• 19 (series) koorwerken
Componisten vanaf 1923
Friedrich Zehm (*Neusalz/Oder, Duitsland, 22 januari 1923 – Wiesbaden, 4 december 2007) kreeg in Stettin op 8-jarige leeftijd zijn eerst pianolessen van Hansmaria Dombrowski. In 1941 begon hij met een studie aan het Mozarteum in Salzburg: piano bij Walther Lampe en muziektheorie bij Friedrich Frischenschlager. In 1942 moest hij in militaire dienst naar het Oostfront in de Kaukasus en werd daar zwaar gewond, het kostte hem een oog. Na de oorlog ging hij toch met zijn muziekstudie door aan de muziekhogeschool Freiburg: piano bij Edith Picht-Axenfeld en compositie bij Harald Genzmer. Van 1952–1956 was hij werkzaam als privémuziekdocent, van 1956-1963 als muziekcriticus in het Duits-Amerikaanse Instituut Carl-Schurz-Haus in Freiburg en van 1963–1985 als criticus en redacteur bij Uitgeverij B. Schott´s Söhne in Mainz. Friedrich Zehm componeerde 200 werken • 5 theatermuziekwerken • 12 orkestwerken - Divertimento ritmico, voor orkest, strijkorkest of blokfluitenkoor met slagwerk, 1970 • 13 concerten - Concerto per flauto dolce, archi e percussione ("voor blokfluit, strijkers en slagwerk"), 1971 • 2 werken voor accordeon- en mandolineorkest • 1 werk voor zangstem en orkest • 4 werken voor zangstem en kamerensemble • 8 (series) werken voor koor en instrumenten • 13 (series) werken voor koor a cappella • 74 (series)kamermuziekwerken - Vier boeken Vortragsstücke für 2-3 Blockflöten, slagwerk ad libitum, 1971 - Sieben Stücke für 2 Altblockflöten, 1975 • 10 (series) liederen voor zangstem en piano of harp • 23 (series) pianowerken voor twee handen • 7 (series) pianowerken voor 4 tot 8 handen • 8 orgelwerken • 3 klavecimbelwerken • 6 werken voor een ander instrument solo • 3 hoorspelscores • 1 filmscore.
Simeon ten Holt (Bergen aan Zee, 24 januari 1923 – Alkmaar, 25 december 2012) was het derde kind van kunstschilder Henri F. ten Holt en Catharine Cox. Hij studeerde zeven jaar piano en muziektheorie bij de Bergense avantgarde-componist Jacob van Domselaer. Het milieu in Bergen benauwde Simeon ten Holt en dus trok hij in 1942 naar Amsterdam, waar hij trouwde en een gezin stichtte. In 1949 ging hij naar Parijs. Aan de École Normale volgde hij lessen bij Arthur Honegger en Darius Milhaud. Zijn vrouw en twee kinderen waren in Nederland achtergebleven. In 1954 keerde hij terug naar Nederland en ging toch maar wee rin zijn geboorteplaats Bergen wonen. In de loop van de jaren vijftig ontwikkelde hij zijn eigen toontaal, componeerde hij Bagatellen en een aantal stukken volgens de door hemzelf ontwikkelde diagonaalgedachte: de Diagonaalsuites. Vanaf 1961 raakte Simeon ten Holt beďnvloed door het serialisme. Cyclus aan de waanzin (1961) was daarvan de eerste uiting. Hij publiceerde ook in het tijdschrift Raster, en experimenteerde hij met elektronische muziek en muziektheater. In de jaren zeventig keerde Simeon ten Holt muzikaal terug naar de tonaliteit. Hij werkte jarenlang aan het minimal musicstuk Canto ostinato (voltooid in 1976, voor het eerst uitgevoerd in 1979): een avondvullend stuk voor twee tot vier piano's waarin veel beslissingen aan de musici worden overgelaten. Volgens dezelfde op herhaling en tonaliteit gebaseerde gedachte ontstonden in de loop der jaren meer lange pianostukken: Lemniscaat (1983), Horizon (1985), Incantatie IV (1990) en Méandres (1999). Simeon ten Holt