C. Muzikale vormen

 

   5. Polyfone vormen

 

Polyfonie  komt in muziek veel voor, componisten vinden het leuk om melodieën een beetje door elkaar te knutselen.

Wanneer in een muziekstuk twee of meer stemmen onafhankelijk van elkaar bewegen praten we ook wel over

contrapunt (Latijn: punctus contra punctum, noot tegen noot). De uitdrukking "contrapunt" komt voor het eerst voor in een tractaat van Petrus dictus Palma Ociosa uit 1336.

In de westerse muziek begon de meerstemmigheid nogal met contrapunt. Naarmate de geschiedenis vorderde  werd in het componeren van muziek harmonie: de muziek zien vanuit de verticale samenklank in akkoorden of akkoordprogressies steeds belangrijker. De periode van 1650 tot 1750 was de gouden eeuw van het contrapunt met  Johann Sebastian Bach als absolute meester.     

Contrapunt bekijkt de muziek horizontaal, in gelijkwaardige, onafhankelijke, stemmen, waarbij het verticale aspect wel van belang en aan regels gebonden is voor de samenklank van de stemmen.

Er zijn  twee soorten contrapunt: het strenge en het vrije contrapunt.

Er zijn een paar duidelijk herkenbare specifieke polyfone vormen, die dus ook van alles met contrapunt te maken hebben:.

Canon:             De strengste vorm van een meerstemmig polyfoon muziekstuk waarvan de stemmen elkaar imiteren. De imitaties zijn een letterlijke herhaling van de leidende stem, maar kunnen verschillen in toonhoogte, toonsoort en ritme. Het Oud-Franse woord canon komt van het Griekse kanon voor regel, wet.

De bekendste canon is “Vader Jacob”. De beroemdste canon uit de klassieke muziek is de “Kanon” van Johann Pachelbel.

                        De oudst bekende canon, “summer is icumen in” komt uit de 13de eeuw (Engeland) en is meteen 9-stemmig. Er is ook een canon "Deo Gratias" van Johannes Ockeghem die 36 stemmen heeft!

De kunst van de canon bereikte een hoogtepunt in de 15de eeuw, waarin hele missen in canonvorm werden geschreven. In de 15de eeuw gebruikten de componisten vaak een proportiecanon, waarbij de melodie strikt bewaard blijft, maar de metrische structuur per stem anders is. Elke partij zingt of speelt in een andere 'maat' of 'mensuur' (vandaar wel  'mensuratiecanon'): een tweede stem voert exact de melodie van de eerste stem uit, maar bijvoorbeeld met halvering van de notenwaarden (volgens de proportie: 2:1). Voorbeelden: de 'Missa prolationum' Vlaamse componist Johannes Ockeghem, die volledig volgens deze techniek is opgebouwd, de 'Missa l'homme armé super voces musicales' van Josquin Desprez, de 'Missa L'homme armé' van Pierre de la Rue 

Maar ook in de barokmuziek konden ze er wat van. Johann Sebastian Bach schreef een aantal canonwerken(o.a. het "Musicalisches Opfer"). Telemann schreef een aantal prachtige canons voor twee fluiten. Er zijn ook spiegelcanons, waarin de tweede melodische lijn de spiegel is van de eerste (wat eerst omhoog ging, gaat nu omlaag en anders om), en kreeftcanons, waarbij de tweede stem de eerste van achteren naar voren imiteert.  

 

Fuga:               De fuga (Latijn voor "vlucht") is een twee- of meerstemmige compositie, opgebouwd uit een thema, dat ook wel subject wordt genoemd, het onderwerp van de fuga.

De stemmen zetten na elkaar in met hetzelfde thema.

Een fuga bestaat steeds uit drie delen: 1. expositie; 2. middendeel; 3. slotdeel.

