Componisten vanaf 1914
César Guerra-Peixe (Petrópolis, Brazilië, 4 maart 1914 – Rio de Janeiro, 26 november 1993) was de zoon van Portugese immigranten met zigeunerwortels. Cesar Guerra-Peixe speelde vanaf zijn 9de jaar gitaar, mandoline, viool en piano. Cesar Guerra-Peixe studeerde viool bij professor Gao Omacht aan de Santa Cecilia School of Music, en had prive-lessen in viool en piano bij Pauline d'Ambrosio. Cesar Guerra-Peixe speelde viool in het Nationaal Symphonie Orkest en doceeerde compositie aan Muziekschool Villa-Lobos, en orkestratie en compositie aan de Federale Universiteit van Minas Gerais. César Guerra-Peixe componeerde • 20 orkestwerken - A Retirada da Laguna; Assimilaçőes, 1971 - Concertino voor viool en orkest, 1972 - Museu da Inconfidęncia, 1972 • 45 kamermuziekwerken - Duo voor klarinet en fagot, 1970 • 50 (series) pianowerken • 40 andere (series) werken voor instrument solo • 60 liederen voor zangstem en piano of andere instrumenten • 10 koorwerken • filmscores
William Southcombe Lloyd Webber (Londen, 11 maart 1914 – 29 oktober 1982) was de zoon van William Charles Henry Webber, een loodgieter, die daarnaast erg gesteld was op alles wat met orgels had te maken. William Webber begon dus al vroeg orgel te spelen. Op 14–jarige leeftijd was hij al een bekende organist, die door heel Groot Brittanië concerten gaf in kerken en kathedralen. Aan het Royal College of Music studeerde hij Ralph Vaughan Williams. Omdat er op de school al een andere student rond liep met de naam William Webber, besloot deze William zijn middelste naam 'Lloyd' definitief te blijven gebruiken. In 1938, werd William Lloyd Webber benoemd tot organist en koormeester van All Saints, een methodistengemeente in Westminster Central Hall in Londen. In 1942 trouwde hij met pianiste en violiste Jean Hermione Johnstone (1921–1993). Ze kregen twee zoons: componist Andrew (1948) en cellist Julian (1951). In 1964 werd Wiliam Lloyd Webber directeur van het London College of Music, een betrekking die hij volhield tot zijn dood in 1982. William Lloyd Webber componeerde • oratoria - St. Francis of Assisi • missen - Missa Sanctae Mariae Magdalenae, 1979 • 5 orkestwerken - Aurora, symfonisch gedicht, 1951 • 1 werk voor brassband • 12 kamermuziekwerken - Fantasy Trio voor viool, cello en piano, 1936. - sonatine voor altviool en piano, 1952 - sonatine voor fluit en piano, 1941 • 24 (series) liederen • 19 (series) koorwerken - The Divine Compassion, gebaseerd op het Passie verhaal van de evangelist Johannes • 9 (series) orgelwerken • 7 pianowerken
Pierre Froidebise (Ohey, provincie Namen, België, 5 mei 1914 – Luik, 28 oktober 1962) was de zoon van een welgestelde apotheker. Pierre Froidebise kreeg zijn eerste orgellessen bij Camille Jacquemin, Daarna studeerde hij aan eerst aan het conservatorium van Namen bij René Barbier en vervolgens het Koninklijk Conservatorium Brussel orgel bij Paul de Maleingreau, muziekanalyse bij Raymond Moulaert, en contrapunt bij Léon Jongen. Hij nam nog privélessen compositie bij Paul Gilson en Jean Absil en vertrok toen naar Parijs om verder orgel te studeren bij Charles Tournemire. In 1942 werd hij organist aan de kerk van Saint-Jacques in Luik. Later werd hij daarnaast koormeester aan het Groot Seminarie en doceerde hij harmonie aan het conservatorium. Leerlingen van hem waren Célestin Deličge en Henri Pousseur. Pierre Froidebise componeerde • 2 radio-opera’s • 2 balletten • 10 theatermuziekwerken • 12 (serie) vocale werken, ook met instrumenten en/of orkest • 2 orkestwerken • 4 kamermuziekwerken • 4 pianowerken • 8 orgelwerken - Diptyque, 1936, twee delen: Méditation, dromerig, Louanges, feestelijk sprankelende toccata • 2 filmscores
Cor de Groot (Amsterdam, 7 juli 1914 – 26 mei 1993) studeerde als jongen piano bij Egbert Veen en Ulfert Schults. Op het conservatorium studeerde hij compositie en directie bij Sem Dresden. In 1632 slaagde hij op 18-jarige leeftijd cum laude voor zijn pianoexamen met een door hemzelf geschreven pianoconcert. Van 1938 tot 1946 was hij docent aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, onder zijn leerlingen was onder meer.Lex van Delden. In 1945 kreeg hij een speelverbod van 10 jaar opgelegd, omdat hij in de oorlog weas blijven doorspelen. Omdat zijn werkzaamheden in feite alleen maar een dekmantel waren voor de verzetswerkzaamheden van zijn schoonvader, werd het vonnis in hoger beroep teruggedraaid. In 1959 raakte hij lichamelijk overbelast. zodat hij zijn rechterhand niet meer kon gebruiken. Vanaf dat moment speelde hij alleen met de linkerhand, hiervoor heeft hij 70 composities speciaal bewerkt. Daarnaast ging hij voornamelijk als muziekregisseur bij de radio werken. Hij verhuisde van Den Haag naar Laren, waar hij in het huis “Mano Sinistra” ging wonen. Cor de Groot componeerde ook heel wat "lichte" muziek onder het pseudoniem Guy Sherwood. Cor de Groot componeerde • 16 orkestwerken - Symphonie classique, 1930, gecomponeerd op 16-jarige leeftijd - Pianoconcert, 1931 - Concerto classica voor piano en orkest, 1932 • 16 kamermuziekwerken • 1 serie werken voor zangstem en piano • 25 (series) pianowerken - Winterdroom, 1982 - Nuit de Noël, 1986 - Een kerstlied, 1987 - Kerstgroet; - 4 Roemeense kerstliederen - 5 Poolse kerstliederen • 8 pianowerken voor vier handen • 1 werk voor 4 piano’s • 7 pianowerken voor één hand • 11 (series) werken voor harp • 5 werken voor een ander instrument solo • tal van bewerkingen voor piano met de linkerhand - Liebestraum nr. 3 van Franz Liszt, opstreeks 1962