noemde de stukken afspiegelingen van zijn eigen innerlijk. Hij volgde een door het innerlijk kompas gestuurde richtlijn. Simeon ten Holt was later getrouwd met met de Belgische Colette Noël, die na het horen van het begin van Canto Ostinato haar man verliet en de partner werd van Simeon. Simeon ten Holt componeerde • 3 orkestwerken - Centri-fuga, 1979 - Une musique blanche, 1982, vier orkestgroepen tegenover elkaar, die vanuit hun eigen klankleuren op elkaar reageren • 7 kamermuziekwerken - Palimpsest, voor strijkseptet (4 violen, altviool, cello en contrabas) ,1992, 1993 gereviseerd - Capriccio, voor solo viool, 1999, Simeon ten Holts' laatste werk; daarna had hij geen inspiratie meer • 3 vocale werken - ..A/ .TA-LON, voor mezzo-sopraan en 36 spelende en pratende instrumentalisten • 25 werken of series werken voor 1 tot 4 piano’s - 20 Bagatellen, 1954, in een stijl tussen Chopin, Bartók en Janácek; wel de fundamenten onder Canto Ostinato; - Soloduiveldans I, 1959 - Diagonaalsonate, 1959 - Cyclus aan de Waanzin, 1961-1962 - Aforisme nr. 2, 1974 - Canto Ostinato, voor 1 of meer toetsinstrumenten (1976 – 1979), hčt meesterwerk, er is in 2011 een documentaire over gemaakt: door Ramón Gieling: Over Canto; het werk heeft een enorme impact (gehad) op veel mensen; vermoedelijk is het de enige echt populaire vaderlandse klassieke compositie. In elk geval het populairste stuk van een eigentijdse Nederlandse componist. De partituur bestaat uit 106 secties, aantal herhalingen en volgorde moeten de muzikanten zelf bepalen, dus geen uitvoering is ooit dezelfde als een andere. - Natalon in E, 1980 - Lemniscaat, voor toetsinstrumenten, 1983, bevat opvallende stiltes - Horizon, voor toetsinstrumenten, 1985 - Soloduiveldans II , 1986 - Soloduiveldans III, 1990 - Incantatie IV, voor toets- en andere instrumenten, 1990, een complexer werk voor bijvoorbeeld drie piano's. - Eadem sed Aliter (hetzelfde maar anders), 1995
- Schaduw noch prooi, 1995, voor 2 piano's - Soloduiveldans IV, 1998. In de serie duivelsdansen klinkt steeds meer virtuositeit en steeds meer Simeon ten Holt. • 3 (series) elektronische muziekwerken - Aforisme I-VI, 1974
Ursula Mamlok (Berlijn, Duitsland, 1 februari 1923 – 4 mei 2016) werd als Ursula Meyer in een Joods gezin in Berlijn geboren. Haar vader overleed in oktober 1924. Haar moeder Thea Goldberg hertrouwde in 1929 met Hans Lewy. Ursula Lewy kreeg de achternaam van haar stiefvader. Ze studeerde vanaf haar twaalfde piano en compositie bij Gustav Ernest en Emily Weissgerber. Na de Kristalnacht in 1938 ontvluchtte het gezin Nazi-Duitsland. Ze kwamen terecht in Guayaquil in Ecuador. Ursula Lewy emigreerde in 1940 in haar eentje op haar zeventiende jaar naar New York City om te gaan studeren bij George Szell op de Mannes School of Music, die haar op basis van een van haar composities een volledige beurs had geschonken. Haar ouders konden in 1941 naar New York. In 1944 had ze een periode les aan het Black Mountain College in Noord Carolina. Ursula werd in 1945 Amerikaans staatsburger. In 1947 trouwde ze Dwight Mamlok, die ze dat jaar in San Fransisco had leren kennen. Ze gingen in New York wonen en vanaf 1949 kon Ursula Mamlok daar studeren aan de Manhattan School of Music: compositie bij Vittorio Giannini, Roger Sessions en Ralph Shapey en piano bij Eduard Steuermann. Ursula Mamlok doceerde aan diverse