Componisten vanaf 1898
Viktor Ullmann (Teschen (Silezië), 1 januari 1898 – Auschwitz-Birkenau, 18 oktober 1944) was de zoon van Maximilian Ullmann, een joods-Oostenrijks officier, die was overgaan tot het Rooms-Katholicisme. Vanaf 1909 ging Victor Ullmann naar het Gymnasium in Wenen. Ondertussen nam hij les bij Arnold Schönberg. Na een militaire dienstplicht aan het Italiaanse front ging hij in 19018 Wenen rechten studeren en ondertussen ook weer piano, contrapunt en orkestratie bij Arnold Schönberg. In mei 1919 brak hij al zijn studies in Wenen af om zich in Praag volledig aan de muziek te kunnen gaan wijden. Hij werd daar assisent van Alexander von Zemlinsky aan het "Neue Deutsche Theater" in Praag. Ullmann was dirigent van het Schauspielhaus Zürich. Hierna leidde hij een antroposofische boekhandel in Stuttgart. Na de opkomst van de Nazi's ging Ullmann terug naar Praag, waar hij muziekdocent en muziekjournalist werd. In 1939 legde het 'Reichsprotektorat Böhmen und Mähren' een verbod op de uitvoering van zijn muziek. 8 september 1942 werd hij en naar Theresienstadt gedeporteerd. In dit concentratiekamp was hij muzikaal erg actief en productief. Ook al vanwege de aanwezigheid van andere componisten en musici onder de gevangenen, zoals Karel Ančerl, Rafael Schachter, Gideon Klein en Hans Krása. 16 oktober 1944 werd Ullmann naar Auschwitz verplaatst en twee dagen later werd hij in de gaskamer vermoord. Viktor Ullmann componeerde • 6 opera's - "Der Kaiser von Atlantis oder Die Tod-Verweigerung", opus 49, 1944, in Concentratiekamp Theresienstadt, libretto Peter Klein, zijn meesterwerk, De Dood (basbariton) beklaagt zijn status tegen Pierrot Harlekin (tenor) en wordt werkweigeraar omdat Keizer Overall (bariton) een onzinnige totale oorlog wenst te ontketenen met behulp van de Lautsprecher (basbariton). Orkest een allegaartje (wat wil je in de oorlog in Theresienstadt) met strijkers, kalvecimbel, harmonium, saxofoon en banjo. Nederlandse hertaling door Jibbe Willems. • 3 theatermuziekwerken • 4 cantates • 1 mis • 6 orkestwerken • 7 kamermuziekwerken, - 3e Strijkkwartet (in één beweging), 1943, indrukwekkend • 3 koorwerken • 33 (series) liederen voor zangstem en piano of orkest - Zes Liederen, opus 17, 1937, voor sopraan en piano, op gedichten van Albert Steffen (1884 - 1963) • 13 pianowerken
Roy Ellsworth Harris (Chandler, Oklahoma, Verenigde Staten, 12 februari 1898, – Santa Monica, 1 oktober 1979). Zijn voorouders kwamen uit Schotland, Ierland en Wales. Zijn ouders waren arm, hij werd in een blokhut als Leroy Ellsworth Harris geboren, één van de vijf kinderen, waarvan er drie vroeg stierven. Winst bij het gokken stelde zijn vader in staat een klein boerenbedrijf in Californië te kopen, waar Roy Harris opgroeide als boerenjongen, in de landelijke omgeving van de San Gabriel Vallei. Hij leerde piano spelen van zijn moeder, en later klarinet. Leroy Harris studeerde aan de Universiteit van Californië, verkortte zijn naam tot Roy en nam in het begin van de jaren twintig compositieles van Arthur Bliss (in Santa Barbara) en Arthur Farwell, een Amerikaanse componist en onderzoeker van de Indiaanse muziek. Roy Harris verkocht het boerenbedrijf en voorzag in zijn onderhoud als vrachtwagenchauffeur en leverancier van zuivelproducten. Hij maakte contact met andere componisten in het oosten van de Verenigde Staten en ging op aanbeveling van Aaron Copland in de jaren 1926-29 met een Guggenheim beurs naar Parijs. Onder begeleiding van Nadia Boulanger begon hij zijn levenslange studie van de Renaissance muziek, en schreef een van zijn eerste belangrijke werken: het concert voor piano, strijkkwartet en klarinet, dat lof ontving van Frederick Delius. Terug in de Verenigde Staten legde Roy Harris contacten met Howard Hanson aan de Eastman School of Music in Rochester en met Serge Koussevitzky van het Boston Symphony Orchestra. Gedurende de jaren dertig gaf Roy Harris les aan het Mills College, het Westminster Choir College en vanaf 1934 aan de Juilliard School of Music. Daar ontmoette hij Beula Duffey, een jonge Canadese pianiste en collega-docent. Ze trouwden in 1936 en Roy Harris hernoemde zijn bruid Johana, naar Johann Sebastian Bach. Ze kregen vijf kinderen. Roy Harris was na zijn huwelijk voortdurend rusteloos bezig met het doceren aan allerlei instituten in de Vernigde Staten en in Canada. Tenslotte eindigde hij aan de California State University in Los Angeles. Zijn leerlingen waren onder meer William Schuman en Peter Schickele. Roy Harris richtte het ‘International String Congress’ op om de strijd aan te binden met het tekort aan strijkers in de Verenigde Staten, en was mede-oprichter van de ‘American Composers Alliance’. De “Roy Harris Collection” wordt bewaard aan de California State University, Los Angeles. In 1979 werd er een Roy Harris Society opgericht om uitvoeringen van zijn werk te promoten. Zijn dochter Patricia heeft onlangs een aantal belangrijke documenten aan de Library of Congress, de nationale bibliotheek van de Verenigde Staten in Washington, geschonken. Roy Harris componeerde 200 werken: • 1 muziektheaterwerk • 4 balletten • 18 symfonieën - Symfonie nr. 3, 1939, bij de premičre gedirigeerd door Serge Koussevitzky, de meest uitgevoerde en opgenomen Amerikaanse symfonie. • 15 concerten • 39 andere orkestwerken • 13 werken voor harmonie-orkest of bigband • 22 werken voor koor, (solisten) en orkest of band • 22 (series) werken voor koor met piano, orgel of andere instrumenten • 22 koorwerken a capella • 8 werken voor zangstem en orkest of kamermuziekgezelschap • 20 kamermuziekwerken • 7 (series) werken voor zangstem en piano • 12 pianowerken • 1 filmscore • 14 (series) arrangementen
Dorothy Gertrude Howell (Birmingham, Groot-Brittannië, 25 februari 1898 – Malvern, 12 januari 1982) groeide op in Handsworth en kreeg haar opleiding aan een klooster. Ze kreeg privé compositieles van Granville Bantock en op haar vijftiende kon ze beginnen aan de Royal Academy of Music, in Londen, waar ze studeerde bij John Blackwood McEwen en Tobias Matthay. Ze onwikkelde zich tot een getalenteerd pianist en componist. Dirigent Henry Wood, die veel waardering voor haar werk had, probeerde Dorothy Howell in 1923 over te halen directie te gaan studeren, maar zij gaf er de voorkeur aan om in 1924 te gaan lesgeven aan de Royal Academy of Music. In de Tweede Wereldoorlog deed ze dienst in de “Women's Land Army” een organisatie waarbij vrouwen het boerenwerk overnamen van mannen die dienst moesten doen in het Leger. Van 1950 tot 1975 doceerde ze aan het Koninklijk Conservatorium in Birmingham, naast har werk aan de Royal Academy of Music, waar ze in 1970 met pensioen ging. Daarna gaf ze tot haar dood toe nog privéles. Tijdens haar leven had ze de bijnaam “Engelse Strauss”. Dorothy Howell is op haar wens begraven naast Edward Elgar. Dorothy Howell componeerde • 2 theatermuziekwerken • 14 (series) orkestwerken - Lamia, symfonisch gedicht geďnspireerd door het gelijknamige gedicht van John Keats, 1919, briljant georkestreerd, opgedragen aan dirigent Henry Wood. In 2019 kreeg het een 100-jarige uitvoering op de Proms in de Royal Albert Hall in Londen, waar het zijn premičre in 1919 had gehad en daarna 7 keer nogmaals werd uitgevoerd. • 3 (series) werken voor zangstem en orkest • 27 religieuze koorwerken, ook met orkest, solisten en instrumenten • 22 seculiere koorwerken • 14 kamermuziekwerken • 12 werken voor zangstem en piano • 22 pianowerken
Marthe Bracquemond (Parijs, Frankrijk, 8 april 1898 – Moutiers-au-Perche, 3 september 1973) was de dochter van tekenaar Pierre Bracquemond en Aline Barbedette (1873-1958). Marthe Bracquemond had les van Charles-Marie Widor, Louis Vierne, Henri Büsser en Marcel Dupré. Zij was van 1937 tot 1962 organiste van de Protestantse kerk van Parijs Passy-Annonciation, twee stappen verwijderd van het herenhuis dat ze van haar vader had geërfd, rue Louis-David 1. Van 1920 tot 1924 was ze getrouwd met Alfred-Michel Angot en vanaf 1932 met Albert-Maurice Henriot, dus ze komt in de zeldzame bronnen waarin ze vermeld wordt met verschillende achternamen voor. Marthe Bracquemond gaf talloze concerten waarin ze eigentijdse muziek mengde met oude muziek Marthe Bracquemond componeerde • kamermuziekwerken • koorwerken
• liederen • orgelwerken • werken voor andere instrumenten solo • 3 filmscores
Norbert Wolfgang Stephan Hann von Hannenheim (Sibiu, Roemenië, destijds Transsylvanië, 15 mei 1898 – Staatsziekenhuis Obrawalda, bij Międzyrzecz, 29 september 1945) maakte deel uit van de Saksische gemeenschap in Sibiu, dat toen Hermannstadt heette. Hij ging daar naar de Duitse Middelbare School en kreeg privé pianoles. Vanaf kind was hij met muziek en componeren bezig. In de Eerste Wereldoorlog werd hij opgeroepen om meer te vechten in het leger en kwam er van de muziek weinig terecht. In 1922 en 1923 studeerde hij in Graz, Oostenrijk, en daarna bij Paul Graener in Leipzig. In 1928 en 1929 vervolgde hij zijn compositiestudies bij Alexander Jemnitz in Boedapest en daarna van 1929 tot 1932 bij Arnold Schoenberg aan Akademie der Künste in Berlijn. Arnold Schoenberg was buitgengewoon onder de indruk van Norbert von Hannenheim en zijn werk, misschien omdat hij zowat de enige was die Arnold Schoenberg durfde tegenspreken. Norbert von Hannenheim had door erfenissen altijd meer dan genoeg geld om van te leven, maar leed voortdurend aan psychische problemen. In 1944 kwam hij na een aanval van schizofrenie terecht in een Duits psychiatrisch ziekenhuis in Berlijn en vandaar in het Euthanasieziekenhuis al Obrawalde bij Międzyrzecz (nu Polen). Hij overleefde het Naziregiem, maar overleed een paar maanden na het einde van oorlog aan een hartinfarct, tenminste volgens het overlijdenscerfificaat. Norbert von Hannenheim componeerde 230 werken, die voor het grootste deel verloren zijn gegaan in de chaos van de oorlog, of door hemzelf in tijden van wanhoop zijn vernietigd. • orkestwerken, • kamermuziekwerken - stukken 1, 3 en 4 voor altviool en piano - suite voor altviool en piano - sonate 1 en 2 voor altviool en piano - Duo voor viool en altviool • 80 liederen • pianowerken
Tibor Harsányi (Magyarkanizsa, Koninkrijk Hongarije, nu Kanjiža, Servië, 27 juni 1898 – Parijs, Frankrijk, 19 september 1954) had les van Bela Bartók en studeerde aan het Conservatorium van Boedapest bij Zoltán Kodály. Hij maakte concertreizen als pianist in Europa en Zuid-Amerika en ging in de jaren 1920 in Nederland wonen waar hij werkte als pianist, dirigent en componist. In 1924 trok hij naar Parijs. Hij richtte daar de Société Triton, die concerten organiseerde van moderne muziek en onderhield banden met andere niet-Fransen, waaruit de “groep van vier” ontstond samen met Bohuslav Martinů, Marcel Mihalovici en Conrad Beck. Hij was ook één van de componisten van de École de Paris, die buitenlandse componisten hielp zich in Frankrijk te redden en zich vooral richtte op collega’s uit Centraal- en Oost-Europa, zoals Alexander Tansman en Alexander Tcherepnin. Tibor Harsányi componeerde • 2 opéra’s • 6 balletten • 1 poppenpantomimeshow • 5 muziektheaterwerken • 14 (series) orkestwerken • 16 (series) kamermuziekwerken - Drie stukken, voor piano en fluit, 1930, Hongaarse volksmelodieën klinken door • 7 (series) liederen voor zangstem(men) en piano of/met andere instrumenten of orkest • 20 (series) pianowerken • 5 filmscores
