkest. De opera portretteert een pretentieuze dirigent die met een orkest aan het repeteren is, en daarbij vaak het geluid van de instrumenten imiteert. Tussen 1786 en 1792. • 20 missen • 1 requiemmis • 27 motetten • 10 dramatische cantates • 105 andere zangstukken • 7 oratoria • 3 concerten - Concerto voor 2 fluiten en orkest in G grote terts, 1793 • 2 sinfonia's • 6 kwartetten voor traverso, viool, altviool en cello • 2 sextetten voor diverse instrumenten • 88 sonates voor klavecimbel of pianoforte - 32 sonate, 1791, eendelige, Scarlatti-achtige sonates
|