instellingen in de Verenigde Staten, waaronder decennialang aan de Manhattan School of Music. In 2005 overleed Dwight Mamlok In 2006 verhuisde Ursula terug naar Berlijn. Ze is begraven op de Joodse begraafplaats Berlin-Weißensee naast het graf van haar vader. Ursula Mamlok componeerde • 8 orkestwerken - hoboconcert, 1974 • 42 kamermuziekwerken - Rückblick: Herinnering aan de Kristalnacht 9 november 1938, voor saxofoon en piano, 2002 • 2 koorwerken • 4 (series) liederen voor zangstem en kamerensemble • 3 (series) liederen voor zangstem en piano • 8 (series) pianowerken • 12 werken voor een ander instrument solo • 1 elektronisch werk
Viktor Kalabis (Červený Kostelec, Tsjechië , 27 februari 1923 – Praag, 28 september 2006) was van jongs af geďnteresseerd in muziek, en gaf op zijn zesde jaar al piano uitvoeringen. Helaas kon hij vanwege de Nazibezetting van Praag tijdens de Tweede Wereldoorlog geen muziek in Praag studeren, de nazi’s dwongen hem tot fabrieksarbeid. In zijn schaarse vrije tijd dirigeerde hij ondertussen wel een koor, speelde piano in een trio en volgde lessen in compositie bij Jaroslav Ridky en directie bij Pavel Dedecek aan de Muziekacademie. Na de oorlog studeerde Viktor Kabalis aan het conservatorium van Praag bij Emil Hlobil, en aan de Muziekacademie en de Karel Universiteit musicologie en filosofie. In 1952 trouwde Viktor Kalabis met klaveciniste Zuzana Růžičková. Beiden weigerden lid te worden van de communistische partij, wat hun behoorlijk belemmerde in hun muzikale carričre. Viktor Kalabis kreeg geen diploma’s, maar kon aan het werk bij Radio Praag bij de muziekafdeling voor kinderen. Hij organiseerde daar de Concertino Praga competitie voor jonge muzikanten. Pas na de val vamn het communistische regime in 1990 kreeg hij zijn doctoraat. Op een gegeven moment werd Viktor Kalabis directeur van de Bohuslav Martinů Foundation. Hij gaf vorm aan het Bohuslav Martinů Instituut voor Studie en Informatie, riep het Martinů Festival in het leven en creëerde zo een basis voor meer bekendheid van Bohuslav Martinů’s werk. Na Viktor Kabalis overlijden werd voor zijn gedachtenis de Viktor Kalabis & Zuzana Růžičková Foundation opgericht. Viktor Kalabis componeerde • 2 balletten • 5 symfonieën • 9 concerten - Concerto voor klavecimbel en strijkorkest, opus 42, 1975, het driedelige concert heeft een prachtig tweede deel: Andante • 6 andere orkestwerken • 3 werken voor koor en piano of orkest • 1 koorwerk a capella • 5 (series) werken voor kinderkoor • 7 strijkkwartetten • 26 kamermuziekwerken • 3 (series) liederen voor zangstem en piano • 6 (series) pianowerken • 10 werken voor ander solo-instrument
Erhard Karkoschka (Duitstalige enclave van Moravská Ostrava, Tsjecho Slowakije, 6 maart 1923 – Stuttgart-Heumaden, Duitsland, 26. Juni 2009) studeerde aan de Muziekschool in Stuttgart en de Universiteit van Tübingen compositie, directie en muziekwetenschap. Hij promoveerde op een analyse van de compositietechnieken in de vroege werken van Anton Webern. Na zijn afstuderen was hij tot en na de Tweede Wereldoorlog violist in het Bayreuth Symfonieorkest. Vanaf 1948 doceerde hij aan de Staatshogeschool voor Muziek en Uitvoerende Kunsten in Stuttgart. Van 1958 tot 1968 dirigeerde hij koor en orkest aan de Universiteit van Hohenheim. Hij richtte aan de Muziekhogeschool van Stuttgart in 1962 het Ensemble Neue Musik