1.        Expositie.

Een stem (kan elke stem zijn) zet in met het thema. Deze thema-inzet wordt dux (= leider) genoemd. Deze inzet staat in de hoofdtoonaard van het werk, bijvoorbeeld F groot. Als dit (meestal korte thema) is uitgespeeld zet de tweede stem in met precies hetzelfde thema, terwijl de eerste stem door­gaat. Het thema wordt wel een kwint hoger of een kwart lager getransponeerd, in ons voorbeeld dus naar C groot. Deze tweede inzet heet de comes (= metgezel)

Is de fuga meer dan tweestemmig dan herhaalt zich dit proces van vraag en antwoord tot alle stemmen aan de beurt zijn geweest.

Wanneer de comes inzet gaat de stem die de dux speelde verder met ander melodisch materiaal, dat mooi polyfoon passend tegen de comes aan wordt gezet. Zo’n tegenstem heet een contrapunt. Soms componeert de componist bij elke thema-inzet een nieuw contrapunt. Maar soms gebruikt hij iedere keer hetzelfde contrapunt. Dat noemen we dan een contrasubject Als alle stemmen hun thema-inzet hebben gehad dan is de expositie ten einde.

 

2.    Middendeel:

De ontwikkeling, ook wel doorvoering genoemd. Hierin treden dux en comes in andere toonsoorten op. De inzetten zijn vaak van elkaar gescheiden door tussenspelen, die in een fuga divertimenti worden genoemd. Vaak haalt de componist ook allerlei grapjes met het thema uit: vergroting (notenwaarden worden verdubbeld); verkleining (notenwaarden worden gehalveerd), spiegeling (stijgende intervallen worden dalend enzovoort). Ook komt er nogal eens een stretto voor: Terwijl de ene stem het thema nog maar pas heeft ingezet en  nog helemaal niet afgerond, zet een volgende stem het thema ook al in.

 

3.    Slotdeel.

Het thema keert terug in de hoofdtoonsoort. In dit slotdeel treft men vaak een orgelpunt aan; dat is een lang aangehouden bastoon waarboven de andere stemmen gewoon doorgaan.

Er zijn ook fuga's met meer thema's. Een fuga met twee thema's noemt men dubbelfuga; met drie thema's een tripelfuga; met vier thema's een quadrupelfuga.

De grootmeester van de fuga is Johann Sebastian Bach. Hij schreef honderden fuga’s in zijn orkestwerken, sonates, cantates, orgel- en klavecimbelstukken, maar daarnaast ook een paar speciale werken, helemaal gericht op de fugatechniek: Kunst der Fuge, en Das Wohltemperierte Klavier: 24 preludia en fuga’s voor klavecimbel. Maar ook Telemann, Vivaldi en bijvoorbeeld Mancini konden prachtige fuga’s schrijven. Een zonderlinge componist als Telemann krijgt het bijvoorbeeld voor elkaar eenstemmige fuga’s te schrijven voor een fluit.

 

Ricercare:       (Italiaans: zoeken). Het ricercare is een 16de /17de eeuws instrumentaal motet. In vergelijking met de later ontstane fuga is het ricercare complexer van opzet. Een fuga gaat in de meeste gevallen uit van maar één thema terwijl het ricercare er meerdere kan hebben. Uit het ricercare met één thema is later de fuga ontstaan.

 

In Nomine:      een Engels polyfoon instrumentaal muziekstuk, vanaf de 16de eeuwgecomponeerd. Uitgangspunt is het Gregoriaanse gezang Gloria Tibi Trinitas. In het “Benedictus” van de zesstemmige mis die John Taverner ongeveer in 1530 componeerde werd de zin "In Nomine Domini" in vierstemmig  contrapunt gezongen met deze Gregoriaanse melodie als cantus firmus in de alt. Dit stukje werd heel populair onder Engelse musici en in de 150 navolgende jaren componeerden talloze componisten “In Nomine” stukken voor consorts van 4 of 5 instrumenten, meer in het bijzonder voor gambaconsorts. John Bull, William Byrd, Robert White en Osbert Parsley schreven "In nomine's". 

In Richard Strauss's opera “Die schweigsame Frau”, wordt nog een klavecimbel “In nomine” van John Bull aangehaald.

Ook na 1999 zijn er nog door een 15-tal componisten In Nomine’s gecomponeerd.