Hanns (Johannes) Eisler (Leipzig 6 juli 1898 – (Oost-)Berlijn, 6 september 1962) was de zoon van de Oostenrijkse filosoof Rudolf Eisler (1873-1926). Het gezin verhuisde in 1901 naar Wenen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende Hanns Eisler als frontsoldaat in het leger van Oostenrijk-Hongarije. Hij raakte meerdere malen gewond. Terug in Wenen na de Oostenrijkse nederlaag, studeerde hij aan het Nieuw Weens Conservatorium bij K. Weigl contrapunt. Van 1919 tot 1923 had hij privé compositieles bij Arnold Schönberg. Hij was de eerste leerling van Arnold Schönberg die gebruikmaakte van de twaalftoons- of atonale compositietechniek. In 1925 verhuisde Eisler naar Berlijn. Daar raakte hij bevriend met Bertolt Brecht, die zich net als Hanns Eisler tot het Marxisme had bekeerd. Ze zouden hun hele leven blijven samenwerken. Eisler schreef de muziek voor verschillende van Brechts theaterstukken en protestliederen die een rol speelden tijdens de politieke onrust in laatste jaren van de Weimarrepubliek. Hun Solidariteitslied werd een populair strijdlied bij demonstraties en protestbijeenkomsten in heel Europa. Na 1933 werd het werk van Hanns Eisler en Brecht door het nazibewind in de ban gedaan. Hanns Eisler zocht zijn toevlucht in de Verenigde Staten. In Los Angeles waar hij zich kort voor het begin van de Tweede Wereldoorlog vestigde, schreef hij de muziek voor verschillende Hollywood-films en gaf hij les aan verschillende instituten en tijdens cursussen. Hanns Eislers veelbelovende Amerikaanse carričre werd onderbroken door de Koude Oorlog. Hij werd als een van de eerste kunstenaars bij de anti-communistische McCarthy-acties op de 'Hollywood Blacklist' geplaatst door de bazen van de filmstudio's. Tijdens ondervragingen door de Commissie voor on-Amerikaanse Activiteiten van het Huis van Afgevaardigden werd hij "the Karl Marx of music" en de belangrijkste Sovjet-agent in Hollywood genoemd. Vrienden van Hanns Eisler, zoals Charlie Chaplin, Igor Stravinsky, Aaron Copland en Leonard Bernstein, organiseerden benefietconcerten om zijn verdediging te bekostigen. Desondanks werd hij in 1948 uit de VS gezet. Hanns Eisler keerde via Londen en Praag terug naar Wenen en vestigde zich in 1949 in Oost-Berlijn. Hij componeerde er het Oost-Duitse volkslied "Auferstanden aus Ruinen”. Vanaf 1950 was Hanns Eisler docent compositie aan het Staatsconservatorium Berlijn. Hanns Eisler kwam de dood van Bertolt Brecht in 1956 nooit helemaal te boven. Hij ging in de laatste jaren gebukt onder depressies en slechte gezondheid. Hij overleed in Oost-Berlijn en is vlakbij Brecht begraven op het Dorotheenstadt-kerkhof. Hanns Eisler componeerde • 38 muziektheaterwerken • 15 (series) orkestwerken - Suite nr. 6 ‘Le grand jeu’, 1932, opus 40, afgeleid van de gelijknamige film - Fünf Orchesterstücke, 1948, afgeleid uit de film 400 Millionen uit 1938 • 15 (series werken voor zangstem(men), koor en orkest - Tempo der Zeit, opus 16, 5-delige “Radiocantate” voor gemengd koor, alt en bassolist, spreker en klein orkest, libretto David Weber - Deutsche Symphonoe, opus 50, 1958, 11-delige cantate die de Duitse geschiedenis weergeeft, met name de zwarte kanten • 5 (series) werken voor zangstem en orkest • 16 (series) kamermuziekwerken - Scherzo, voor strijktrio, 1920, begint met de tonen A - Es, eerbetoon aan zijn leermeester Arnold Schönberg - Divertimento voor blaaskwintet opus 4, 1923, voor fluit, hobo, klarinet, hoorn en fagot - Duo, voor viool en cello, opus 7,1, 1924 - Nonett Nr. 2, 1941, voor fluit, klarinet, fagot, trompet, slagwerk (met pauken), 3 violen en contrabas), door Eisler samengesteld uit zijne filmmuziek bij The Forgotten Village • 32 (series) koorwerken a cappella • 50 (series) liederen voor (zang)stem en ensemble - Palmström opus 5, 1924 5 liederen voor spreekstem, fluit, klarinet, viool, altviool, cello, tekst Christian Morgenstern (1871–1914), bijna cabaret. - Die Zuchthaus-Kantate, tekst anoniem, vermoedelijk van Eisler naar aanleiding van Duitse krantenberichten, 1937, EGW 1/10 • 161 (series) liederen en balladen voor zangstem en piano - Wiegenlieder für Arbeitermütter, opus 33, tekst Bertold Brecht, 1933 - Ballade von der Judenhure Marie Sanders, tekst Bertold Brecht, 1935, LK 2 - Hollywooder Liederbuch, verzameling van 47 liederen, tussen mei 1942 en december 1943, tijdens zijn ballingschap in Santa Monica (dicht bij Hollywood in Californië). Meeste teksten van Bertolt Brecht. + nr. 3 An den kleinen Radioapparat, door Sting bewerkt als The Secret Marriage + nr. 8 Über den Selbstmord, tekst Bertold Brecht + nr. 30 Automne californien (Californische herfst), tekst Berthold Viertel. - Sieben Lieder über die Liebe, 1953 + nr. 7 Und endlich - Verzameld werk, deel 1/16, uitgave VEB 1976, 38 (series) liederen voor zangstem en piano + nr. 17 Und endlich stirbt die Sehnsucht, tekst Altenberg. • 10 (series) pianowerken - Piano Sonata nr.1, opus 1, 1923, opgedragen aan Arnold Schönberg “in grösster Verehrung” • 39 filmscores - Opus III, 1924, een abstracte animatiefilm van Wlter Ruttmann, abstract meesterwerk - Le grand jeu, regie Jacques Feyder, 1934 - 400 Millionen, regie Joris Ivens, 1938, over China een jaar na het begin van de Japanse bezetting. Vijf delen eruit zijn in 1948 Fünf Orchesterstücke voor orkest geworden - Hangmen also Die, regie Fritz Lang, teksten Bethold Brecht, 1942, kleine kwaadaardige portretten van Hitler en Heydrich - Nuit et brouillard (Nacht und Nebel) regie A. Resnais, 1956 - Aktion J, 1961 - Esther, televisiefilm, regie B. Apitz, 1962
George Gershwin (Jacob Gershowitz) (Brooklyn, New York City, 26 september 1898 – Hollywood, 11 juli 1937) werd geboren als zoon van Russisch-Joodse immigranten. Zijn vader, schoenontwerper Morris (Moishe) Gershowitz, veranderde de familienaam in 'Gershwine' enige tijd na zijn immigratie naar de Verenigde Staten vanuit Sint Petersburg in de jaren 1890. Gershwins moeder Rosa Bruskin, afkomstig uit Vilnius in Litouwen was al eerder geďmmigreerd. George Gerhswin was de tweede van vier kinderen. Zijn interesse in muziek werd gewekt toen hij op 10-jarige leeftijd zijn vriend Maxie Rosenzweig een viooloptreden hoorde geven. Zijn ouders hadden een piano gekocht voor lessen aan zijn oudere broer Ira, maar George ging er op spelen. Hij kreeg pianoles van Charles Hambitzer en later compositieles van Rubin Goldmark en Henry Cowell. Gershwin begon zijn loopbaan rond 1916 als liedjescomponist in Tin Pan Alley. Dit hield in dat een liedjescomponist zijn muziek speelde in een winkel waar bladmuziek verkocht werd, met het doel de verkoop van zijn bladmuziek te vergroten. Al snel kreeg Gershwin landelijke bekendheid in Amerika en kwam hij in contact met theaterproducenten. Bij veel van zijn werk schreef zijn broer Ira de teksten. Zijn grote succes begon toen hij in 1924 voor de band van Paul Whiteman Rhapsody in Blue componeerde. Het moest wel als "symfonische jazz" klaargemaakt worden door arrangeur Ferde Grofé. Om het instrumenteren van muziek beter onder de knie te krijgen ging George Gerhwin naar Europa. In Parijs kwam hij in Parijs in contact met Igor Stravinsky en Maurice Ravel. Het leverde de uitspraak van Maurice Ravel op: "Wat komt u hier eigenlijk doen? U wilt toch geen tweedehands Ravel worden?", vriendelijk bedoeld om Gershwin Gershwin te laten blijven. Hij overleed aan een hersentumor tijdens de operatie op 38-jarige leeftijd. Hij is begraven in the Westchester Hills Begraafplaats in Hastings-on-Hudson, New York. George Gershwin componeerde onder meer • 2 opera’s - Porgy and Bess, 1935, een eersteklas opera, het werk van een genie. Het verhaal spelt zich af in een arme, zwarte gemeenschap in South Caroline. Bess (sopraan), een jonge vrouw met een discutabel verleden, wil zich losmaken van haar ex-man en begint een relatie met de kreupele Porgy (bas-bariton). Maar er zijn meer mannen die een oogje op haar hebben. Belangrijke rollen voor de diepgelovige Serena (sopraan), vissersvrouw Clara (sopraan) en drugsdealer Sportin 'Life (tenor). Als al in het begin van het eerste bedrijf haar man Robbins (tenor) is vermoord zingt ze het tragische "My man's gone now". Andere klassiekers: "Summertime" en "It ain't necessarily". • 16 musicals - Lady, Be Good, libretto Guy Bolton en Fred Thompson, songteksten Ira Gershwin, 1 december 1924. De eerste samenwerking tussen de broers Gershwin en de steracteurs-tweeling Fred en Adele Astaire.De satire op de overheid gaat over een broer en zus die slecht bij kas zijn en allebei van harte bereid zijn zichzelf op te offeren om de ander te helpen. Er zijn twee films van gemaakt (1928, 1941). Bekendste liederen eruit "Oh, Lady be Good!" en "Fascinating Rhythm." - Strike Up the Band, libretto Morrie Ryskind, songs Ira Gershwin, 1927, in 1930 met een herzien libretto van George S. Kaufman. Het verhaal is een satire op het steeds maar oorlog willen voeren van Amerika. Het titellied Strike Up the Band is heel populaiur geworden, de ouverture van de musical wordt vaak als een losstaand concertstuk uitgevoerd. - Funny Face, libretto Fred Thompson en Paul Gerard Smith, songs Ira Gershwin, 22 november 1927, de eerste show in het pasgebpuwde Alvin Theatre, met als steracteurs Fred Astaire en zij zus Adele Astaire. In deze show danste Fred Astaire voor het eerst in avondkleding met een hoge hoed. Bekende song: " ‘S Wonderful". - Girl Crazy, songs Ira Gershwin, libretto Guy Bolton en John McGowan, 1930. Er is drie keer een film van gemaakt, de bekendst in 1943 met Mickey Rooney en Judy Garland. De songs “I Got Rythm” en "Embraceable You" werden jazzstandards. De Ouverture wordt nogal eens apart uitgevoerd bij concerten. Arrangeurs hebben er ook een Girl Crazy Suite voor orkest uit samengesteld. - Of Thee I Sing, liedteksten Ira Gershwin, libretto George S. Kaufman en Morrie Ryskind, 1931, persifleert de politiek, meteen 441 uitvoeringen, de eerste musical die de Pulitzer Prize for Drama kreeg. Tegenwoordig wordt de ouverture vaak los uitgevoerd als orkestwerk. • 9 werken voor orkest - Rhapsody in Blue, 1924, voor piano en jazzband, zijn beroemdste werk, geschreven voor bandleider Paul Whiteman, georkestreerd door Ferde Grofé. - pianoconcert in F, 1925, geschreven op verzoek van dirigent Walter Damrosch. - An American in Paris, 1928, swingend! symfonisch