op dat los van de Muziekhogeschool in 1976 verder ging onder de naam Contac-Ensemble. Van 1973 tot zijn pensionering in 1987 gaf Erhard Karkoschka leiding aan de Studio voor Elektronische Muziek in de Muziekhogeschool van Stuttgart. Erhard Karkoschka schreef een standaardwerk over muzieknotatie: "Das Schriftbild der neuen Musik", 1965. Erhard Karkoschka componeerde • 2 multimediaprojekten • 6 scenische kamermuziekwerken - mit / gegen sich selbst, 1969, voor een fluitist, 5 blokfluiten en geluidsband • 8 werken in vrije bezetting • 12 orkestwerken • 5 (series) koorwerken a capella • 20 (series) werken voor zangstem(men) en instrument(en) • 17 kamermuziekwerken - N quarto: Papafrebe, 1995, voor blokfluitkwartet met slagwerk • 8 orgelwerken • 3 werken voor een ander instrument solo • 19 elektronische werken http://www.erhardkarkoschka.de
György Sándor Ligeti (Târnăveni, Roemenië, 28 mei 1923 – Wenen, Oostenrijk, 12 juni 2006). Zijn ouders waren Hongaarstalige Joden. György Ligeti kreeg zijn eerste piano-onderricht op 13-jarige leeftijd. Een jaar later voltooide hij zijn eerste kleine composities in de stijl van Edvard Grieg. In 1941 verhuisde Ligeti met zijn ouders naar Cluj, waar hij vanaf 1941 aan het conservatorium muziektheorie en orgel studeerde bij de componist Ferenc Farkas. In 1943 kwam een abrupt einde aan Ligeti's studie. De jonge Joodse componist werd opgepakt en naar een werkkamp gestuurd. Hij overleefde, maar zijn vader en broer niet. De nazi's in vermoordden bijna zijn hele familie. Zijn moeder en hijzelf waren de enige overlevenden van de Holocaust. Na de oorlog vervolgde Ligeti in 1945 zijn muziekopleiding aan de Ferenc Liszt-Akademie voor muziek van Boedapest bij Ferenc Farkas, Pál Járdányi en Sándor Veress. Toen hij de Akademie binnenstapte, was hij vastbesloten zijn grote voorbeeld Béla Bartok te ontmoeten. Maar de vlag hing halfstok. De meester was kort tevoren in New York overleden. In het communistische Hongarije van na de Tweede Wereldoorlog stuitte Ligeti op veel tegenwerking van de autoriteiten. Ligeti's vroege composities brachten hem geregeld in aanvaring met het communistische regime. Zo werd het tiende deel van zijn pianowerk 'Musica Ricercata' verboden omdat het 'te decadent' zou zijn. In 1950 werd Ligeti benoemd tot docent muziektheorie aan het conservatorium van Boedapest. Hij bleef dat tot zijn vlucht uit Hongarije naar aanleiding van de Hongaarse Opstand van 1956. Na zijn vlucht uit het communistische Hongarije in 1956 groeide hij uit tot een gevierd en vooruitstrevend componist, met grote invloed op de hedendaagse muziek. Hij woonde tot zijn dood afwisselend in Oostenrijk en Duitsland en kreeg ook het Oostenrijkse staatsburgerschap. Ligeti was getrouwd met Vera had een zoon: Lukas. Ligeti ontwikkelde de zogenaamde "klankvlakkencompositie" en de "micropolyfonie", een componeertechniek die bestaat in het creëren van dichte, microtonale klanktexturen. Hij was een van de grootste componisten uit de 20e eeuw. Regisseur Stanley Kubrick gebruikte zijn muziek voor '2001: A Space Odyssey' (1968), 'The Shining' (1980) en Eyes Wide Shut' (1999) György Ligeti componeerde • 1 opera - Le grand macabre, 1977, gereviseerd in 1996, opera in twee actes. Libretto György Ligeti in samenwerking met Michael Meschke, gebaseerd op het toneelstuk La balade du grand macabre van Michel De Ghelderode. De