Josef Páleníček (Travnik, Bosnië, toen Joegoslavië, 19 juli 1914 – Praag, Tsjechië, 7 maart 1991) studeerde na het gymnasium in Praag aan het Praags conservatorium. Van 1933 tot 1938 studerde hij aan de school van Karel Hoffmeister en tegelijkertijd rechten aan de Karel Universiteit. Hij had ook nog les van Vítězslav Novák en Otakar Šín. Hij voltooide zijn studies aan de École Normale de Musique in Parijs bij Diran Alexanian en Pierre Fournier. In Parijs studeerde hij ook nog bij Albert Roussel en werd hij goede vrienden met Bohuslav Martinů. In 1936 begon hij een carričre als concertpianist, in 1949 werd hij solopianist bij het Tsjechisch Filharmonisch Orkest. Na de tweede Wereldoorlog werd hij lid van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij. Hij gebruikte zijn partijlidmaatschap om andere begaafde, maar politiek gewantrouwde muzikanten te ondersteunen. In 1963 werd hij docent aan de Academie voor Uitvoerende Kunsten in Praag. Josef Páleníček componeerde • 1 cantate • 8 concerten • 4 andere orkestwerken • 20 kamermuziekwerken - variaties over het lied “O hoofd vol bloed en wonden” voor cello en piano, 1942, toen hij door de Gestapo was gearresteerd. Magistraal gevarieerde compositie. • 6 (series) werken voor zangstem en instrument(en) • 4 koorwerken • 4 (series) pianowerken • 2 orgelwerken
Stjepan Šulek (Zagreb, Oostenrijk-Hongarije, 5 augustus 1914 – 16 januari 1986) begon al jong piano, viool en compositie te studeren. Aan het conservatorium van Zagreb studeerde hij viool bij Vaclav Huml (1880–1953) en compositie with Blagoje Bersa (1873–1934). In 1936 studeerde hij af aan het conservatorium en bouwde daarna een uitgebreide carričre op als vioolsolist en kamermuzikant. Stjepan Šulek doceerde aan het conservatorium van Zagreb viool vanaf 1939, compositie vanaf 1948 en orkestratie vanaf 1953. Hij werd dirigent van het kamerorkest van de Zagreb Radio en Televisie en bouwde daar een internationale reputatie mee op. Van 1958 tot 1964 was hij dirigent van de kamer- en symfonieorkesten van Zagreb en trok daarmee door heel Europa. Stjepan Šulek componeerde in elk geval • 2 opera’s • 1 ballet • 1 cantate • 10 symfonieën • 14 concerten • 10 strijkkwartetten • andere kamermuziekwerken - sonate “Vox gabrieli” voor trombone en piano • 1 koorwerk • 1 liedcyclus • 3 gitaarwerken • 3 pianowerken
Edward Hugh Martin (Birmingham, Alabama, Verenigde Staten, 11 augustus 1914 – Encinitas, Californië, 11 maart 2011) studeerde muziek aan het Birmingham–Southern College terwijl hij zich George Gershwin als schoolvoorbeeld stelde. In de jaren 1930 begon hij als arrangeur op Broadway. Vanaf begin 1940 werkte hij samen met componist Ralph Blane en later werkte hij ook veel met andere kunstenaars samen. Hugh Martin was nauw bevriend met filmster Judy Garland, die hij als muzikant en arrangeur tijdens haar tournees in de jaren 1950 begeleidde. In 1983 werd Hugh Martin in de Songwriters Hall of Fame opgenomen. Hugh Martin schreef in de herfst 2010 zijn autobiografie Hugh Martin - The Boy Next Door Hugh Martin componeerde • 5 Broadwayproducties • 5 filmscores - Meet Me in St. Louis, 1944, regie Vincente Minelli + The Trolley Song, 2 oscarnominaties voor beste filmsong + Have Yourself a Merry Little Christmas + The Boy Next Door Good News, 1947. Athena, 1954 The Girl Most Likely, 1958.
Michael Spisak (Dąbrowa Górnicza, Polen 14 september 1914 – Parijs, Frankrijk, 29 januari 1965) studeerde viool en compositie aan het conservatorium van Katowice en vanaf 1935 aan het conservatorium van Warschau bij Kazimierz Sikorski. In 1937 ging hij naar Parijs, waar hij studeerde bij Nadia Boulanger. Hij bleef werkzaam in Parijs tot aan zijn dood, en maakte daar deel uit van de "groep van Parijs" van geëmigreerde Poolse componisten waaronder ook Simon Laks en Antonin Szalowski. Michael Spisak won in 1953 de eerste prijs in de Belgische Koningin Elisabethwedstrijd voor de compositie Serenade voor orkest. In 1957 won hij deze wedstrijd opnieuw met Concerto giocoso. Michael Spisak kreeg in 1964 de jaarlijkse prijs van de Unie van Poolse Componisten voor zijn gehele oeuvre. Michael Spisak componeerde • 1 opera • 1 cantate • 2 symfonieën • 6 concerten - Andante en Allegro voor viool en strijkorkest, 1954 • 9 andere (series) orkestwerken • 5 werken voor koor en orkest - Anthem voor koor en orkest, 1947, gecomponeerd voor Nadia Boulangers 60ste verjaardag. • 12 kamermuziekwerken • 2 pianowerken • 1 seriewerken voor zangstem en fluit
Sir Andrzej Panufnik (Warschau, Polen, 24 september 1914 – Twickenham, Middlesex, Engeland, 27 oktober 1991) was de zoon van violiste Matylda Thonnes en vioolbouwer Tomasz Panufnik. Andrzej Panufnik was vanaf jongs hevig geďnteresseerd en muziek en vliegtuigrechniek. Hij kreeg pianoles van zijn grootmoeder. Als kind begon hij al te componeren. Aan het conservatorim van Warschau studeerde Andrzej Panufnik slagwerk, muziektheorie en compositie bij Kazimierz Sikorski. Daarna studderde hij in 1937 in Wenen directie bij Felix Weingartner en datzelfde van 1938 tot 1939 bij Philippe Gaubert in Paris. Tijdens de Duitse bezetting van Warschau in de Tweede Wereldoorlog vormde Andrzej Panufnik een pianoduo met zijn vriend componist Witold Lutosławski. Ze traden op in café's in Warschau en organiseerden ook liefdadigheidsconcerten. In 1944 vluchtte Andrzej Panufnik met zijn ziekelijke moeder uit Warschau, net voor de Warschau-opstand, dat redde vermoedleijk zijn leven. Toen hij in de lente van 1945 bij de ruďnes van de stad terugkwam om zijn broer te begraven, bleken als zijn manuscripten verloren te zijn gegaan. Na de Tweede Wereldoorlog was Andrzej Panufnik componist van (propaganda)filmmuziek en dirigent van het Krakov Symfonie-orkest. Hij werd ook, vooral om zijn collega's te helpen tweede voorzitter van de Vereniging van Poolse Componisten (ZKP—Związek Kompozytorów Polskich). Hij kwam daarbij steeds meer in voor hem problematische politieke situaties terecht en moest zich als componist te voegen naar het Zhdanov decreet, dat vanaf 1948 Poolse componisten verplichtte het “Russisch Realisme” te volgen. Hij probeerde zich daar zo goed mogelijk doorheen te manoevreren. In 1951 ontmoette hij de Ierse Marie Elizabeth O'Mahoney, “Scarlett" omdat ze zoveel leek op Scarlett O'Hara uit Margaret Mitchell's roman “Gejaagd door de wind”. Ze was op huwelijksreis met haar derde