gedicht - Second Rhapsody, 1931, heette oorspronkelijk Rhapsody in Rivets. Geraffineerd werk. - Cuban Overture, symfonisch gedicht, dat oorspronkelijk Rumba heette, het resultaat van twee weken vakantie in Havana op Cuba in 1932. - Variaties over "I Got Rhythm" een serie variaties over zijn songhit uit de musical Girl Crazy voor orkest en piano, 1934, opgedragen “aan mijn broer Ira”. - "Catfish Row", (“Suite uit Porgy and Bess"), 1936, 5-delige suite, gebaseerd op muziek uit zijn beroemde opera - Porgy and Bess: A Symphonic Picture, de bekendste songs uit de opera Porgy and Bess, 11-delige suite voor symfonieorkest, gearrangeerd door Gershwin’s goede vriend en assistent Robert Russell Bennett, 1942. Later maakte Bennett een tweede versie met solisten en koor. • 2 kamermuziekwerken - Lullaby, een meditatief werk voor strijkkwartet, 1919, tranentrekkend • 22 (series) werken voor piano solo - Rialto Ripples, 1917, kort ragtime stuk, ook gearrangeerd voor orkest. - Three Preludes, 1926; Gershwin had er eigenlijk 24 willen schrijven, maar dat bleef beperkt tot 7; 2 werden short story’s voor viool en piano, één verdween helemaal en één uit 1923 is nooit uitgegeven. Gershwin droeg de preludes op aan zijn vriend Bill Daly. De preludes werden ook gearrangeerd voor andere instrument soloen, voor kleine ensembles en voor orkest. - George Gershwin's Songbook, 1932, 18 liedtranscripties voor piano van 1919-1931 • 700 songs - Swanee, 1919, tekst Irving Caesar, geschreven voor de New York City revue "Demi-Tasse", waar verder niks van is overgebleven. Door Gershwin zelf voor piano bewerkt in zijn Songbook van 1932, door anderen georkestreerd. - The Man I Love, 1924, een jazzstandard op tekst van zijn broer Ira door minsten 25 musici uitgebracht, waaronder populaire versies van Billy Holiday en Coleman Hawkins Het lied werd onder de titel “The Girl I Love" door Gershwin geschreven voor de musical Lady, Be Good uit 1924. Het werd uit de show verwijderd, maar werd niettemin een populair lied. - "Somebody Loves Me", tekst Ballard MacDonald en Buddy DeSylva, 1924 - "By Strauss" , 1936 songtekst Ira Gershwin, eerbetoon aan de muziek van de familie Strauss • 5 filmscores - Delicious, 1931, regie David Butler - Shall we dance, 1937, met Fred Astaire - A Damsel in Distress, 1937, musical comedy film; met filmsterren Fred Astaire, Joan Fontaine, George Burns en Gracie Allen. Script van P. G. Wodehouse, gebaseerd op zijn roman met dezelfde titel. populaire liedjes uit de film: "Stiff Upper Lip" "Nice Work If You Can Get It"
Vincent Millie Youmans (New York City, Verenigde Staten, 27 september 1898 – 5 april 1946) werd geboren in een welgesteld hoedemakersgezin. Toen hij 2 jaar was, verhuisde zijn vader met het gezin naar het rijke Larchmont, New York. Vincent Youmans volgde de Trinity School in Mamaroneck, New York en de Heathcote Hall in Rye, New York. Hij wilde in eerste instantie ingenieur worden en studeerde daarvoor een tijdje aan de Yale-Universeit. Studeren was ook niet alles, daarom stopte hij ermee en werd bankloper voor een beursvennootschap bij Wall Street. Al gauw werd hij opgeroepen om dienst te doen in het leger tijdens de Eerse Wereldoorlog. Hij werd gelegerd in Illinois, kreeg interesse in theatervoorstellingen en begon legershows voor het Amerikaanse leger te ontwikkelen. Na de oorlog werd Vincent Youmans Tin Pan Alley song-plugger (pianospeler in Tin Pan Alley om potentiële kopers bladmuziek te laten horen) voor muziekuitgever Jerome H. Remick. Daarnaast werkte hij als repetitor–pianist bij operettes van Victor Herbert. Vanaf 1921 ging Vincent Youmans zelf musicals componeren. Vanaf 1927 produceerde hij zijn eigen Broadway shows. Vincent Youmans overleed aan tuberculose toen hij 47 was. In 1970 werd hij postuum toegevoegd aan de Songwriters Hall of Fame. In 1983 werd hij opgenomen in de American Theater Hall of Fame. Vincent Youmans componeerde • 14 broadwaymusicals - No, No, Nanette, libretto Irving Caesar, 1925, groot succes in de USA en in Europa • 9 filmscores - Tea for two, 1950, regie David Butler, geďnspireerd op de musical No, No, Nanette, met een gewijzigde plot. • 144 songs - "Tea for Two", lied uit de musical No, No, Nanette, 1925, tekst Irving Caesar. Een duet tussen Nanette en Tom uit de tweede, wanneer ze zich een voorstelling maken van hun toekomst. In 1950 verwerkt in de musical film Tea for Two, met Doris Day in de hoofdrol. Tientallen jaren wereldwijd dé bekendste song.
Marcel Mihalovici (Boekarest, Roemenië, 22 oktober 1898 – Parijs, Frankrijk, 12 augustus 1985) was de zoon van Michael en Helene Mihalovici. Marcel had vier broers, het was een welgesteld gezin. Marcel Mihalovici kreeg zijn eerste vioollessen van Franz Fischer en Benjamin Bernfeld. Harmonieleer studeerde hij bij de componist Dimitrie Cuclin. Hij begon al jong te componeren en werd als begaafd muzikant ontdekt door George Enescu in Boekarest. In 1919 ging hij naar Parijs om aan de Schola Cantorum compositie studeren bij Vincent d'Indy. Harmonieleer studeerde hij bij Léon Saint-Réquier en Paul Le Flem en viool bij Nestor Lejeune. Marcel Mihalovici is nooit meer uit Parijs weggegaan en werd Frans staatsburger. Vanaf augustus 1937 woonde hij zijn hele verdere leven aan de Rue du Dragon 15. Vanwege zijn Joodse achtergrond moest hij in 1940 in ballingschap naar Cannes vluchten. Daar leerde hij concertpianiste Monique Haas kennen, waar hij na de oorlog mee trouwde. Nadat de Gestapo zijn adres in Cannes had ontdekt, moest Marcel Mihalovici onderduiken bij vrienden in Mont-Saint-Léger. In 1945 kon hij terug naar Parijs en ging hij intensief aan het werk bij de Franse Radio-omroep. Hij werkte tot 1964 als lid van het muziekcomité, dat werken voor de radio-uitzendingen moest selecteren. Van 1965 tot 1973 was hij lid van het Bureau de Lecture de Partitions Musicales, dat in feite hetzelfde deed als het muziekcomité, maar dan met een wat lastige naam. In 1976 werd Marcel Mihalovici zwaar ziek en moest hij enkele darmoperaties ondergaan. Hij is op het kerkhof Pčre-Lachaise bij Parijs begraven. Een groot deel van zijn nalatenschap bevindt zich bij de Paul Sacher stichting in Bazel in Zwitserland. Marcel Mihalovici componeerde • 6 opera’s • 3 ballet • 1 cantate • 5 symfonieën • 20 andere orkestwerken • 2 werken voor zangstem en orkest • 1 koorwerk • 30 kamermuziekwerken - Miroir des songes, voor fluit en piano, opus 112, expressief • 4 series liederen voor zangstem en piano//// • 10 (series) pianowerken • 6 werken voor een ander instrument solo • radioscores
Alexandre Robert (Alex) De Taeye (Brussel, België, 23 oktober 1898 – 17 februari 1952) was de zoon van kleermaker Jean De Taeye en Marie Louise Hortense Robert. Hij studeerde vanaf 1909 aan het Koninklijk Conservatorium Brussel bij Samule, Marchand, Du Bois en Paul Gilson. In 1927 behaalde hij de eerste prijs in de Prix de Rome. Hij werd in 1929 docent transponeren en harmonieleer aan het Koninklijk Conservatorium Brussel. In 1931 werd hij directeur van het Koninklijk Conservatorium Bergen, dat onder zijn leiding pas koninklijk werd. Hij bekleedde die functie tot zijn dood. Hij gaf leiding aan het harmonieorkest uit Frameries. Een dag voor zijn dood dirigeerde hij nog het Nationaal Orkest van België. Alex De Taeye componeerde • 1 opera • 20 orkestwerken • 2 werken voor zangstem en orkest • 6 werken voor harmonieorkest • 9 koorwerken a capella of met instrumentale begeleiding • 22 kamermuziekwerken - Chanson d’Arlette voor viool en piano - Humoresque voor viool en piano • 9 (series) pianowerken • 1 werk voor cello solo • 1 werk voor carillon
Francis Jean Marcel Poulenc (Parijs, 8ste arrondissement, 7 januari 1899 – Parijs, 30 januari 1963) het jongste kind en de enige zoon van Émile Poulenc en Jenny Royer. Vader Émile Poulenc was mede-eigenaar van de Poulenc Frčres, een succesvolle fabriek van farmaceutische produkten. De farmaceutische gigant Rhône-Poulenc draagt nog steeds de familienaam. Al jong kreeg Francis pianoles van zijn moeder, die een begaafd pianiste was. Toen hij 15 á 16 jaar oud was, kreeg hij pianolessen van Ricardo Vińes. Als componist was Poulenc vrijwel autodidact; zijn eerste composities maakte hij rond zijn 18e wereldkundig zonder dat hij compositie-onderricht had gehad. Hij werd meteen opgenomen in de "Groupe des Six", waarvan ook Georges Auric; Louis Durey, Arthur Honegger, Darius Milhaud en Germaine Tailleferre deel uitmaakten. Poulenc was een van de eerste openlijk homoseksuele componisten. Zijn eerste serieuze relatie was de schilder Richard Chanlaire, aan wie hij zijn Concert champętre opdroeg. Het bleef een probleem, weliswaar had hij het Rooms Katholieke geloof in 1817 afgezworen, maar na de dood van zijn vader in 1936 werd hij weer overtuigd Rooms-Katholiek. Francis Poulenc had ook een aantal relaties met vrouwen, en werd de vader van Marie-Ange. Poulenc leefde het grootste deel van zijn leven in zijn geboortestad Parijs. Hij overleed er in 1963 aan hartfalen en werd begraven op het beroemde Parijse kerkhof Pčre-Lachaise. Francis Poulenc componeerde • 5 opera’s - Le Gendarme incompris, FP 20a, 1921, lyrische komedie voor 3 stemmen en ensemble in één bedrijf, libretto Cocteau en Raymond Radiguet - Dialogues des carmélites, opera in drie bedrijven, LP 159, 1957, libretti Georges Bernanos, gebaseerd op het verhaal Die Letzte am Schafott van Gertrud von Le Fort. Dat werk was weer gebaseerd op de historische gebeurtenis in een karmelieter nonnenklooster in Compičgne tijdens de Franse Revolutie. Prachtopera; de sterfscčne van kloosterleidster Madame de Croissy (alt) is ontroerend en ontluisterend. Belangrijke rollen voor zusters Blanche de la Force (sopraan) en Constance van Sint Denis (sopraan), een jonge novice, waarvan Poulenc zelf zei, dat hij er verliefd op was. Dat is hoorbaar aan de muziek die hij voor haar schreef, nu eens energiek en aanstekelijk, dan weer lief en ontroerend. - La voix humaine (de menselijke stem) tragédie lyrique in één bedrijf voor sopraan en orkest, 1958, LP 171, gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk van Jean Cocteau uit 1928. We beleven de liefde, het verlangen, het verdriet, de moed en de wanhoop mee van de vrouw die afscheid neemt van haar minnaar die op het punt staat een andere vrouw te trouwen. En dat via een moeilijke, vaak verstoorde telefoonverbinding. • 6 balletten - Les biches, 1924, FP 36, voor koor en orkest, blijvend gereviseerd tot 1940, gebaseerd op de schilderijen van Watteau, die Louis XV en verschillende vrouwen afbeeldde in zijn "Parc aux biches" (hertenpark), van een ondragelijke lichtheid. - Aubade, concerto chorégraphique, FP 51a, 1929 voor piano en 18 instrumenten - Les Animaux modčles, ballet, choreografie Serge Lifar, geďnspireerd op de fabels van de la Fontaine, 1941, FP 111a • 9 theatermuziekwerken • 10 werken voor