opera is in allerlei talen uit te voeren, er hoeft dan weinig aan de noten te worden bijgesteld. De opera begint en eindigt met een liefdespaar, Amanda en Amando, die beiden, hoewel het een “heteroseksueel” paar betreft door een vrouwelijke sopraan moeten worden gezongen. Drie coloratuur arias van de chef van de “Gepopo”, de Geheime Politieke Politie, een coloratuursopraan, zijn als Mysteries of the Macabre in 1992 gearrangeerd door Elgar Howarth in samen werking met de componist voor sopraan en kamerensemble. In de loop van de jaren zijn er allerlei andere versies ontstaan. • 5 (theater)werken voor instrumentalisten en zangers - Aventures, 1962, theater waarin muziek, spraak en beweging gelijkwaardige parameters vormen - Nouvelles Aventures, 1965, - Mysteries of the Macabre , drie aria’s uit de opera Le Grand Macabre voor coloratuur sopraan en orkest, 1992 • Requiem, voor sopraan en mezzosopraan, koor en orkest, 1965 • 14 orkestwerken - 'Apparitions', 1959, - 'Atmospheres', 1961, draait om klankkleur, geschreven voor een enorm orkest, zonder slagwerk; Stanley Kubrick gebruikte de muziek in 1968 voor de film "2001: A Space Odyssee"; maar het stuk is een film op zich; buitengewoon spannende muziek, 21 secties die één doorgaande beweging vormen. Ligeti gebruikt een "micropolyphonische" muziektekstuur: langgerekte dissonante tonen veranderen langzamerhand van hoogte. ; - Počme symphonique voor 100 metronomen, 1962 - Celloconcerto, 1966, micropolyfonie, griezelig mooi, Space Odysseemystiek - Lontano, 1967, gebruikt door Stanley Kubrick in de film Lontano (1980) - Kammerkonzert voor 13 instrumenten, 1969, herzien in 1970. Het derde deel van het vierdelige concert: Movimento preciso e mecanico, blijft wel in de maat maar imiteert verder chaotisch een stoommachine die op hol lijkt te slaan - Dubbelconcert voor fluit en hobo, 1972. De solisten vermengen zich met het orkest in langzaam verglijdende kleurwolken en wriemelende notenmassa's. - Melodien, 1971 - San Francisco Polyphony , 1974, sfeervol - Pianoconcerto, 1986, je hebt er een paar extra handen voor nodig - Vioolconcerto, 1990, een toverbal van geniale vondsten, met in het orkest een ocarina's, lotusfluiten en een afwijkend gestemde viool en altviool. Het tweede deel, Aria, laat de viool hartstochtelijk zingen. Geschreven voor violist Saschko Gawriloff. Er zijn muzikanten die dit vioolconcert het grootste violinistische meesterwerk van de twintigste eeuw vinden. • 12 (series) kamermuziekwerken - Duo voor viool en piano, 1946, kruidig miniatuurtje, opgedragen aan violist Stefan Romaşea en György Kurtág. - Andante en Allegro voor strijkkwartet, 1950, opm last van de Hongaarse commuinistische overheid hanteert de componist een toegankelijk idioom - Sonata voor violoncello solo, 1953, nog tonaal, maar mocht van de Unie van Componisten in Rusland niettemin niet gepubliceerd en uitgevoerd worden. Pas in de 80-er jaren van de vorige eeuw was de sonata te horen en werd toen al snel vast onderdeel van het cellorepertoire. Verplicht werk tijdens het Rostropovitch Cello Concours 2005 - Zes bagatellen voor blaaskwintet, 1953, zijn de op verzoek van het Jeney Quintet door György Ligeti gearrangeerde nummers III (Allegro con spirito), V (Rubato, Lamentoso), VII IAllegro Grazioso), VIII (Presto Ruvido), IX (Adagio. Mesto.Ter herinnering aan Bela Bartok) en X (Molto