C. Muzikale vormen

 

   Liedvormen

 

In het begin zongen mensen liedjes. Of ze speelden die liedjes op een instrument.

Het is dus geen wonder dat de meest voorkomende muzikale vorm de liedvorm is.

Wanneer het versje of muziekstukje alleen maar bestaat uit een voorzin en een nazin (meestal elk vier maten) noemen we dat een

a. ééndelige liedvorm   (“Sinterklaas Kapoentje”)

Over een

b. tweedelige liedvorm

hebben we het wanneer de nazin eindigt op de dominant van de toonaard en er nog een tweede voor- en nazin achteraankomt. (“Berend Botje”: AB)

Zijn er drie voor- en nazinnen (het “Wilhelmus”; veel psalmen: ABC) of wordt de eerste voor- en nazin aan het eind nog een keer herhaald (“Altijd is Kortjakje ziek”: ABA), dan spreken we van een

c. driedelige liedvorm

Heel veel muziekstukken hebben een liedvorm, maar omdat de componist het meestal niet al te eenvoudig wil houden, brengt hij er allerlei onderverdelingen in aan. We krijgen dan een

d. samengestelde liedvorm

bijvoorbeeld ABA = aba–cdc–aba, en dat is dan nog een eenvoudig voorbeeld.