echtgenoot, maar dat weerhield haar er niet van om een gepassioneerde relatie met Andrzej Panufnik te beginnen. Ze trouwden in 1951 en kregen een dochter, Oonagh. Het meisje verdronk, terwijl Andrzej Panufnik een concertreis had in China, omdat moeder “Scarlett" een epileptische aanval kreeg toen ze haar in bad deed. De Russische regering zag in de vele buitenlandse concertreizen van Andrzej Panufnik een mogelijkheid om hem als spion in te schakelen, maar daar voelde Andrzej Panufnik niets voor en dus besloot hij te emigreren naar Groot Brittanië. "Scarlett"s vader leefde daar, dus zij kon gemakkeljk naar Londen, regelde daar een concert voor Andrzej Panufnik in Zwitserland. Daar ontsnapte hij aan de Poolse geheime politie die hem voortdurend bewaakte en vluchtte naar Londen zonder geld of bezittingen. De Poolse regering beschouwde hem als een verrader, hij kon er tot 1977 niet meer terugkomen. Engelse en andere bevriende musici hielpen en ondersteunden hem om in Engeland voet aan de grond te krijgen. "Scarlett" Panufnik schreef een boek over Panufniks leven en zijn ontsnapping en de gerenommeerde uitgeverij Boosey en Hawkes gaf zijn werken uit. In 1957 werd Andrzej Panufnik dirigent van het Birmingheam Symfoinie-orkest. In 1958 scheidden de wegen van Andrzej Panufnik en "Scarlett" en volgde ook een echtscheiding. In 1960 ontmoette hij schrijfster en fotografe Camilla Jessel, 22 jaar, dochter van de beroemde advocaat George Jessel. Camilla Jessel ordende zijn administratie, handelde die af en zorgde er zo voor dat zijn inkomsten op peil bleven en dat hij tijd over hield om te componeren. In 1961 werd Andrzej Panufnik Brits staatsburger In 1963 trouwde hij met Camilla Jessel en ging wonen bij de Thames in Twickenham. Ze kregen een dochter Roxanna Panufnik, die ook componist werd. In 1991 werd Andrzej Panufnik geridderd door Koningin Elisabeth. Andrzej Panufnik componeerde • 2 balletten • 10 symfonieën • 7 concerten - Violinconcerto voor viool en strijkorkest, 1971 • 20 andere orkestwerken • 5 (series) werken voor koor en orkest of instrumenten • 11 (series) liederen voor zangstem en piano of instrumenten • 9 kamermuziekwerken - strijkkwartet nr. 1, 1976 - strijkkwartet nr. 2, Messages, 1980, fantasmagorisch visioen, hoogtepunt uit Panufniks oeuvre. - strijkkwartet nr. 3, Wycinanki, ("papierknipsels"), 1990; het laatste, vijfde deel: Adagio Sostenuto is van een aangrijpende schoonheid. • 4 (series) pianowerken - 12 Miniature Studies (gerangschikt volgens de kwintencirkel), 1947 - Reflections for piano, 1968, opdracht: To my wife - Pentasonata, 1984 opdracht: To my wife, in alle opzichten gestuurd door het getal 5. • 3 (series) werken voor kinderen • 3 filmscores
Marius Hendrikus Flothuis (Amsterdam, 30 oktober 1914 – 13 november 2001) was de zoon van een leraar Duits en een onderwijzeres. Hij volgde het Vossius Gymnasium te Amsterdam en studeerde piano bij Bé Boef en Arend Koole en theorie bij Hans Brandts Buys. Hij studeerde muziekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam bij Albert Smijers en K. Bernet Kempers.Marius Flothuis werd in 1937 assistent-artistiek leider van het Concertgebouw in Amsterdam. In 1941 werd hij op staande voet ontslagen omdat hij weigerde het lidmaatschap van de door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer aan te vragen en omdat hij weigerde te gehoorzamen aan de Duitse bezetter. Marius Flothuis was getrouwd met de half-Joodse Leentje Sternheim. Ze hadden twee dochters. In 1943 werd Marius Flothuis gearresteerd, nadat verraden was dat hij met zijn echtgenote steun verleende aan Joods onderduikers. Via de ‘Amstelveenseweg’ en ‘Vught’ (Konzentrationslager Hertogenbusch) kwam hij terecht in concentratiekamp Sachsenhausen, in Oranienburg bij Berlijn. Na de bevrijding keerde Flothuis eind mei 1945 in Amsterdam terug. De nasleep van de oorlog zorgde voor langdurige ziekte, ontslag bij het Concertgebouw en scheiding van Leentje. Van 1946 tot 1950 was hij bibliothecaris bij de Stichting Donemus, van 1945 tot 1953 muziekrecensent van Het Vrije Volk. In 1953 hertrouwde Marius Flothuis met Roosje Voorzanger en kwam hij weer in dienst van het Concertgebouworkest, waarvan hij van 1955 tot 1974 als artistiek leider het muzikale beleid mee bepaalde. Marius Flothuis promoveerde in 1969 op het proefschrift "Mozarts Bearbeitungen eigener und fremder Werke". Van 1974 tot 1983 was Marius Flothuis hoogleraar musicologie aan de Universiteit van Utrecht. Van 1980 tot 1994 was hij voorzitter van het Zentralinstitut für Mozart-Forschung te Salzburg. Hij was een autoriteit op het terrein van Mozarts muziek en schreef cadensen voor een aantal van diens pianoconcerten. Als componist was Flothuis autodidact. Tot het einde van zijn leven maakte Flothuis actief deel uit van het Nederlandse muziekleven. Hij overleed op 13 november 2001 op 87-jarige leeftijd. Marius Flothuis componeerde • 23 orkestwerken - Fluitconcert, opus 19, 1944 - Hoornconcert, opus 24, 1945 - Symfonische muziek, opus 59, 1957 - Cantus amoris, voor strijkorkest, opus 78, 1979, tragisch, aangrijpend werk. • 23 werken voor zangstem(men) en orkest of instrumenten - Hymnus voor sopraan en orkest, opus 67, 1965
• 1 werk voor harmonieorkest: Capriccio, opus 35 nr. 1, 1949
• 5 cantates
• 28 kamermuziekwerken
- Sonata da camera voor fluit en piano, opus 17, 1943,
geschreven toen hij gedetineerd was in Vught - Duettino Pastorale, voor 2 violen, 1944 - Aria voor trompet en piano, opus 18, 1944 - Rondo champętre, opus 19b voor fluit en klavecimel, 1945 - Trois pičces voor twee hoorns, opus 24a, 1945 - Vier bagatellen, opus 23, voor viool en piano, 1946 - Sonatine voor hoorn, trompet en trombone, opus 26, 1945 - Partita voor viool en piano, opus 38/1, 1950 - Strijkkwartet, opus 44, 1952
- Quartetto II (Fantasia), voor strijkkwartet, opus 94, 1992, geschreven
voor het Lafayette Strijkkwartet, dat waren toen nog meisjes, waar Marius
Flothuis zwaar van onder de indruk was.