Vivace .Capriccioso) van zijn Musica ricercata cyclus voor piano. - Strijkkwartet nr. 1, Métamorphoses nocturnes, 1954, een achtbaan, schiet van het ene uiterste naar het andere. - Strijkkwartet nr. 2, 1968, kwetterende staartmeesjes, lekkende kranen en wrede dissonanten. Derde deel van het vijfdelige werk: Come un meccanismo di precisione, precisiebombardement van pizzicato’s, vijfde deel Allegro con delicatezza, Philipp Glass-achtig zoemen en af en toe een welluidend fragment of een fascinerend virtuoos unisono. CD “Labyrinth” Dudok Kwartet, Resonus RES 10180 - Ten pieces voor blaaskwintet, 1968 - Hoorntrio "Hommage ŕ Brahms", voor hoorn, viool en piano, 1982, erg aangrijpend is het laatste deel: Lamento; - Sonata voor altviool solo, 1994, zesdelige expressieve sonate; het eerste deel Hora Lunga, is een gedragen volksmuzikale mijmering voor één snaar met kwarttonen en onaardse flageoletten; het prestissimo con sordino brandt gaatjes in je oren. • 19 (series) koorwerken - Lakodalmas (huwelijksdans), 1950, voor koor a capella - Négy lakodalmi tánc (vier huwelijksdansen, bewerkingen van Hoingaarse volksliederen) voor vrouwenkoor en piano, 1950 - Lux Aeterna (eeuwig licht), voor 16 solozangers, 1966; laatste tekst uit de requiemmis; beroemd geworden door het gebruik in Stanley Kubrick's film 2001: A Space Odyssey uit 1968. Ligeti verklankt eeuwig licht als een klankprisma waarin het weefsel van stemmen voortdurend verandert. Onaardse microtonaliteit. - Drei Phantasien nach Friedrich Hölderlin, 1982, voor 16 stemmen, hoogtepunt van koormuziek - Nonsense madrigals, voor 6 mannenstemmen, 1988 tot 1993, teksten voor een deel gedichten van Lewis Carroll. 4. Cuckoo in the Pear-Tree 5. Het Alfabet, a,b,c… enz. gecomponeerd voor The King's Singers. • 8 (series) werken voor zangstem en piano of ensemble - Mysteries of the Macabre, 1974, voor zangstem en ensemble • 3 werken voor orgel - Volumina, 1962, akoestisch voortgebrachte ruisklanken die in grafische partituren werden vastgelegd • 7 werken of series werken voor piano solo - Musica ricercata, cyclus van 11 stukken voor piano, 1953. Op verzoek van het Jeney Quintet, heeft György Ligeti zes delen gearrangeerd voor blaaskwintet als "Zes bagatellen voor blaaskwintet", 2. mesto, rigido e cerimoniale, werd in de film Eyes Wide Shut uit 1999 door Stanley Kubrick 4 keer op spannende momenten ingezet - 18 Études, gecomponeerd tussen 1985 en 2001. In de lijn van Frédéric Chopin, Franz Liszt en Claude Debussy schept Ligeti in deze cyclus een nieuwe pianistiek, romantisch qua virtuositeit, hoewel nieuw, nu al klassiek. Boek 1: etude 1 - 6, 1985 etude 1: "Désordres" etude 5: Arc-en-ciel, Andante con eleganza, with swing Boek 2: etude 7 - 14, 1988–1994 etude 10: Der Zauberlehrling (de tovenaarsleerling) etude 13: L'escalier du diable (De duivelstrap) – een snelle toccata, die polymetrisch op en neer loopt en eindigt in een spektakel van bellen die rinkelen in verschillende maat- en toonsoorten. Boek 3: etude 15 – 18 (1995–2001). • 6 werken of series werken voor piano vierhandig - Induló (Mars), 1942 - Polifón etüd (Polyfone Etude), 1943 - Allegro, 1943 - Három lakodalmi tánc (Drie bruidsdansen), 1950 - Sonatina, 1950 • 3 werken voor klavecimbel - Continuum, 1968 - Hungarian Rock (Chaconne), 1978 - Passacaglia Ungherese, 1978
