C. Muzikale vormen

 

   3. Rondovormen

In de rondovorm keert het hoofdthema, het zogenaamde rondothema, steeds als een soort refrein terug. De tussenliggende delen, met andere thema's, heten dan ook de coupletten.

Vanaf de 12de eeuw zijn er gezongen rondo’s in de volksmuziek, vanaf de 17de eeuw komt de rondovorm veel in de instrumentale muziek voor. Aanvankelijk in Frankrijk: Rondeau, van daar uit overal in Europa. Er zijn twee hoofdvormen:

 

Frans Rondo:  Het refrein is steeds hetzelfde, de coupletten zijn steeds verschillend. Wanneer we het refrein “A” noemen, en de coupletten andere letters van het alfabet geven, is de opbouw van een Frans rondo vaak:

A – A – B – A– C – A – D – A – E – A

 

Weens Rondo:  

De vorm van het Weense rondo bestaat uit een thema in de hoofdtoonaard, waarbij tussen elk thema een ander deel wordt gespeeld, meestal in een andere toonaard. Met een gebruikelijke modulatie kom je dan weer terug in de hoofdtoonaard en het thema, waarna een nieuwe "strofe" begint. Het stuk eindigt met het thema, een coda of een variatie op één van de tussendelen.

Opbouw:

A – B – A – C –A – B – A (coda)

of uitgebreid:

A – B –A – C –A – D – A – C – A – B – A (coda) enz.