•
9 werken voor koor
•
1 werk voor orgel: Eine alte Geschichte (1979)
•
9 werken voor piano
- Valses sentimentales, opus 21 - Valses nobles, opus 52, voor piano vierhandig, 1954 • 10 werken voor harp(en) - Pour le tombeay d’Orphee, 1950 • 5 (series) werken voor een ander soloinstrument - Suite voor klavecimbel, 1953 - Aubade voor fluit, opus 19a, 1944, geschreven toen hij gedetineerd was in Vught - 2 stukken voor gitaar, opus 22, 1944 - sonate voor viool, opus 23, 1945
Albert Edward Kelly (Londen 8 september 1914 – ?, 1994) kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader, muzikant in de Grenadier Guards band van het Britse leger. Zelf werd Albert Edward Kelly op 14-jarige leeftijd militaire muzikant in de Dragoon Guards Band. Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte hij in 1944 gewond bij de invasie van Normandië. Vanaf 1946 studeerde hij aan de Royal Military School of Music "Kneller Hall" in Twickenham. Daarna studeerde hij nog aan het Royal College of Music en aan de Royal Academy of Music in Londen. In 1951 werd hij tot kapelmeester benoemd van de militaire muziekkapel van het Royal Sussex Regiment. Van 1961 tot 1979 was hij werkzaam bij de British Civil Service. Albert Edward Kelly componeerde • marsen - "Nijmegen" - "Amsterdam Harbour" - ”Arnhem" - "Arromanches", populaire mars. Kelly nam persoonlijk als lid van het regiment 4/7th Dragoon Guards deel aan de landing op het strand van Arromanches in Normandië op D-Day, 6 juni 1944. Eind juli 1944 werd Kelly zelf gewond. Deze plechtige en statige mars is een hulde aan de helden van de landing op Normandië.
Felicitas Kukuck (Hamburg, Duitsland, 2 november 1914 – 4 juni 2001), was de dochter van arts en fysioloog Otto Cohnheim (1873–1953) en Eva Barth. Vader Ottoliet in 1916 de familienaam in Kestner veranderen. De ouders van Felicitas bevorderden haar kunstontwikkeling. Tot 1933 ging ze naar deLichtwarkschule in Hamburg, een soort Montessorischool. Omdat ze van Joodse afkomst was, kreeg ze behoorlijk last van de machtsovername door de Nationaal Socialisten. De Lichtwarkschule werd genazificeerd. Felicitas stapte over naar de “School aan de Zee” op het Waddeneiland Juist, waar ze les kreeg van muziekpedagoog en componist Eduard Zuckmayer. In 1935 studeerde ze af aan de Odenwaldschule in Heppenheim, helemaal in het zuiden van Duitsland bij Eduard Zuckmayer muziektheorie, bij Edith Weiss-Mann piano en bij Robert Müller-Hartmann harmonieleer. Na de invoering van de rassenwetten in 1935 liet Felicitas een nieuw “geboortbewijs” met de familienaam Kestner maken en bij zich afleveren. Daarna studeerde Felicitas Kestner nog aan de Muziekhogeschool Berlijn piano en dwarsfluit. In 1937 kreeg ze daar de diploma privémuziekdocent. Vanwege haar deels Joodse afstamming had ze echter een beroepsverbod en daarom ging ze maar compositie studeren bij Paul Hindemith, tot hij naar Amerika emigreerde. Dankzij de tijdige familienaamsverandering die haar vader had doorgezet kon Felicitas Kestner lid worden van de nationaalsocialistische Reichsmusikkammer (RMK) en daardoor haar pianomuziekstudie in 1939 met een net resultaat afsluiten. In datjaar 1939 trouwde ze ook met Dietrich Kukuck, die voor het huwelijk een verstandige ambtenaar had weten te regelen die het geboortebewijs met de naarm Kestner accepteerde. Dankzij haar huwelijk is Felicitas niet door de nazi’s vermoord. De oorlogstijd bracht Felicitas Kukuck in Berlijn door. Haar joodse afkomst was alleen bij leiding van de Hogeschool bekend en die zwegen. In 1940 werd zoon Jan geboren. Ze nam ook nog een Jodin in huis op. 3 mei 1945, de laatste oorlogsdag werd hun huis totaal platgebrand. Zoon Jan zat toen veilig in een kinderkamp voor bijna verhongerde kinderen in Oldenburg. Felicitas kon met een vluchtelingentransport in Hamburg komen. Dietrich Kukuck was daar ook al op de een of andere manier terchtgekomen. In 1948 ging ze met haar gezin in Hamburg-Blankenese wonen, het westelijke stadsdeel, waar ze tot haar dood in 2001 woonde en werkte. Ze kreeg naast Jan nog drie kinderen. In 1969 richtte Felicitas Kukuck het kamerkoor Blankenese op, dat veel van haar werken heeft uitgevoerd. In 1994 kreeg ze voor haar verdiensten voor het Hamburgse muziekleven de Johannes-Brahms-Medaille. Felicitas Kukuck is op het Blankeneser Kerkhof begraven in Quartier A1 (Nr. 917). In 2016 is in het stadsdeel Altona-Noord in Hamburg een straat naar Felicitas Kukuck vernoemd. Felicitas Kukuck componeerde meer dan 1000 werken, waaronder in elk geval • 2 kerkopera’s • 2 oratoria • 1 mis • 7 cantates • 6 motetten • 12 (series) wereldlijke werken voor (solist) koor en instrumenten • 70 (series) koorwerken a capella • 36 canons • 32 (series) liederen voor zangstem(men) en instrument(en) - Die Brücke, liedcyclus voor zangstem, altblokfluit en luist of cembalo, teksten van Su-Tong-Po en Li-Tai-Pe, vertaling Hans Bethge, indrukwekkende muziek • 6 liedverzamelingen voor verschillende bezettingen • 12 (series) kamermuziekwerken • 5 (series) pianowerken • 3 (series) gitaarwerken • 2 orgelwerkwen • 2 werken voor een ander instrument solo