Karel Goeyvaerts (Antwerpen, 8 juni 1923 ̶ 3 februari 1993) studeerde aan de conservatoria in Antwerpen en Parijs (1947-1951) en was onder andere leerling van Darius Milhaud en Olivier Messiaen. In 1951 nam hij deel aan de Darmstädter Ferienkurse en ontmoette daar Karlheinz Stockhausen, waarmee hij een vriendschappelijke relatie opbouwde. Met zijn composities maakte Karel Goeyvaerts weinig indruk en ambitieus was hij ook al niet. Hij groeide weg van de muziekwereld en was blij dat hij in 1958 een baan kreeg als vertaler bij Sabena. Tot 1970 was Karel Goeyvaerts vooral werkzaam als vertaler, daarna werkte hij in Gent in het instituut voor psychoakoestiek en elektronische muziek als redacteur van de Vlaamse radio voor elektronische muziek. Vanaf 1974 tot 1987 deed hij dat voor de sector eigentijdse muziek. In 1992 werd hij benoemd als hoogleraar aan de Universiteit van Leuven. Karel Goeyvaerts componeerde • 1 opera - "Aquarius", 1992, gereviseerd 1993, een soort initiatieritueel bij het aanbreken van een nieuw astrologisch tijdperk. voor acht sopranen, 8 baritons en orkest. Tekst in acht talen, gebaseerd op het Bijibelboek Openbaringen. • 6 orkestwerken - Concerto 2 voor viool en orkest, 1951 • 10 werken voor groot ensemble - Zum Wassermann, 1984, verzelfstandigd ensemblestuk uit zijn opera Aquarius • 5 werken voor zangstemmen en orkest • 1 koorwerk • 8 (series) kamermuziekwerken - pianokwartet met megnetofoonband, 1972 - Ach Golgotha, voor harp, orgel en slagwerk, 1975 - 5 litanieën, voor verschillende bezettingen, 1979-1983 + Litanie 1, voor piano solo, 1979 + Litanie 2, voor 3 slagwerkers, 1980 + Litanie 3, voor orkest, 1980 + Litanie 4, voor sopraan solo, fluit, klarinet, piano, violen, violoncello, 1981 • 3 werken voor piano - sonate voor 2 piano's • 4 elektronische muziekwerken - Compositie nr. 5 met zuivere tonen, 1953 - Compositie nr. 4 met dode tonen, 1952 - Compositie nr. 7, 1955 • 4 werken voor instrument en elektronica
Henryk Czyż (Grudziądz, Polen, 16 juni 1923 – Warschau, 16 januari 2003) studeerde van 1946 tot 1948 rechten en filosofie aan de Ikołaj Kopernik Universiteit in Toruń. Daarna ging hij compositie studeren bij Tadeusz Szeligowski en directie bij Valerian Berdyaev aan de Staatshogeschool voor Muziek in Poznań. Hij studeerde daar af in 1952. In 1952 en 1953 was hij dirigent in de Stanisław Moniuszko Opera in Poznań en van 1953 tot 1957 tweede dirigent van het Groot Symfonieorkest van de Poolse Radio. Van 1957 tot 1960 was hij artistiek directeur en dirigent van de Łódź Philharmonic in en 1961 en 1962 dirigent van de Opera in Warschau. Van 1963 tot 1967 was hij artstiek directeur en dirigent van de Krakau Philharmonic. Van 1962 tot 1966 was hij ook docent compositie aan Staatshogeschool voor Muziek in Krakau. Van 1971 tot 1974 was hij chef-dirigent in Düsseldorf in Duitsland en ook nog eens opnieuw artistiek directeur en dirigent van de Łódź Philharmonic. Tenslotte was hij van 1980 tot 1995 docent directie aan de Muziekacademie in Warschau. Henryk Czyż schreef talloze boeken over muziek en andere onderwerpen. Hij was zijn hele leven bezig luisteraars te enthousiasmeren voor eigentijdse muziek. Henryk Czyż kreeg vijf verschillende onderscheidingen voor al zijn artistieke werk. Henryk Czyż componeerde in elk geval • 2 opera’s • 1 musical • 12 orkestwerken • 1 werk voor zangstem en orkest • 1 cantate • 4 kamermuziekwerken • 5 (series) werken voor zangstem en piano - Pożegnania (afscheid), drie liederen op teksten van Alexander Poesjkin, bitterzoet • 1 pianowerk