orkest - Le Gendarme incompris, FP 20b, 1921 suite uit de gelijknamige opera voor trompet, trombone, slagwerk, viool, cello en contrabas - Les biches, 1939, orkestsuite uit het gelijknamige ballet, opnieuw georkestreerd, alle vijf delen van het ballet zijn gebruikt - Les Animaux modčles, 1941, 8-delige suite uit het gelijknamige ballet, FP111b - Sinfonietta, 1947 een licht, satirisch, dansant meesterwerkje, eigenlijk een volwaardige symfonie. - Bucolique, FP 160, 1956 (een van de Variations sur le nom de Marguerite Long), een juweeltje. • 6 concerten - Concert Champętre, voor klavecimbel en orkest, 1928, geschreven voor Wanda Landowska. Sprankelt en swingt, het mooiste concert voor klavecimbel dat de afgelopen 250 jaar werd geschreven. - Aubade, "Concerto choréographique" voor piano en 18 instrumenten, FP 51, 1929, oorspronkelijk een ballet - Concert voor twee piano's en orkest, 1932, Mozartiaans helder concert, geschreven op verzoek van prinses Edmond de Polignac. Lichtvoetig melancholiek. - Concerto for Organ, Strings and Timpani in g kleine terts, 1938 - Pianoconcerto in cis kleine terts, FP 146,1949, Het eerste deel van het driedelige concert: Allegretto trapt af met pakkend en kenmerkend thema, maar dan volgen er oriëntaalse trekjes, gekkigheidjes en een enorme frivoliteit. • 7 werken voor zangstem(men), (koor) en orkest - Le Bestiaire, ou le Cortčge d'Orphée voor bariton en kamerorkest, FP 15a, 6 liederen op korte dierengedichten van Guillaume Apollinaire, 1919, 3 extra liederen, FP 15b, voor bariton en piano zijn nooit uitgegeven. - Le bal Masqué, wereldlijke cantate op gedichten van Max Jacob voor bariton of mezzosopraan en ensemble, FP 60, 1932, heel humoristisch - Litanies ŕ la vierge noire, voor vrouwenkoor en orgel, FP 82, 1936, gecomponeerd na het fatale auto-ongeluk van zijn vriend, componist Pierre-Octave Ferraud; Poulenc had troost gezocht bij het beeld van de Zwarte Madonna van Rocamadour; in 1947 heeft hij het georkestreerd. - Stabat Mater, 1950, voor sopraan, koor en orkest. Het twaalfdelige werk werd door Poulenc gecomponeerd naar aanleiding van de dood van zijn vriend Christian Bérard. "Een Requiem zonder wanhoop", zei Poulenc zelf. - Gloria, voor sopraan, koor en groot orkest, FP 177, 1961, een zesdelige zetting van de Rooms-katholieke gloriatekst, een van Poulencs beroemdste werken. Subliem, gaat rechtstreeks de hemel in. Aparte basklarinetpartij. - La Dame de Monte-Carlo, FP 180, monoloog voor sopraan en orkest, april 1961, op een gedicht van Jean Cocteau. Er is ook een versie voor zangstem en piano - Sept répons des ténčbres voor jongenssopraan, mannenkoor, kinderkoor en orkest, 1962, FP 181, een persoonlijke opdracht van Leonard Bernstein. • 15 (series) werken voor koor a cappella - Sept chansons, liederen voor gemengd koor op surrealistische gedichten van Appolinaire, Eluard en Legrand, FP 81, 1936 nr. 2. A peine défigurée, tekst Paul Éluard, even geen uitgelaten pret bij deze reflectie op de dood in een auto-ongeluk van zijn vriend componist Pierre-Octave Ferroud. - Les Petites Voix, voor kinder – of vrouwenkoor a cappella, 1936, FP 83, op teksten van Madeleine Ley - Mis in G grote terts, 1937, voor gemengd koor a cappella, opgedragen aan zijn vader, spannende melodiën, meeslepende harmonieën en emotionele betrokkenheid. - Quatre motets pour un temps de pénitence (vier motetten voor de vastentijd), voor gemengd koor a cappella 1939, FP 97 - La Figure humaine, cantate voor 12-stemmig dubbelkoor, 1943, een groots meesterwerk, een toonzetting van gedichten van Paul Eluard. Eén van de composities, "Liberté!" werd Frankrijk uitgesmokkeld en in grote hoeveelheden door de RAF boven Fankrijk verstrooid. - Un soir de neige voor 6 stemmen, 22-24 december 1944, FP 126, vierdelige kamercantate op sneeuwgedichten van Paul Eluard. - Quatre petites pričres de Saint François d'Assise voor mannenkoor, 1948, FP 142, ingetogen meesterwerkjes - Quatre motets pour le temps de Noël, voor gemengd koor, 1952 1. "O magnum mysterium", een in te lijsten verheven stukje met kwinkelende ondertoon. 3. "Videntes stellam" • 19 kamermuziekwerken - Rapsodie nčgre, voor fluit, klarinet, strijkkwartet, bariton en piano, FP 3, 1917 - Sonata voor twee klarinetten, FP 7, 1918, gereviseerd 1945, virtuoze capriolen - Trio voor hobo, fagot en piano, FP 43, 1926. Kleurrijk - Sextet voor blaaskwintet en piano in C, FP100, 1932 - Suite française, for chamber ensemble, Op.80, 1935, een bewerking van zeven dansen van Claude Gervaise. Bedoeld als toneelmuziek bij La Reine Margot, een toneelstuk van Éduard Bourdet over Margaret van Valois, vrouw van koning Hendrik IV van Frankrijk. Met blazers, slagwerk en klavecimbel spatten de vonken er vanaf. - Un joueur de flűte berce les ruines, voor fluit solo, 1942, in 1997 ontdekt door Ransom Wilson, fluitdocent aan de Yale-universiteit in een collectie bladmuziek van de oud-Yale-student Frederick R. Koch. Het werk is opgedragen “Pour Madame Paul Vincent-Vallette en trčs respecteuse hommage”. - Sonata voor viool en piano, FP 119, 1942, gereviseerd en aangevuld in 1949; opgedragen aan dichter Frederico Garcia Lorca, slachtoffer van de Spaanse burgeroorlog. Het middendeel bevat het citaat van Lorca: de gitaar laat de droom wenen, verbeeld door pizzicato-effecten. In elk deel weeft Poulenc als graoje en middelvinger naar de Duitse bezetter een citaat van het verboden jazznummer Te for Two. - Sonate pour violoncelle et piano, FP 143, 1948, opgedragen aan de Franse cellist Pierre Fournier, die had geholpen bij de technische aspecten van de cello, omdat Francis Poulenc niet bekend was met het instrument. Is toch zeldzaam fijngevoelig en sprankelend geworden. He tweede deel van het vierdelige werk is een verstilde en religieuze Cavatine - Sonate voor fluit en piano, FP 164, 1957. Een van Poulencs bekendste werken dat een prominente plaats inneemt binnen het 20e eeuwse fluitrepertoire; onstruimig en vol vurige passie. Lennox Berkeley heeft het tot een fluitconcert bewerkt. - Elegie voor hoorn en piano, FP 168, ter nagedachtenis aan Dennis Brain, 1957 - Sarabande voor gitaar, FP 179, 1960, prachtig; - Sonata voor klarinet en piano, FP 184, 1962, één van de laatste werken, die Francis Poulenc schreef. Het stuk is opgedragen aan collega Arthur Honegger; het eerste deel: Allegro Tristamente; heel mooi. - Sonate voor hobo en piano, FP 185, ter nagedachtenis aan Sergej Prokofjev, Poulencs laatste werk, 1962 • 61 liederen of liedverzamelingen voor (zang)stem en piano en/of andere instrumenten - Rapsodie nčgre, FP 3, 1917 voor fluit, klarinet, strijkkwartet, bariton en piano - Airs chantés, 4 liederen op gedichten van Jean Moréas, 1928, FP 46 - Quatre počmes de Guillaume Apollinaire, 1931, FP 58, voor zangstem en piano - Cinq počmes de Max Jacob (I:"Chanson Bretonne" II:"Cimetičre" III:"La petite servante" IV:"Berceuse" V:"Souric et Mouric"), 1931, FP 52, surrealistisch - Quatre chansonso pour enfants, 4 liederen op teksten van Jean Nohain, 1935, FP 75. I. Nous voulons une petite sœur IV. Monsieur Sans-souci - Tel jour, telle nuit cyclus van 9 gedichten van Paul Éluard, FP 086, 1937 - Fiançailles pour rire (verloving voor de lol), 1939, FP 101, liedcyclus van 6 gedichten van Louise de Vilmorin. - Les Chemins de l’amour (de wegen van de liefde), FP 106-Ia, voor zangstem en piano, tekst Jean Anouilh, 1940 - Banalités, 1940, vijf liederen op gedichten van Apollinaire, FP 107 5. Sanglots (snikken), emotionele dieptes - Colloque, op tekst van Paul Valéry,1940, FP 108 - Métamorphoses, 1943, FP 121, 3 liederen voor zangstem en piano, tekst Louise de Vilmorin II. C'est ainsi que tu es III. Paganini - Deux počmes de Louis Aragon (I: "C", II: "Fętes galantes"), 1943, FP 122 - Twee gedichten van Guillaume Apollinaire, 1945 FP 127 1. Montparnasse 2. Hyde Park - L'Histoire de Babar, le petit éléphant, (het verhaal van Babar, de kleine olifant) mélodrama voor piano en verteller, 1945, FP 129, tekst van Jean de Brunhoff, georkestreerd in 1962 door Jean Françaix, opgedragen aan 11 kinderen, die hem hebben geďnspireerd: Pour mes petits cousins Sophie, Sylive, Benoît, Florence et Delphine Périer ; Yvan, Alain, Marie-Christine et Marguerite-Marie Villotte; et mes petits amis Marthe Bosredon et André Lecœur, prachtige dromerige muziek - Caligrammes, 7 liederen op gedichten van Guillaume Apollinasire, 1948, FP 140 - Le travail du peintre, 1956, FP 161, 7 gedichten van Paul Éluard die elk een schilder beschrijven - La Courte Paille (Het kortste eind), FP 178, cyclus van 7 liederen, 1960, gedichten Maurice Caręme. - La dame de Monte Carlo, tekst Cocteau, 1961 FP 180 • 26 (series) werken voor piano solo - Trois mouvements perpétuels, 1919, FP 14, met subtiele trillers en voorslagen - Pastourelle (pianotranscriptie van het gelijknamige deel uit L'éventail de Jeanne, een kinderballet, geschreven door 10 componisten), FP 45, 1927 - Villageoises, six petites pičces enfantines pour piano, 1933, FP 65 - 15 improvisations, 1934, (1932-1959), FP 63, 113, 170 en 176 - Suite française, naar Claude Gervaise, 1935, FP 80, zevendelige suite - Mélancolie, 1940, FP 105 • 2 werken voor piano vierhandig • 3 werken voor 2 piano’s - Sonata voor 2 piano’s, FP 156
Georges Auric (Lodčve, Frankrijk, 15 februari 1899 – Parijs, 23 juli 1983) studeerde piano aan het conservatorium van Montpellier. Op zijn 14de gaf hij al een pianorecital. Vanaf 1913 studeerde hij aan het conservatorium van Parijs contrapunt bij de Georges Caussade. Hij maakte daar contact met Erik Satie, Igor Stravinski en de leden van Les Six, waar hij ook deel van zou van maken. Aan de Schola Cantorum in Parijs studeerde hij compositie bij Vincent d'Indy en Albert Roussel Auric schreef 3 balletten voor Sergej Diaghilevs Ballets Russes en werkte ook voor andere balletgezelschappen. In 1930 trouwde Georges Auric met de schilderes Eleanore Vilter. Zij overleed in 1982. Vanaf de jaren dertig ging Auric filmmuziek schrijven, vooral voor Jean Cocteau. Vanaf einde jaren veertig begon werkte hij voor de Britse Ealing Studios. Naast ballet- en filmmuziek componeerde hij ook toneelmuziek, kamermuziek, werk voor piano en werk voor orkest. Hij was president van de Société des auteurs, compositeurs et éditeurs de musique van 1954 tot 1978. In 1962 werd hij directeur van de Opera van Parijs en bestuurslid van de SACEM, de Franse organisatie voor rechten van artiesten. Georges Auric werd naast zijn vrouw begraven op de begraafplaats van Montparnasse. Georges Auric componeerde in elk geval • 2 opera’s • 12 balletten - Les Fâches, 1924, - Pastorale, 1925 - Les Matelots, 1925 • 10 theatermuziekwerken • 6 orkestwerken • 2 koorwerken • 2 kamermuziekwerken • 18 (series) liederen voor zangstem en piano • 12 (series) pianowerken • 140 filmscores - Moulin Rouge, 1952, met het toen erg populaire lied "Where Is Your Heart?"