Salvador Arnita (Jeruzalem, Palestina, 1914 – Amman, Jordanië, 14 maart 1984) speelde in Jeruzalem orgel vanaf zijn 11de jaar. Hij ging op zijn 16de naar Egypte. Daar werd hij organist van de kathedraal van Sint Catherina in Alexandrië en een jaar later koordirigent. In 1932 kreeg hij een beurs om in Rome te gaan studeren. Dar studeerde hij aan Academia Santa Cecilia compositie bij Alfredo Casella en orgel bij Fernando Germani. Daarna studeerde hij nog koor- en orkestdirectie bij Sir Landon Ronald aan de Guildhall School of Music in London, waar hij tegelijk ook maar lesgaf. In 1936 ging hij terug naar Palestina. Hij werd daar muziekdirecteur van de oecumenisch-christelijke jeugdorganiatie YMCA (Young Men’s Christian Association) in Jeruzalem. Die betrekking hield hij tot 1948. Ondertussen gaf hij ok nog les aan het Bir Zeit College bij Ramallah aan het Conservatorium in Jeruzalem. Van 1941 tot 1947 was hij ook dirigent van het Jeruzalem Radio-orkest. Tijdens de Israëlisch-Arabische oorlog in 1948 vluchtte hij naar Beiroet in Libanon. Vanaf 1949 tot zijn pensioen in 1980 doceerde hij daar aan de Muziekafdeling van de Amerikaanse Universiteit van Beiroet. Als dirigent gaf hij regelmatig concerten met Amerikaanse orkesten. Vanaf 1966 dirigeerde hij het Caďro Symfonie-orkest en trad hij op als dirigent čn organist in Noord-Afrikaanse, Midden-Oosten en Europese steden. Salvador Arnita componeerde • 9 orkestwerken - Remembrance • werken voor koor, solisten en orkest • kamermuziekwerken • pianowerken - Introduction and Oriental Dance • orgelwerken
Marjo Tal (Den Haag, 15 januari 1915 – Jeruzalem, 26 augustus 2006) was de oudste van drie dochters van joods-liberale ouders. Marjo kreeg vanaf haar vijfde jaar piano- en vioolles. Op haar 12de overleed haar vader , een diabetespatient. In Sem Dresden, die haar toen les gaf in solfčge, muziektheaorie en compositie, zag ze een tweede vader. Op zijn advies kreeg ze vanaf haar dertiende pianoles van Nelly Wagenaar. Aan het Amsterdams Conservatorium studeerde ze na de middelbare school compositie bij Sem Dresden en piano bij Nelly Wagenaar. Na haar eindexamen in 1936 studeerde ze nog drie jaar in Londen bij de Joodse pianist Franz Osborn. Terug in Nederland in 1940 probeerde ze een bestaan als pianist op te bouwen, maar dat werd onmogelijk door de Tweede Wereldoorlog. Ze moest drie jaar onderduiken en al haar vroege composities gingen verloren. Haar moeder wist ternauwernood Bergen-Belsen te overleven. In 1947 kreeg ze van de weduwe van dirigent en componist Jan van Gilse zijn vleugel cadeau. Dat gaf haar als pianiste ook weer vleugels. Als internationaal concertpianiste in de jaren vijftig had ze concertreizen in het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Frankrijk, België en Israël. In de jaren vijftig en zestig verbleef Marjo Tal vaak in Parijs. Vanaf 1968 legde Marjo Tal zich toe op componeren en muziekpedagogiek. Ze schreef het werkboek Solfeggio voor de gevorderde muziekstudent. In 1988 emigreerde Marjo Tal naar Israël waar veel leden van haar familie al woonden, waaronder haar twee zussen. Ze vestigde zich in Jeruzalem. Marjo Tal componeerde • 4 kamermuziekwerken • 150 chansons • 12 (series) liederen - Acht Engelmanliederen, op teksten van Jan Engelman, 1972 • 2 pianowerken
Vítězslava Kaprálová (Brno, Tsjechië, toen Oostenrijks-Hongaars keizerrijk, 24 januari 1915 – Montpellier, Frankrijk, 16 juni 1940) was dochter van componist Václav Kaprál en zangeres Viktorie Kaprálová. Van 1930 tot 1935 studeerde ze compositie bij Vilém Petrželka en directie bij Zdeněk Chalabala aan het conservatorium van Brno. Daarna studeerde ze aan het Conservatorium in Praag tot 1937 bij Vítězslav Novák en Václav Talich. In 1937 trok ze naar Parijs waar ze aan de École Normale de Musique studeerde bij Bohuslav Martinů en Charles Munch. Ook studeerde ze in 1940 nog bij Nadia Boulanger. In 1937 dirigeerde ze de Tsjechische Filharmonie en in 1983 het BBC-orkest. Vanwege de dreigende bezetting van Parijs in1940 door de Duitse Nazi’s, evacueerde ze ziek naar Montpellier, waar ze aan haar ziekte overleed. Aan welke ziekte, daar wordt nog steeds over gediscussieerd. Vítězslava Kaprálová was twee manden voor haar overlijden getrouwd met schrijver Jiří Mucha. Vítězslava Kaprálová componeerde • 1 melodrama • 1 theatermuziekwerk • 1 cantate • 8 orkestwerken - Sinfonietta militaire, opus 11 voor symfonieorkest, 1937 - pianoconcerto in d kleine terts, opus 7, 1935 • 2 (series) werken voor zangstem en orkest - Smutney vecer (droevige avond), 1936, voor sopraan en orkest - Sbohem a sátecek (vaarwel wuiven), opus 14, 1938, voor tenor of sopraan en orkest, aan grijpende schoonheid • 7 kamermuziekwerken • 12 (series) werken voor zangstem en piano of andere instrumenten • 15 (series) pianowerken • 2 koorwerken
Marcel François Paul Landowski (Pont-l’Abbé, Finistčre, Bretagne, 18 februari 1915 – Parijs, 23 december 1999) was de zoon van de Franse beeldhouwer Paul Landowski en de kleinzoon van de componist Henri Vieuxtemps. Als kind studeerde hij piano bij Marguerite Long. Vanaf 1935 studeerde hij aan het Conservatoire de Paris, onder meer bij Pierre Monteux. In 1966 werd hij benoemd tot muziekdirecteur aan het ministerie van culturele Zaken in Frankrijk. In die hoedanigheid richtte hij in 1967 het Orchestre de Paris op. Hij stimuleerde ook de Franse regionale orkesten. Marcel Landowski stierf in een ziekenhuis in Parijs in 1999, op de leeftijd van 84 jaar. Marcel Landowski componeerde • 4 symfonieën, • 17 concerten, • 14 andere orkestwerken • 3 werken voor strijkorkest • 13 opera’s • 1 mis • 39 filmscores - Gigi, 1949. • 3 pianowerken • 15 kamermuziekwerken • 1 orgelwerk • 1 werk voor fanfare-orkest • 10 werken voor zangstem(men) (en piano) • 19 werken voor zangstem(men) en orkest - Les Leçons de Ténčbres , 1991 • 3 oratoria • 13 balletten • 15 toneelmuziekwerken
Bart Howard (Howard Joseph Gustafson) (Burlington, Iowa, Verenigde Staten, 1 juni 1915 – Carmel, New York, 21 februari 2004) begon zijn carričre op 16-jarige leeftijd als pianobegeleider. Van 1931 tot s 1934 was Bart Howard pianist van een danskapel die door de USA toerde. Daarna ging hij naar Los Angeles om filmuziekcomponist te worden, maar hij bleef in de praktijk pianobegeleider van alles en iedereen zoals Mabel Mercer, Johnny Mathis en Eartha Kitt. Bart Howard werd begraven op de Lanes Chapel Cemetery in Clarksville in Texas. Bart Howard componeerde • 49 songs, - "Fly Me To The Moon", 1954, jazzstandard, door alle beroemde jazzzangers uitgevoerd, 500 keer opgenomen. - "Let Me Love You", - "On The First Warm Day", - "One Love Affair", - "Be My All", - "The Man In The Looking Glass", - "If You Leave Paris" - "My Love Is A Wanderer", - "Who Wants To Fall In Love", - "Don't Dream of Anybody But Me". • Soundtracks TV-series
Vincent Ludwig Persichetti (Philadelphia, Verenigde Staten, 6 juni 1915 – 14 augustus 1987) kreeg, hoewel zijn beide ouders niet aan muziek deden, vanaf zijn vijfde jaar pianoles op het Combs College of Music. Wat later leerde hij er orgel, contrabas, tuba, muziektheorie en compositie bij Russel King Miller. Na zijn 11de kon hij aan het Combs College of Music blijven studeren op eigen kosten, die hij verdiende met allerlei muzikale optredens en begeleidingen. Hij studeerde ook nog orkestdirectie bij Fritz Reiner aan het Curtis Institute of Music en piano bij Olga Samaroff aan het Philadelphia Conservatory. Zijn compositiestudies voltooide hij bij Paul Nurdoff en Roy Harris. Op 16-jarige leeftijd werd hij organist en koorleider van de Arch Street Presbyterian Church te Philadelphia en bleef 20 jaar in deze functie. In 1935, 20 jaar oud, werd hij docent muziektheorie en compositie aan het Combs College of Music. Van 1941 tot 1947 was hij docent compositie aan het Philadelphia Conservatory en van 1947 tot 1963 aan de Juilliard School of Music in New York City. Vincent Persichetti componeerde • 1 opera • 18 orkestwerken • 14 (series) werken voor harmonieorkest • 24 koorwerken a capella of met begeleiding van instrument(en) of orkest • 14 kamermuziekwerken • 11 series liederen voor zangstem en begeleiding • 37 (series) pianowerken • 10 (series) orgelwerken • 12 (series) klavecimbelwerken - sonate nr. 1, opus 52, 1951, gebaseerd op het Foliathema - serenade nr.15, opus 161, • 18 werken voor een ander instrument solo
David Leo Diamond (Rochester, New York, Verenigde Staten, 9 juli 1915 – Brighton, Monroe County, New York, 13 juni 2005) kwam uit een gezin met Joodse wortels. Hij speelde op zijn zevende op een geleende viool en schreef zijn originele melodietjes op in een zelfbedacht notenschriftsysteem. In 1927 verhuisde het gezin naar Cleveland, Ohio, daar viel zijn talent op en ging hij studeren aan het Cleveland Muziekinstituut. In 1930 kwam het gezin terug uin Rochester en studeerde David verder aan de Eastman Muziekschool bij Bernard Rogers. Hij studeerde ook nog van 1934 tot 1936 aan het Dalcroze Instituut in New York bij Roger Sessions. In 1937 studeerde hij nog bij Nadia Boulanger in Parijs en maakte daar kennis met Igor Stravinsky. Van 1951 tot 1953 doceerde hij aan de Universiteit van Rome, daarna leefde hij als freelance componist in Florence. In 1965 kreeg hij een docentenplaats aan de Manhattan School of Music in New York City. Van 1973 tot 1997 doceerde hij aan de Juilliard School. In 1995 werd hij onderscheiden met de National Medal of Arts. David Diamond was open over zijn homosexualiteit, lang voordat dat maatschappelijk werd geaccepteerd. Hij was er van overtuigd dat zijn carričre werd benadeeld door homofobie en antisemitisme. Hij overleed in 2005 in zijn huis aan hartfalen. David Diamond componeerde • 1 ballet • 13 symfonieën - Symphony nr. 6, 1951 • 11 concerten • 11 andere orkestwerken - Rounds voor Strijkorkest, 1944 • 2 werken voor harmonie-orkest • 5 vocale werken • 11 strijkkwartetten • 26 andere kamermuziekwerken • 15 (series) pianowerken