Herbert Whitton Sumsion (Gloucester, Engeland, 14 januari 1899 – Frampton-on-Severn, 11 augustus 1995) zong vanaf 9-jarige leeftijd mee in het kerkkoor in de kathedraal van Gloucester. Toen op 15-jarige leeftijd Herbert Sumsions jongensstem brak, kon hij bij de koordirigent, Herbert Brewer, drie jaar orgel, koordirectie en muziektheorie studeren. Van 1917 tot 1919 deed Herbert Sumsion dienst in de Queen’s Westminster Rifles, een legeronderdeel in Londen en in de Vlaamse loopgraven tijdens de 1ste wereldoorlog. In 1919 kwam hij terug in de Gloucester Kathedraal in een benoeming als assisent organist van Brewer. Herbert Sumsion’s was daarbij ook verplicht zich bezig te houden met het begeleiden van het Drie Koren Festival, een koorfestival dat vanaf de vroege 18de eeuw door de drie gaststeden: Gloucester, Worcester en Hereford jaarlijks werd georganiseerd. In 1922 verhuisde Herbert Sumsion naar London , waar hij organist werd aan de Christ Church, Lancaster Gate. In 1924 werd hij daarnaast muziekdirecteur aan het Bishop's Stortford College en docent aan het Morley College. Ondertussen studeerde hij bij Adrian Boult aan het Royal College of Music compositie. In 1926 vertrok Herbert Sumsion naar Amerika waar hij assistentdocent contrapunt en compositie werd aan het Curtis Institute of Music in Philadelphia. Herbert werd daar verliefd op Alice Garlichs, nicht van een professor aan de University of Pennsylvania, die Sumsion onderweg op de boot naar Amerika had ontmoet. Op 7 juni 1927 trouwden ze in Philadelphia, Op 1 maart 1928, stierf Herbert Brewer plotseling aan een hartaanval. Zijn plek, een paar maanden voor het Three Choirs Festival moest zo snel mogelijk worden overgenomen. Herbert Sumsion en zijn vrouw kwamen daarom terug naar Engeland in juni 1928. Sumsion’s leiderschap van het 1928 Drie Koren Festival was een groot succes. Van 1928 tot zijn pensioen in 1967 was Herbert Sumsion verantwoordelijk voor de organisatie van en de directie tijdens 11 festivals. Na zijn pensioen van de Gloucester kathedraal in 1967, bleef Herbeert Sumsion in Gloucestershire wonen, muziekles geven en componeren. Hij stierf in Frampton-on-Severn in 1995 op de leeftijd van 96 jaar Herbert Sumsion componeerde ˇ 40 koorwerken (met orgel) - Magnificat en Nunc dimittis in G grote terts - Preces and Responses • 17 orgelwerken • 8 kamermuziekwerken - pianotrio, 1931 - pianotrio, 1982 - cellosonate - A Mountain Tune, voor cello en piano, een attractief werk • 5 orkestwerken - Overture, In the Cotswolds - Idyll, At Valley Green • hymns - 'Four Hymns', op tekst van Paul Wigmore, 1995 • anthems - They that go down to the sea in ships, een standard in de Anglicaanse kerkmuziek
Alexander Nikolajevitsj Tcherepnin (Tsjerepnin) (Sint-Petersburg, Rusland, 21 januari 1899 – Parijs, 29 september 1977) was de zoon van Nikolaj Tsjerepnin, componist, dirigent en muziekpedagoog en van mezzo-sopraniste Maria Tsjerepnin. Met zo’n muzikale atmosfeer thuis, waarbij allerlei musici in en uit liepen, speelde Alexander Tcherepnin al heel jong piano en had hij al honderderden werken gecomponeerd, voordat hij officieel met zijn muziekstudie begon. Alexander Tsjerepnin studeerde aan het Conservatorium van Sint-Petersburg bij Nikolaj Tsjerepnin (zijn vader), Nikolay Sokolov en Alexander Ossovsky. Na de revolutie van 1917 vluchtte de familie naar Georgië en vestigde zich in Tbilisi, waar Alexander ook naar het Conservatorium van Tbilisi ging. In 1921 emigreerde de familie naar Frankrijk. Daar rondde Alexander Tsjerepnin zijn studie af aan het Conservatoire national supérieur de musique in Parijs bij Paul Vidal en Isidore Philipp. Vanuit Parijs werd Alexander Tserepnin een veelgevraagd pianist en docent over de hele wereld. Van 1934 tot 1937 was hij vooral in China en Japan bezig met het opleiden van componisten. In Shanghai ontmoette hij de talentvolle jong pianiste Li Hsien Ming, die later zijn vrouw zou worden. Ze kregen drie zoons: Peter, Serge en Ivan. Van 1938 tot 1945 doceerde hij aan het Russisch conservatorium in Parijs. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten Alexander, Ming en Alexanders’ouders in Nazibezet Parijs te blijven, een aantal vluchtpogingen mislukten. Alexander Tcherepnin kon in leven blijven door onder een valse naam allerlei muziekwerken te blijven schrijven voor dansgezelschappen, muziekrevues en zo. In 1948 emigreerde hij naar de Verenigde Staten, waar zowel hij als zijn vrouw Ming een docentenbaan aan de DePaul Universiteit in Chicago, Illinois, konden krijgen. In 1958 werd hij staatsburger in de Verenigde Staten en sinds 1964 doceerde hij ook in New York. Alexander Tcherepnin ontwikkelde de 9-toonstoonladder volgens het volgorde schema van hele en halve toonsafstanden: ˝ - 1 - ˝ - ˝ - 1 - ˝ - ˝ - 1 - ˝ - Bijvoorbeeld: C-Des-Es-E-F-G-As-A-B Hij componeerde op basis van dat negentoonsuitangspunt Twee zonen van Alexander Tcherepnin: Serge Tcherepnin en Ivan Tcherepnin werden ook muzikant en componist en twee kleinzoons (zonen van Ivan) Sergei en Stefan idem. Alexander Tcherepnin componeerde • 4 opera’s • 16 balletten - Le Pavillon d'Armide, ballet in één bedrijf en drie scenes, 1907, choreografie Michel Fokine, libretto Alexandre Benois, geďnspireerd door de roman Omphale van Théophile Gautier. • 6 toneelmuziekwerken • 4 symfonieën • 16 concerten • 17 andere orkestwerken • 5 (series) werken voor harmonie-orkest • 4 cantates • 1 mis • 3 andere religieuze werken • 1 koorwerk a cappella • 37 kamermuziekwerken - ode voor cello en piano, 1919, ronduit bombastisch - sonata nr. 1, opus 29 voor cello en piano, 1924 - sonata nr. 2, opus 30/1 voor cello en piano, 1924 - Mystčre, voor cello en piano, 1925 - sonata nr. 3, opus 30/2 voor cello en piano, 1926, melodisch aantrekkelijk met een vlotte tarantella aan het eind - 12 préludes (Das wohltemperierte Violoncello) voor cello en piano, 1926 - Songs and Dances, opus 84 voor cello en piano, 1953, gebaseerd op volksmuziek uit Georgië en Kazakstan, beknopte aantrekkelijke muziek • 2 werken voor zangstem en piano - Studie, 1927, vocalise voor zangstem (of fluit) en piano • 62 (series) pianowerken - Feuilles libres, opus 10 (“Verloren bladzijden”), 1920, Russisch romantisch - 4 nostalgische preludes, opus 23, 1922 - 4 preludes, opus 24 1923, - 4 romances, opus 31, 1924 - Entretiens (Conversatie), opus 46, 1930 - vijf concert études, opus 52, 1936 - 7 etudes, opus 56, 1938, invloed van het Verre Oosten bespeurbaar; hoogtepunt in het oeuvre van Tcherepnin. - 12 preludes, opus 85, 1953 • 9 (series) werken voor klavecimbel • 8 werken voor een ander instrument solo • 7 film en TVscores • 10 arrangementen
Grete von Zieritz (Wenen, Oostenrijk, 10 maart 1899 – Berlijn, Duitsland, 26 November 2001) was de dochter van een in 1918 in de adelstand verheven officier en groeide op in Wenen, Innsbruck en Graz. Vanaf haar zesde kreeg ze pianoles, ze gaf haar eerste concert toen ze acht jaar was en later studeerde ze aan de muziekschool van Graz piano bij Hugo Kroemer en compositie bij Roderick Mojsisovics. In Berlijn studeerde Grete von Zieritz nog bij Martin Krause en Rudolf Maria Breithaupt. Na de succesvolle uitvoering van haar "Japanse Liederen" in 1921, besloot Grete von Zieritz componist te worden. Ze ging aan het werk als muziekdocente en studeerde van 1926 tot 1931 bij Franz Schreker aan de Hogeschool voor muziek in Berlijn. In 1939 was zij de enige vrouw bij het International Music Festival in Frankfurt am Main tussen componisten uit 18 landen. In 1958 kreeg ze als eerste vrouw in Oostenrijk een ereprofessoraat van de president. In 1978 ontving ze het Oostenrijkse Erekruis voor Wetenschap en Kunst. Grete von Zieritz is 102 jaar geworden. In 2009 is in Wenen (regio 22) de Zieritzgasse naar haar genoemd. Grete von Zieritz componeerde 250 uiteenlopende werken waaronder in elk geval • 9 concerten - Bilder vom Jahrmarkt voor fluit en orkest, 1937 • 5 andere orkestwerken • 5 werken voor zangstem en orkest • 28 kamermuziekwerken • 8 koorwerken • 17 (series) liederen voor zangstem en instrument(en) • 5 (series) pianowerken • 9 werken voor een ander instrument solo
Robert Casadesus (Parijs, Frankrijk, 7 april 1899 ‒ 19 september 1972) studeerde aan het Conservatorium van Parijs piano bij Louis Diémer. In 1922 begon hij in samenwerking met de componist Maurice Ravel een project om pianopartituren te maken van een aantal van zijn werken. Robert Casadesus en Maurice Ravel traden in die tijd ook samen op in concerten. Na zijn huwelijk in 1921 met de pianiste Gaby Casadesus trad Robert Casadesus daar vaak mee op. Vanaf 1935 gaf Robert Casadesus les aan het Amerikaans Conservatorium in Fontainebleau. Gedurende de Tweede Wereldoorlog verbleven hij en zijn familie in de Verenigde Staten van Amerika waar ze een huis bezaten in Princeton, New Jersey. Hij gaf daar les aan een aantal leerlingen die later zelf beroemde pianisten zouden worden uit geheel Europa en Amerika onder wie Claude Helffer en Monique Haas. Robert Casadesus componeerde 68 werken: • 7 symphonieën • 3 suites • 10 concerten • 28 kamermuziekwerken - Quintet voor fluit, viool, altviool, cello en harp, opus 10, 1927 - Sonate voor hobo en piano, opus 23, 1936, mooie sonate - Septet voor strijkers • 19 werken of series werken voor piano solo • 3 werken voor zangstem en orkest of piano
Ira Randall Thompson (New York, Verenigde Staten, 21 april 1899 – Boston, 9 juli 1984) was de zoon van een Engelse leraar. Hij begon muziek te maken op een oud harmonium dat stond in het buitenverblijf van de familie Thompson, een boerderij in Vienna in de Amerikaanse staat Maine. Zijn eerste composities (rond 1915) waren een pianosonate en een meerstemmig kerstlied. In 1916 ging hij studeren aan de Harvard-universiteit en daar werd hij lid van het universiteitskoor onder leiding van Archibald T. Davison. Behalve van Davison kreeg hij les van Edward Burlingame Hill en Walter R. Spalding. Hij studeerde ook een jaar privé bij Ernest Bloch. Vanaf 1922 tot 1925 studeerde Randall Thompson aan de Amerikaanse Academie in Rome. Na zijn terugkeer in de Verenigde Staten werd hij in 1927 Assistant Professor voor harmonie en contrapunt, en koordirigent aan het Wellesley College, waar hij doceerde tot 1929, en opnieuw van 1936 tot 1937. Randall Thompson promoveerde nooit, maar kreeg eredoctoraten van de Universiteiten van Rochester (New York) (1933), Pennsylvania (1969), het Allegheny College (1973) en het New England Conservatory (1975). Randall Thompson werkte aan de Universiteit van Californië - Berkeley van 1937 tot 1939, als directeur aan het Curtis Institute of Music in Philadelphia van 1939 tot 1941, als leider van de muziekafdeling aan de Universiteit van Virginia van 1941 tot 1946 en vanaf 1948 tot aan zijn pensioen als hoofd van de muziekafdeling van de Harvard Universiteit. Randall Thompson componeerde • 3 opera’s • 1 mis • 1 passie • 6 orkestwerken • 2 werken voor harmonieorkest • 22 (series) koorwerken. - Alleluia, voor koor a capella, 1940, op verzoek van Serge Koussevitzky en het Boston Symphony Orchestra geschreven voor de openingsceremonie van het Tanglewood Music Center op 8 juli 1940. Het werd gecomponeerd kort na de capitulatie van Frankrijk in de Tweede Wereldoorlog, en Randall Thompson zei zelf dat het onmogelijk was dit Alleluia vreugdevol te laten klinken. Desondanks werd het werk buitengewoon populair: in 2014 waren bijna drie miljoen exemplaren van de partituur verkocht - Requiem, een dramatische dialoog, voor gemengd dubbelkoor, 1958, op Engelse Bijbelteksten, je zou het een American Requiem kunnen noemen • 5 kamermuziekwerken • 1 werk voor zangstem en piano • 2 pianowerken
Edward Kennedy (Duke) Ellington (Washington D.C., 29 april 1899 – New York, 24 mei 1974) werd geboren als zoon van de chefkelner James Edward Ellington, die ooit in het Witte Huis werkte en daarna een cateringservice dreef. Zijn eerste pianolessen kreeg de jonge Ellington op zevenjarige leeftijd van zijn moeder Daisy Kennedy Ellington. Vanwege zijn deftige verschijning werd hij door zijn klasgenoten al in zijn jeugd "Duke" (hertog) genoemd. Zijn carričre als professioneel musicus begon toen hij zeventien jaar oud was. Op vierentwintigjarige leeftijd ging hij met zijn vriend Arthur Whetsol naar New York en sloot zich aan bij de groep van Elmer Snowden, the Washington Black Sox. Na problemen met Snowden werd Ellington de nieuwe leider van de band, inmiddels "The Washingtonians". Toen King Oliver de Cotton Club (New York) verliet kon Duke Ellington daar met zijn band als huisorkest komen werken. Als "Duke Ellington and his Jungle Band" kreeg hij nationale bekendheid door de radiouitzendingen die vanuit deze club in Harlem gemaakt werden. Duke Ellington experimenteerde in zijn composities met tonaliteit, met trompetgeschetter, met dempers en met grommende saxofoons (Jungle Style). Zijn hele leven bleef hij experimenteren en werkte hij samen met de meest vooruitstrevende musici van zijn tijd zoals John Coltrane en Charles Mingus. Duke Ellington stond bekend om zijn ijdelheid en zijn autoritaire manier van omgaan met de bandleden en met zijn familie. Zo verbood hij zijn zus om zonder begeleiding het huis te verlaten. Zijn zoon bevestigde dat Duke Ellington met harde hand regeerde. Op 24 april 1969 kreeg Duke Ellington voor zijn oeuvre de Presidential Medal of Freedom uit handen van president Richard Nixon. Duke Ellington stierf op 24 mei 1974 aan een longontsteking. Hij werd begraven op de Woodlawn begraafplaats in de Bronx in New York. In 1997 werd er een door de beeldhouwer Robert Graham gemaakt beeld opgericht ter nagedachtenis aan Duke Ellington in het Central Park ter hoogte van de kruising van de Fifth Avenue en de 110th Street. In zijn geboorteplaats Washington D.C. bestaat er een school, de Duke Ellington School of the Arts, die getalenteerde leerlingen op een carričre in de kunst voorbereidt. Duke Ellington was sinds 1932 vrijmetselaar. Duke Ellington componeerde • 2000 jazznummers - Black & Tan Fantasy, 1927 - Mood Indigo, 1930 - Rockin’ in Rhythm, 1931 - It Don’t Mean a Thing (If It Ain’t Got That Swing), 1932 - Sophisticated Lady, 1933 - In a sentimental Mood,1935 - Caravan, 1937 - Take the “A” Train, jazzstandard geschreven door Billy Strayhorn, 1939, de 'A-train' slaat op een metrolijn in New York, van Brooklyn, via de wijk Harlem naar het noorden van Manhattan. Het populairste Strayhorn/Ellington nummer; - Satin Doll, 1958 • lange, op klassieke muziek georiënteerde stukken - Black, Brown and Beige Suite, 1943. - Harlem, symfonisch gedicht, 1950, geschreven op verzoek van dirigent Arthuro Toscanini, die het nooit uitvoerde. - Diminuendo and Crescendo in Blue, 1956. - Such Sweet Thunder, 1957, gebaseerd op William Shakespeare. - The Ellington Suites (incl. Queens Suite), 1959 - Bigband versie van de Peer-Gynt-Suite, 1960 - Concert of Sacred Music, 11 delig werk. Ellington zelf: "the most important thing I have ever done". Criticus Gary Giddins: “Ellington brengt de Cotton Club naar de kerk”. deel 5. "New World a'Coming", bestaat ook weer uit twee delen, mooi feestje - "The River-suite", 1970, gecomponeerd voor een ballet van Alvin Ailey - Three Black Kings, ballet, 1974, Ellingtons laatste grote werk. Op zijn sterfbed in het ziekenhuis gaf hij zijn zoon Mercer nog aanwijzingen hoe het moest worden afgemaakt en georkestreerd.
Carlo Innocenzi (Monteleone di Spoleto, Perugia, Italië, 29 april 1899 – Rome, 24 maart 1962) werkte als tekenaar bij het Ministerie van Verkeer. Ondertussen studeerde hij compositie bij Fattorini en viool bij Remi Principe. Carlo Innocenzi was getrouwd met Sonia Pearlwing (“Marcella Rivi”) die de teksten van zijn liederen schreef. Carlo Innocenzi componeerde • 90 liederen - Addio sogni di gloria, 1950 - Mille lire al mese, 1938 - Un saluto al mio paese, 1952 - Valeria ragazza poco seria, 1958 • 300 muziekscores bij documentaires • 190 filmscores
Jón Leifs (Sólheimar, Austur-Húnavatnssýsla, IJsland, 1 mei 1899 – Reykjavik, 30 juli 1968) studeerde in Reykjavik piano bij Herdís Matthíasdóttir en Martha Stephensen en viool bij Oscar Johansen. Op zijn 17de verliet hij IJsland om in Duitsland aan het conservatorium van Leipzig piano te studeren bij Robert Teichmüller, muziektheorie en contrapunt bij Stephan Krehl en Emil Pau, directie bij Otto Lohse, en compositie bij Aládar Szendrei en Paul Graener. Daar leerde hij zijn vrouw, de Joodse Annie Riethof, kennen, die ook piano studeerde. Hij studeerde in 1921 af, trouwde met Annie, besloot te stoppen met pianospelen en legde zich toe op componeren en orkestdirectie. Na directielessen bij Hermann Scherchen, Aladár Szendrei en Otto Lohse en compositielessen bij Ferruccio Busoni werd hij een succesvol dirigent en muziekrecensent. Hij had ondertussen ook een grote interesse in de IJslandse volksmuziek ontwikkeld. Annie en Jón kregen twee dochters: Snót en Líf. en woonden in Duitsland achtereenvolgens in Rehbrücke bij Potsdam en Baden-Baden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden Jón en zijn gezin wel lastig gevallen door de nazi's, maar werden ze niet gedeporteerd, wellicht mede door Jón Leifs belagstelling voor de oude IJslandse Edda–cultuur, waar hij drie oratoria over had gecomponeerd, en daarmee samenhangend wat nationalistisch gedachtegoed. 1944 kregen ze toestemming om naar Zweden te verhuizen. Vlak na aankomst met zijn familie in Stockholm scheidde hij van zijn vrouw. Daardoor werd hij verdacht van collaboratie met de nazi's, een onbewezen beschuldiging, die hem zijn hele leven heeft achtervolgd. In 1945 keerde hij terug naar IJsland. In 1949 verdronk zijn 17-jarige dochter Líf tijdens het zwemmen voor de Zweedse westkust. Hevig aangedaan door dit verlies schreef Jón Leifs zijn mooiste werken. In 1956 trouwde hij voor de derde keer met. Ţorbjörg Jóhannsdóttir. Zij kregen een zoon: Leifur. Jón Leifs zette zich in voor een goede infrastructuur van het muiekleven op IJsland en richtte het IJslands Symfonieorkest op. Hij overleed in 1968 in Reykjavik aan longkanker. Het leven van Jón Leifs en zijn gezin is door de IJslandse regisseur Hilmar Oddsson verfilmd in Tár úr steini (Tranen van steen). Jón Leifs componeerde 1 muziektheaterwerk • 5 oratoria - Edda, deel I "De Schepping van de Wereld”, opus 20, 1937) - Edda, deel II, "Lif guoanna" (het leven van de goden), voor soli, koor en orkest, opus 42, 1966. In het zes delige werk komen ook godinnen voorbij (deel 3 “Ásynjur”) en hun zonen (deel 2 “Synir Oöins”, Odins zonen). De teksten zijn ontleend aan een vroegmiddeleeuws handschrift, dus geen woord van te verstaan. • 19 orkestwerken - Elegy (Hinsta kveđja), voor strijkorkest, opus 61, 1961, geschreven ter nagedachtenis aan zijn moeder. • 15 werken voor (solisten), (koor) en orkest • 18 (series) koorwerken a cappella • 6 kamermuziekwerken • 9 (series) pianowerken • 6 werken voor een ander solo-instrument • 15 (series) liederen