Grigory (Grigori) Samuilovich Frid (Fried) (Sint Petersburg, Rusland, 22 september 1915 – 22 september 2012) was de zoon van een literatuurjournalist en een pianiste. Ze hadden een Joodse achtergrond. Veel van zijn familieleden werden in Rusland onder Stalins schrikbewind gedood. In 1927 werd zijn vader naar Siberië verbannen. Grigory Frid begon zijn muziekstudie in Irkoetsk en studeerde in 1935 aan het Conservatorium in Moskou bij Heinrich Litinsky en Vissarion Shebalin af. Van 1936 tot 1939 gaf Grigory Frid aan het Conservatorium muziektheorie. In de Tweede Wereldoorlog deed hij dienst in het leger als ziekenzorger en muzikant. Van 1947 tot 1961 gaf hij compositieles aan de muziekschool van het Moskous Conservatorium en werkte hij als componist voor de radio-omroep. Grigory Frid was ook kunstschilder. Grigory Frid componeerde • 2 opera’s - Het dagboek van Anne Frank, monodrama in 21 scenes voor sopraan en kamerorkest, 1968; integere dramatiek; CD Briljant Classics 9296 - De brieven van Van Gogh, mono-opera in twee bedrijven voor bariton en kamerensemble, gebaseerd op de brieven die Vincent Van Gogh schreef aan zijn broer Theo, 1975. • 3 symfonieën - Symfonie nr. 3 voor strijkorkest en slagwerk, opus 50, 1964, esoterisch • 5 concerto’s - Concerto voor altviool, piano en strijkorkest, opus 73, 1981; • 16 andere (series) orkestwerken - 2 Inventions voor strijkorkest, opus 46a, 1962, georkestreerd uit de 19 Inventions, opus 46 voor piano • 28 (series) kamermuziekwerken - Natuurkalender, opus 17, 10 stukken voor viool en piano naar auteur Mikhail Prishvin 1947, oorspronkelijk geschreven voor orkest - Vioolsonate nr. 1, opus 24, 1946 - Sonatine voor viool en piano, opus 32, 1956 - Vioolsonate nr. 2, opus 51, 1964 - Vioolsonate nr. 3, opus 57, 1968 - Pianokwintet, 1981, - Fantasia voor cello en piano, 1982, - Fedra (Phčdre, 1985), pianokwintet met solo altviool • 3 werken voor koor en instrumenten • 8 (series) werken voor zangstem en instrumenten - Poetry,1973, voor zangstem en kamerensemble op gedichten van Federico García Lorca, - vijf liederen op teksten uit “Winter” van Luís de Camőes, 1985. • 13 (series) pianowerken - 19 Inventions, opus 46, 1962, twee ervan zijn ook georkestreerd als opsu 46a • 8 filmscores
Anneke Lameris (Groningen, 19 november 1915 – 2008) was de vierde dochter en het zesde kind van de elf kinderen van smid Berend Werkman, die in de jaren dertig van de 20e eeuw zijn smederij omzette in een hoefijzerfabriek. Anneke Lameris trouwde in juli 1939 met Wim Lameris. Direct na hun trouwen vertrok het echtpaar naar Nederlands Indië. Daar overleed Wim Lameris in 1942 als gevolg van verwondingen door een bomscherf. Anneke bleef met een jongetje van nog geen twee jaar achter. Drie en een half jaar bracht ze met haar zoon door in een Jappenkamp. In 1946 keerde ze terug naar Nederland, en vestigde zich in Den Haag. Haar broer nam haar en haar zoon Peter op in huis. Anneke Lameris werd leerlinge van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en volgde zanglessen bij Jacoba Dhondt, de echtgenote van Sem Dresden, piano bij Gerard Hengeveld, orgel bij Adriaan Engels en compositie bij Bernard Renooij. In 1950 maakte ze kennis met de 20-jarige Leen Bergwerff, organist in de kerk te ’s-Gravenhage-Loosduinen. Ze richtten samen een kerkkoor op. Voor dat kerkkoor componeerde ze allerlei aansprekende werken. Uiteindelijk trouwde ze ook met Leen Bergwerff. Anneke Lameris componeerde • 300 werken, voor koor en orkest of instrumenten - Psalm 130, 1950, voor sopraan, hobo en piano, hoogtepunt uit haar oeuvre - Psalm 72, een kantate voor trompet, sopraan, kinderkoor, gemengd koor, gemeentezang en orgel. - Jesaja 40, cantate met onder meer de mooi gezongen levendige tekst: "Zie, zie, zie, de HERE HERE zal komen". - Psalm 8, - Psalm 98 - Een vaste burcht is onze God
Knut Nystedt (Kristiana, nu Oslo, Noorwegen, 3 september 1915 – 8 december 2014) groeide op een een Christelijk gezin waar gezangen en klassieke muziek aan de orde van de dag waren. Hij studeerde in de 30er jaren orgel bij Arild Sandvold, compositie bij Bjarne Brustad en orkest-directie bij Řlvin Fjelstad. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde hij verder compositie bij Aaron Copland en orgel bij Ernest White. Van 1946 tot 1982 was hij organist aan de Thorshov kerk te Oslo en van 1964 tot 1985 doceerde hij koordirectie aan de Universiteit van Oslo. Van 1950 tot 1990 was hij ook dirigent van het vocaal-ensemble Det norske solistkor en van 1964 tot 1985 van de Schola Cantorum van de Universiteit van Oslo. In 1966 werd Knut Nystedt voor zijn bijdragen aan de Noorse muziek tot Ridder in de Orde van Sint-Olaf benoemd. Aan de De Mendoza University in Argentinië kreeg hij in 1991 een ereprofessoraat. Knut Nystedt werd 99 jaar oud. Knut Nystedt componeerde • 19 orkestwerken • 7 werken voor harmonie- of fanfare-orkest • 68 (series) koorwerken - Immortal Bach, voor gemengd koor, een variatie op het beginvan Bach's koraal "Komm süßer Tod" (BWV 478), 1998 • 11 missen, cantates, oratoria en andere religieuze werken • 3 kamermuziekwerken • 19 (series) orgelwerken