Carlos (Antonio de Padua) Chávez y Ramírez (Popotla, Mexico, 13 juni 1899 ‒ Coyoacán, Mexico-Stad,2 augustus 1978) was de kleinste van zes kinderen van het echtpaar Augustin en Juvenica Chávez. Zijn vader overleed toen hij vijf jaar oud was. Hij groeide bij zijn moeder Juvenica, directrice van de Openbare school voor jonge meisjes in Popotla, op. Zijn eerste pianoles kreeg hij van zijn broer Manuel Chávez op 9-jarige leeftijd.Vanaf 1910 studeerde hij piano bij Manuel Ponce. Vanaf 1915 studeerde hij bij Pedro Luis Ogazón, die in 1903 de muziek van Claude Debussy in Mexico introduceerde. Door Ogazón werd Carlos Chavéz met de (nieuwe) harmonieleer en muziektheorie van Juan Fuentes vertrouwd gemaakt. In 1916 stichtte hij met collega's het culturele tijdschrift Gladios op. Hij werd de bekendste vertegenwoordiger van de nationale Mexicaanse muziek en balletten met Azteekse thema's. Zijn eerste werken werden 1920 bij de Mexicaanse uitgever Wagner y Levien gepubliceerd. In 1922 trouwde hij met de pianiste Otilia Ortiz. De huwelijksreis ging naar Europa, waar bij de Berlijnse uitgever Bote & Bock de Tweede pianosonate uitgegeven werd. In Parijs sloot hij vriendschap met Paul Dukas, die hem aanmoedigde om zich op de oorspronkelijke Mexicaanse folklore en muzikale geschiedenis te concentreren. Terug in Mexico organiseerde hij concerten met hedendaagse muziek aan de Escuela Preparatoria Nacional en gaf hij bekendheid aan werken die niet eerder in Mexico werden uitgevoerd. (Béla Bartók, Arthur Honegger, Darius Milhaud, Francis Poulenc, Erik Satie, Arnold Schönberg, Igor Stravinski en Edgar Varčse, zijn eigen werk). Hij werd directeur van het Orquesta Sinfónica Mexicana, het eerste beroepsorkest in het land, dat uit een muzikale workshop van muzikanten ontstaan is. Later werd het orkest hernoemd tot Orquesta Sinfónica de México en Chávez bereisde met het orkest het hele land. In 1928 werd hij directeur van het Conservatorio Nacional de Música en bleef in deze functie voor zes jaar aan. Hij was daar professor voor compositie. In 1938 deed hij een hele concertreeks met het NBC Radio Symphony Orchestra, nadat Arturo Toscanini het orkest niet meer dirigeerde. In 1940 volgde een reeks met concerten in het Museum of Modern Arts in New York. Van 1947 tot 1952 was hij directeur general van het Instituto Nacional de Bellas Artes. In 1947 stichtte hij het Orquesta Sinfónica Nácional, de opvolger van het Orquesta Sinfónica de México. Carlos Chavéz componeerde • 1 opera • 5 balletten • 7 symfonieën - Symfonie nr. 2, Sinfonía India, 1936, Latijns-Amerikaans uitbundig • 6 concerto’s - Concerto voor Piano en Orkest, 1938, energiek concert van epische proporties, knap geďnstrumenteerd, razendsnelle wisselingen in tempo en dynamiek, gefundeerd op een stevige ritmische basis. • 14 andere werken voor orkest • 4 werken voor harmonieorkest • 15 werken voor zangstem en begeleiding • 20 koorwerken • 23 kamermuziek werken • 75 (series) piano werken - Meditación, 1918 • 5 andere wereken voor een soloinstrument - Partita voor slagwerk, 1973
Anthon van der Horst (Amsterdam, 20 juni 1899 – Hilversum, 7 maart 1965) was de zoon van organist Hendrik van der Horst, organist van verschillende Amsterdamse kerken en Johanna Allegonda Petronella van Acker. Ze kregen 3 zonen. Zoon Anthon speelde op zijn vierde jaar met zijn vader het romantische repertoire vierhandig op de piano, zonder dat hij kon noten lezen. Op zijn 15de werd hij organist van de église Wallonne, op zijn 18de van de Engelse Kerk aan het Begijnhof. Vanaf zijn 15de sudeerde hij ook aan het Amsterdamsch Conservatorium compositie bij Bernard Zweers en orgel en piano bij Jean Baptiste Charles de Pauw. Anthon Van der Horst werkte van 1922 tot 1927 aan het Amsterdamsch Muzieklyceum, dat hij mee had opgericht. Op 12 april 1922 trouwde Anthon Van der Horst met pianiste Elizabeth Anna Sophia van Schevichaven. Ze kregen 3 zoons. In 1927 werd hij directeur van het Hilversums muzieklyceum en in 1935 hoofdleraar orgel aan het Amsterdamsch Conservatorium. Enige jaren later werd hij daar hoofdleraar koor- en orkestdirectie. In 1931 werd Anthon Van der Horst dirigent van de in 1921 opgerichte Nederlandse Bachvereniging. Hij gaf met de Nederlandse Bachvereniging jaarlijkse uitvoeringen van Johann Sebastian Bachs Matthäus-Passion en Hohe Messe in de Grote of St. Vituskerk in Naarden. Deze raakten in heel Europa bekend. Anthon Van der Horst bleef de Matthäus-Passion jaarlijks op Goede Vrijdag in Naarden dirigeren tot kort voor zijn dood in 1965. Hij wees zijn orgelleerling Charles de Wolff als zijn opvolger aan. Anthon Van der Horst kreeg als interpretator en kenner van Johann Sebastian Bachs kerkmuziek in 1948 een eredoctoraat in de godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Groningen. Anthon Van der Horst componeerde • 12 orkestwerken, - Réflexions sonores, 1962 - Salutation joyeuse, 1964. • 10 werken voor koor en orkest, orgel of andere instrumenten - Chorus I tot VIII, 1932 - 1961. • werken voor koor a cappella • 4 (series) liederen voor zangstem met orgel of piano • 4 kamermuziekwerken • 5 orgelwerken - Suite in modo coniuncto, 1943, gecomponeerd in de modo coniuncto: de achttonige toonladder, bestaande uit een regelmatige afwisseling van hele en halve toonsafstanden (bv& C–D–Es–F–Fis–Gis–A–B), waar Anthon Van der Horst een grote voorkeur voor had. - Partite diverse sopra ‘O nostre dieu’ (Psalm 8), 1947, opvallend muziekwerk • piano werken
Pavel Haas (Brno, Moravië, nu Tsjechië, 21 juni 1899 – Auschwitz, 17 oktober 1944) kwam uit een Joodse familie. Zijn vader was schoenmaker Zikmund Haas, zijn moeder, Olga Epstein, was van Russissche komaf. Pavel Haas studeerde muziek vanaf zijn 14de. Van 1919 tot 1921 studeerde hij compositie aan conservatorium Brno bij Jan Kunc en Vilém Petrželka. Hierna volgde hij een tweejarige masterclass bij componist Leoš Janáček. Naast zijn werk als componist gaf hij ook compositielessen. In 1935 trouwde hij met Soňa Jakobson, die eerder met de Russissche taalkundige Roman Jakobson was getrouwd. Zij kregen een een dochter. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Pavel Haas in 1941 gedeporteerd naar concentratiekamp Theresiënstadt. Vóór zijn arrestatie was hij officieel gescheiden van zijn vrouw Soňa, om het leven van zijn vrouw en zijn dochter veilig te stellen. In Theresiënstadt was hij één van een aantal Tsjechisch-Joodse componisten, waaronder Viktor Ullmann, Gideon Klein en Hans Krása. In 1944 maakten de nazi’s van Theresienstadt een modelkamp voor een bezoek van het Rode Kruis. Directeur Kurt Gerron maakte een propagandafilm: Der Führer schenkt den Juden eine Stadt, waarop delen van Hans Krása’s opera Brundibár waren te zien en Karel Ančerl Pavel Haas’ Study for Strings dirigeerde. Toen het propagandaproject voorbij was, verplaatsten de Nazi’s in oktober 1944 18.000 gevangenen, waaronder Pavel Haas en al de kinderen die in Brundibar hadden gezongen naar vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. Daar werden ze vermoord in de gaskamers. De gevangenen die vergast moesten worden werden aangewezen door Doctor Mengele. Hij wees Karel Ančerl aan, maar de verzwakte Pavel Haas, die naast hem stond begon te hoesten, en daarom moest hij de dood maar tegemoet. Karel Ančerl heeft de oorlog overleefd. Pavel Haas zijn broer Hugo Haas (1901–1968) was voor de oorlog een populaire acteur in Tsjecho-Slowakije. Pavel Haas componeerde • 5 orkestwerken - Study for String Orchestra (etude voor strijkers),1943, vandaag de dag zijn bekendste werk • 2 koorwerken • 8 series liederen voor zangstem en piano of andere instrumenten - 4 Liederen op Chinese Gedichten, 1944, op verzoek van de bas Karel Berman • 1 werk voor solist, koor en orkest • 5 kamermuziekwerken - 3 strijkkwartetten × Strijkkwartet nr. 1 in cis kleine terts, 1920, ééndelig. × Strijkkwartet nr. 2 "Van de Apenbergen", opus 7, 1925, gaat over een vakantie in de Moravische hooglanden, Het vierde, laatste deel wordt een wilde nacht met opzwepende slagwerkpartij. × Strijkkwartet nr. 3, opus 15, 1938 - Suite voor hobo en piano, opus 17, 1939, indrukwekkend werk, fris, frivool en levendig. - Blaaskwintet, opus 10, 1929, eigenzinnig in een persoonlijke stijl • 3 filmscores • 1 opera - Šarlatán (De Charlatan). • 2 pianowerken
Theo Smit Sibinga (Bandoeng, Java, Nederlands Indië, 2 september 1899 – Amstelveen, 14 augustus 1958) was de zoon van werktuigbouwkundig ingenieur Theo (Do) Smit Sibinga en pianiste Sophie Schim van der Loeff, mede-oprichtster van het Amsterdamsch Muzieklyceum. Theo leerde pianospelen van zijn moeder en componeerde al vanaf zijn zevende. Hij studeerde cello bij Bertrand Drilsma, Marnix Loevensohn en Gerard Hekking. In 1921 behaalde hij het diploma van het Nederlands Muziek-Pedagogisch Verbond voor cello. Van 1921 tot 1946 was hij werkzaam in Indonesië. Aanvankelijk als cellist, maar door een operatie aan de linkerhand moest hij deze loopbaan beëindigen. Wanneer hij voor verlof in Nederland was, studeerde hij piano, muziektheorie en compositie bij Ary Belinfante en Cornelis Dopper.Van 1925 tot 1928 was hij kunstcriticus bij het Soerabaiasch Handelsblad. Vanaf 1928 werkte hij bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij. Ondertussen was hij koor- en orkestdirigent in verschillende plaatsen. Toen bij de Japanse invasie in 1941 reservisten werden opgeroepen, kwam Theo Smit Sibinga terecht als eerste luitenant artillerie in militaire operaties op Sulawesi. In Makassar werd hij door de Japanners gevangen genomen en overgebracht naar een Japans gevangenenkamp op Java. Zijn vrouw Annelies Jonkers en hun twee kinderen Cees en Gerrie werden geďnterneerd in een kamp op Sulawesi. Via een kamp in Bandung kwam hij tenslotte in het Struiswijk gevangenkamp bij Jakarta terecht. Zijn hele bezit, waaronder manuscripten, waren verloren gegaan. In 1946 kwam het gezin naar Nederland. Vanaf 1954 was hij verbonden aan het Muzieklyceum te Amsterdam, het laatst als adjunct-directeur.Theo Smit Sibinga overleed “in het harnas” achter de piano in het huis van een vriend in Voorburg, terwijl ze aan het discussiëren waren over zijn net geschreven gitaarconcert. Hij was uiteindelijk gesloopt door een tropische infectieziekte die hij in een van de oorlogskampen had opgelopen. Theo Smit Sibinga componeerde in elk geval • 8 orkestwerken • 1 werk voor zangstem en orkest • 2 werken voor koor en instrumenten • 17 kamermuziekwerken - Suite voor fluit & Piano, 1952 - Trois Images voor fluit en harp, 1954, betoverend en dromerig • 4 liederen voor zangstem en piano • 3 pianowerken • 7 werken voor een ander instrument solo
William Levi Dawson (Anniston, Alabama, Verenigde Staten, 26 september 1899 – Montgomery, Alabama 2 mei 1990) studeerde als bachelor in muziek af aan het Horner Institute of Fine Arts. Tot het einde van zijn studie in 1921 speelde hij in het Conservatoriumorkest, hield hij de muziekbibliotheek bij En toerde hij 5 jaar lang met de Instituutzangers rond. Daarna studeerde hij aan het Chicago Musical College bij Felix Borowski en tenslotte aan het American Conservatorium of Music in Chicago. William Dawson componeerde van jongs af aan. Van 1927 tot 1930 was hij trombonist bij de Redpath Chautauqua en de Civic Orchestra of Chicago. In 1927 trouwde hij met pianiste Cornelia Lampton. Zij overleed in 1928. Van 1931 tot 1956 doceerde hij aan het Tuskegee Institute in Alabama. , Hij vormde hetTuskegee Institute Choir tot een internationaal beroemd ensemble. William Dawson ontving op 25 februari 1968 de Onderscheiding van Verdienste van de Universiteit van Pennsylvania Glee Club voor zijn bijdrage aan muziek voor mannenkoren. William Dawson componeerde • orkestwerken - Negro Folk Symphony, 1934, gereviseerd in 1952 met toegevoegde Afrikaanse ritmes • kamermuziekwerken • koorwerken • 28 negro spirituals - Ezekiel Saw the Wheel - Jesus Walked the Lonesome Valley - Talk about a Child That Do Love Jesus - King Jesus Is a-Listening • arrangementen van traditioneel Afrikaans-Amerikaanse spirituals
Marcelle de Manziarly (Charkov, Oekraďene, 13 oktober 1899 - Ojai, Californië, Verenigde Staten 12 mei 1989) was het derde kind van Etinne en Irma de Manziarly. Nadat het gezin naar Frankrijk was uitgeweken, studeerde Marcelle de Manziarly vanaf 1911 in Parijs piano, harmonieleer en contrapunt bij Nadia Boulanger. Ze bleven hun hele leven vriendinnen. Marcelle de Manziarly reisde in 1924 naar India, Jiddu Krishmanurti was een vriend van haar broer, en haar moeder was altijd bezig met de Indiase theosofie. Al haar Indiase composities zijn verloren gegaan. Daarna studeerde ze nog directie bij Felix Weingartner in Bazel en vanaf 1943 nog een keer piano bij Isabelle Vengerova in New York. Ze trad op en gaf les door heel Europa en de Verenigde Staten. Marcelle de Manziarly componeerde in elk geval • 1 kameropera • 3 orkestwerken • 5 kamermuziekwerken - sonate voor viool en piano, 1918 - pianotrio, 1952, voor fluit, cello en piano - Trilogue, 1957, voor fluit, basgamba en klavecimbel • 5 werken voor zangstem(men) en instrument(en) • 8 (series) pianowerken
Hans Krása (Praag, 30 november 1899 – Auschwitz, 17 oktober 1944) was de zoon van een Tsjechische advocaat en had een Duitse Joodse moeder. Hans Krása speelde als kind viool en piano en studeerde later compositie aan de Duitse Muziek Academie in Praag. Hij werd repetitor bij het Neues Deutsches Theater in Praag, waar hij Alexander von Zemlinsky ontmoette, die hem in 1927 meenam naar Berlijn. Nadat hij een tijdje in Berlijn had gewoond, keerde hij, gekweld door heimwee, terug naar Praag, waar hij zijn baan als repetitor aan het Neues Deutsches Theater weer oppakte. Op 10 augustus 1942 werd Hans Krása opgepakt en gedeporteerd naar Theresiënstadt. Hij werkte zijn kinderopera Brundibár om voor de beschikbare mogelijkheden in het kamp. Daar werd het werk 55 keer uitgevoerd. Er kwamen ook nog stukjes van terecht in de beruchte propagandafilm Der Führer schenkt den Juden eine Stadt, gemaakt voor het Rode Kruis in 1944. Ondertussen waren er tussen 28 september en 28 oktober elf transporten met 18.402 gevangenen naar Auschwitch Op 16 oktober 1944 werd Hans Krása samen met de componisten Viktor Ullmann, Pavel Haas en Gideon Klein met een "kunstenaarsransport" naar Auschwitz gedeporteerd. Op 17 oktober werd hij, te oud voor het werk volgens de kampleiding en een mogelijk gevaar, omgebracht, samen met Pavel Haas. Hans Krása componeerde • 2 opera’s - Verlobung im Traum, 1930, opera in 2 akten naar de roman Uncle's Dream van Dostojevski, zijn belangrijkste werk - Brundibár, symbolische anti-Nazi-kinder-opera, 1938, libretto Adolf Hoffmeister, gebaseerd op een toneelstuk van Aristophanes. De uitvoering van het werk belandde in de propagandafilm Der Führer schenkt den Juden eine Stadt. De vaderloze kindjes Pepíček en zijn zusje Aninka proberen wat melk op de kop te tikken voor hun doodzieke moeder en worden daarbij tegengewerkt door een slechterik, de orgelman Brundibŕr. Uiteindelijk komt alles op zijn pootjes terecht, omdat ze geholpen worden door een huismus, een kat en een hond. • 2 orkestwerken - symfonie voor klein orkest, 1923 • serie liederen voor zangstem en orkest - 4 Orchesterlieder, opus 1, gebaseerd op de Galgenlieder van Christian Morgenstern, 1920. • 1 cantate • 4 kamermuziekwerken - strijkkwartet, opus 2, 1921 - Tanec, 1944, dans voor strijktrio - Kammermusik, voor klavecimbel en zeven instrumenten, 1936 - Passacaglia en fuga, 1944, voor strijktrio, het thema uit de dans Tanec komt er weer in terug. • 2 series liederen voor zangstem en piano of andere instrumenten
Camille Jacquemin (Halanzy, België, 7 december 1899 – Leuze-en-Hainaut, 17 juli 1947) was de jongste van drie zoons van een schoolinspecteur. Hij bespeelde het orgel van de Seint-Mard kerk in Virton vanaf zijn twaalfde. In 1916 ging hij naar het bisschoppelijk seminarie in Namen, waar hij muziek studeerde bij organist Louis Lejeune, René Barbier en Auguste Verrees. In 1922 werd hij tot priester gewijd en werd hij vicaris in Bertrix. Vanaf 1925 kreeg hij toestemming van het bisdom om zijn muziekstudies te vervolgen in Parijs. Aan het Gregoriaans Instituut en de Schola Cantorum volgde hij orgel- en improvisatielessen bij Louis Vierne, contrapunt bij Guy de Lioncourt en compositie bij Vincent d'Indy. In die tijd assisteerde hij ook organist Henri Mulet op het grote orgel van de Saint-Philippe-du-Roule. In 1929 terug in België werd hij zangdocent en kapelmeester aan het seminarie van Floreffe waar hij allerhande culturele activiteiten ontwikkelde. Pierre Froidebise was een van zijn leerlingen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stortte het artistieke en culturele leven in Floreffe geheel in. De uittocht van alle artistiek begaafde collega’s en leerlingen had een desastreus gevolg voor de gezondheid van Camille Jacquemin. In 1941 werd hij benoemd tot dorpspriester van Mont-sur-Meuse. Hij leed er aan depressiviteit maar ging toch onverminderd door met het propageren van musiceren, het schrijven van artikelen over muziek en het geven van orgelconcerten. Voor hij op 47-jarige leeftijd overleed, maakte hij nog een concerttournee door Canada. Camille Jacquemin componeerde • missen • cantates • orkestwerken • kamermuziekwerken • orgelwerken - Symphonie voor groot orgel, 1928, opgedragen aan zijn leraar Louis Vierne, driedelig groots werk
Noël Peirce (Noel Pierce) Coward (Teddington, Engeland, 16 december 1899 – Jamaica, 26 maart 1973) was de tweede van drie zonen van pianohandelaar Arthur Sabin Coward (1856–1937) en Violet Agnes Coward (1863–1954). Noël ging als jong kind naar de Chapel Royal Choir School en als schoolkind naar een dansacademie in Londen. Hij maakte zijn theaterdebuut op 11- jarige leeftijd. Noël Coward ontwikkelde zich tot acteur, toneelschrijver, regisseur en componist van popmuziek. Tot zijn bekendste werken behoort het toneelstuk Private Lives. Dit stuk werd op Broadway opgevoerd met Elizabeth Taylor en Richard Burton als de ex-echtgenoten, die elkaar bij toeval op de balkons van hun hotelkamers weer tegen het lijf lopen. Noël Coward componeerde • 14 musicals en revues - On With the Dance, 1925, revue, waarin het lied + Poor Little Rich Girl, het ultieme lied van de jaren twintig van de vorige eeuw; - Bitter Sweet, 1929 een operette - Words and Music, 1932, revue, waarin zijn populairste lied: + Mad About the Boy • 300 songs
Silvestre Revueltas Sánchez (Santiago Papasquiaro, Mexico, 31 december 1899 ̶ Mexico-Stad, 5 oktober 1940) kreeg zijn eerste vioolles op 8-jarige leeftijd. In 1913 verhuisden zijn ouders Gregorio (José) Revueltas Gutiérrez en Ramona (Romana) Sánchez Arias naar Mexico-Stad. Silvestre Revueltas ging daar studeren aan het Conservatorio Nacional de la Ciudad de México, bij José Rocabruna viool en bij Rafael J. Tello compositie. Vanaf 1917 tot 1924 studeerde hij in de Verenigde Staten aan het St. Edward College in San Antonio, Texas, en bij Felix Borowsky aan het College of Music te Chicago, Illinois. In 1920 gaf hij zijn eerste vioolconcerten. Samen met pianist/componist Carlos Chávez organiseerde hij de eerste concerten met hedendaagse muziek in Mexico in 1924 en 1925, wat een groot succes werd. In 1929 bood Carlos Chávez hem de positie als assistent-dirigent van het Orquesta Sinfónica de México aan, hij bleef daar tot 1936. Samen hebben zij veel voor de promotie van de Mexicaanse muziek gedaan en een groot aantal werken gepubliceerd. In 1933 werd hij professor voor viool en kamermuziek aan het Conservatorio Nacional de Música en dirigent van het Orquesta Sinfónica de la Universidad Nacional Autónoma de México (UNAM). Eveneens was hij directeur van de Escuela Nacional de Música. In 1937 ging hij naar Spanje, om aan de culturele activiteiten van de Republikeinen in de Spaanse Burgeroorlog mee te werken. Hij werd lid van de muzieksectie van de republikeinse regering en organiseerde en dirigeerde concerten. In 1938 kwam hij naar Mexico-Stad terug, waar hij van toen af aan in armoede en teruggetrokken leefde. Hij schreef nog muziek voor film en ook het orkestwerk Sensemayá, wat hem wereldfaam bracht. Silvestre Revueltas behoort naast Carlos Chávez tot de belangrijkste componisten van Mexico in de eerste helft van de 20e eeuw. Silvestre Revueltas componeerde • 16 werken voor (kamer)orkest - Janitzio, symfonisch gedicht, 31 juli 1933, gereviseerd 1936, een beschrijving het visserseiland Janitzio in het meer Pátzcuaro. Geniaal gecomponeerd, extreem, grenzeloos en volstrekt onconventioneel. Het betere knip- en plakwerk van hoge en lage cultuur. - Sensemayá voor groot orkest, gebaseerd op het gelijknamige gedicht van de Cubaanse dichter Nicolás Guillén, 1938, fantastisch, opzwepend • 2 werken voor harmonieorkest • 4 balletten - La Noche de los Mayas (1939), vergelijkbaar met Le sacre du printemps van Strawinsky. • 4 strijkkwartetten • een twintigtal kamermuziekwerken • 9 werken voor zangstem, (koor) en (kamer)orkest of piano • 7 filmmuziekwerken,
|