William Thomas “Billy” Strayhorn (Dayton, Ohio, Verenigde Staten, 29 november 1915 – New York, 31 mei 1967) speelde als klein jongetje piano bij zijn grootmoeder Elizabeth Craig Strayhorn in Hillsborough. Zijn moeder Lillian Young stuurde hem daar vaak heen, zodat hij beschermd was tegen de uithalen van zijn dronken vader James Nathaniel Strayhorn. Billy beluisterde de platencollectie van zijn oma en probeerde de harmonische structuur van haar favoriete kerkliederen te doorgronden. Kort nadat het gezin in 1920 naar Pittsburgh in Pennsylvania vertrokken was, kreeg hij pianoles van Charlotte Catlin aan de Volkweins Muziekhandel. Op de Westinghouse High School kreeg hij pianoles en harmonieleer van Jane Patton Alexander. Hij speelde piano in de High School Band en vormde een trio waarmee hij dagelijks voor een locaal radiostation speelde. Ondertussen deed hij allerlei baantjes om geld te verdienen voor een eigen piano. Billy Strayhorn studeerde klassieke muziek aan het Pittsburgh Musical Institution. Hij kon al snel aan het werk als liedjesschrijver voor musicalproducties. Hij was weliswaar erg geďnteresseerd in klassieke muziek, maar liep er tegen aan dat de gevestigde muzikale orde in zijn tijd volledig wit was. Vrienden brachten hem in contact met de jazzwereld van Art Tatum en Teddy Wilson. Billy Strayhorn werd pianist in een jazzband en maakte naam als componist en arrangeur. Hij werkte daarnaast best wel eens klassiek samen met onder meer zangeres Lena Horne, die heel erg op hem gesteld was. Vanaf 1939 was Billy Strayhorn arrangeur en tweede pianist van het orkest van Duke Ellington. Een samenwerking die voor beiden positief uitwerkte. “Strayhorn schrijft de muziek waar ik het applaus voor krijg” zei Ellington over hem. In 1950 nam Billy Strayhorn afscheid van de Duke Ellington band en probeerde een eigen carričre in de muziek op te bouwen. In de loop van zijn verdere leven heeft hij nog regelmatig voor Duke Ellington gecomponeerd. Billy Strayhorn was openlijk homosexueel en spande zich steeds in voor de burgerrechten van zwarten en homo’s in de Verenigde Staten. Hij overleed aan slokdarmkanker in gezelschap van zijn partner Bill Grove. Na zijn crematie is zijn as uitgestrooid in het water bij New York City's Riverside Park. Billy Strayhorn componeerde • 48 werken samen met Duke Ellington - Take The 'A' Train, 1941, Strayhorn vond het nummer niet goed genoegd gecomponeerd en gooide het in de prullenbak, waar een medeorkestlid het uitviste en aan Duke Ellington gaf. Die maakte er zijn grootste hit van. - Deep South Suite, 1947, - Jump for Joy Suite, 1950 - Shakespearean Suite, Such Sweet Thunder, 1957 - Queen’s Suite, opgedragen aan Koningin Elizabeth II van het Verenigd Koninkrijk,1959 - My People Suite, 1963 - Far East Suite, 1964 - A Drum Is a Woman, 1956 • 192 song en jazznummers, helemaal zelf gecomponeerd, ook al hebben anderen zich vaak de credits toegeëigend - Lush Life,1935, jazzstandard - A Flower Is a Lovesome Thing, 1939 - Passion Flower, 1941 - Day Dream, 1939 - Chelsea Bridge, 1941, impressionistisch - Johnny Come Lately, 1942 - Rain-check, 1941 - Clementine, 1941
Georgi Vasiljevitsj Sviridov (Fatezj bij Koersk, Rusland, 16 december 1915 – Moskou, 5 januari 1998) verloor zijn vader, Vasily Sviridov, tijdens de Russische Burgeroorlog in 1919, toen hij 4 jaar was. Het gezin verhuisde naar Koersk, waar Georgi Sviridov op de basisschool op zijn gehoor goed balalaika leerde spelen. In 1927 mocht hij naar de muziekschool in Koersk, waar hij pianoles kreeg van M. Krutinskij. Vanaf 1932 studeerde Georgi Sviridov aan het Centraal Muziekcollege in Leningrad bij Isaya Braudo en Maria Judina piano en vanaf 1936 piano en compositie aan het Rimski-Korsakov Conservatorium bij Pjotr Borsovich Rjazanov en Dmitri Sjostakovitsj. Nadat hij afgestudeerd was, moest hij in 1941 in militaire dienst. Hij werd uitgezonden naar de autonome republiek Basjkirostan, waar hij tot 1946 bleef. Vanaf 1956 woonde hij in Moskou. Daar was hij als freelance componist tot hij in 1998 aan een hartaanval overleed. Georgi Sviridov was zo populair dat er een asteroďde naar hem is vernoemd. Georgi Sviridov componeerde • 1 operette • 2 theatermuziekwerken • 8 orkestwerken • 2 werken voor harmonie-orkest • 3 oratoria • 10 cantates • 12 (series) koorwerken - Kolyada (Kerstliedje), komisch, miniatuurtje over mensen die tijdens de kerstnacht dansen en zingen rond vuren in de bossen. - Pesnopeniya i molitvď (gezangen en gebeden), 1987-1997, voor koor a capella, ook bedoeld voor gebruik in de Russisch-Orthodoxe eredienst. • 2 kamermuziekwerken • 17 (series) liederen • 5 (series) pianowerken • 1 filmscore
Alojz Geržinič (Ljublana, Slovenië 1915 – Buenos Aires, 26 maart, 2008) leefde en werkte in Buenos Aires, Argentinië. Alojz Geržinič componeerde • 5 koorwerken • 5 werken voor stem(men) en piano • 1 werk voor piano solo
Frantz Casseus (Port-au-Prince, Haďti, 1915 – Manhattan, New York, 1993) was het grootste deel van zijn leven in de Verenigde Staten. Zijn muziek is gebaseerd op Haďtiaanse vormen van volksmuziek. Frantz Casseus was de gitaarleraar van gitarist Marc Ribot, die een deel van Casseus’ gitaarcomposities heeft uitgegeven en opgenomen. In zijn concerten werkte hij veel samen met de Portoricaanse / Haitiaanse zangeres Lolita Cuevas. Frantz Casseus componeerde uitsluitend werken voor sologitaar.
|