Anton Heiller (Wenen, Oostenrijk, 15 september 1923 ̶ 25 maart 1979) kreeg zijn eerste orgel- en piano-onderricht van zijn vader. In de jaren dertig kreeg hij orgellessen van Wilhelm Mück, de organist van de Weense Stephansdom. Van april 1941 tot juni 1942 studeerde hij aan de Muziekhogeschool van Wenen orgel, piano, klavecimbel en muziektheorie. Daarop moest hij naar het leger. Na de Oorlog werd hij in 1945 docent orgel en basso continuo aan de Weense Muziekhogeschool en vanaf 1949 kerkmuziek en compositie. In 1950 nam hij de leiding van het Collegium Musicum für zeitgenössische Musik. Tijdens de jaren zestig en tot aan zijn dood leidde hij talrijke jonge organisten op in de Muziekhogeschool van Wenen. Bij het componeren had Anton Heiller Paul Hindemith als vriend en mentor. Anton Heiller was getrouwd met de pianiste Erna Heiller die in 2007 overleed. Hijzelf kreeg in 1994 een beroerte die gedeeltelijk zijn linkerhand verlamde. Toen hij stierf was hij pas 55. Hij werd begraven op de Centrale begraafplaats van Wenen (Gruppe 40, Nummer 133). Anton Heiller componeerde • 10 missen, • koorwerken • 5 motetten • 2 cantates • 3 oratoria • 1 ballade • 1 orgelconcert • 1 concert voor orgel klavecimbel en kamerorkest • 1 kamermuziekwerk • 1 werk voor 2 piano’s • 9 orgelwerken of series orgelwerken - Tanz-Toccata, 1970 • 3 werkjes voor klavecimbel
Donald Ibrahím Swann (Llanelli, Carmarthenshire, Wales, 30 september 1923 – 23 maart 1994) was de zoon van de Russische arts van Engelse afkomst Herbert Alfredovich Swann en de Turkmenistaanse verpleegster Naguimé Sultán Piszóva. Ze waren uit Rusland gevlucht tijdens de Russische revolutie van 1917. Op een gegeven moment verhuisde het gezin van Wales naar Londen, waar Donald Swann de Dulwich College Preparatory School en de Westminster School. Op de Westminster school was hij een medeleerling van Michael Flanders. De jongens werden bevriend en zouden een groot deel van hun leven blijven samenwerken. Tot 1941 studeerde Donald Swann moderne talen aan de Universiteit van Oxford. Omdat Donald Swann dienst weigerde kwam hij in de Tweede Wereldoorlog bij de ambulancedienst van het leger terecht, waarmee hij aan het werk moest in Egypte, Griekenland en Palestina. Na de tweede wereldoorlog begon Donald Swann in Oxford nog een studie Russisch en modern Grieks. Vanaf 1948 begon Donald Swann samen met zijn vriend Michael Flanders opera’s en liedjes te schrijven, Donald de muziek en Michael de tekst. Hun samenwerking duurde tot 1967. Donald Swann trouwde twee keer. In 1955 met Janet Oxborrow, met wie hij twee dochters kreeg en waarvan hij in 1983 scheidde. Hij hertrouwde met kunsthistorica Alison Smith. In 1994 overleed hij aan kanker. Zijn beide vrouwen en zijn beide dochters overleefden hem. Donald Swann componeerde • 4 opera’s - Perelandra, gebaseerd op het boek van C.S.Lewis, 1969 • 6 musicals • 16 theaterrevues, die over de hele wereld werden uitgevoerd - At The Drop Of A Hat, 1956 - At The Drop Of Another Hat. 1963 • 4 muziekshows voor en met kinderen • 6 koorwerken • 3 instrumentale werken • 4 liedcycli - muziekcyclus The Road Goes Ever On, waarin de hele In de ban van de Ring van J.R.R. Tolkien voor piano en zanger in muziek is omgezet, 1967. - The Hippopotamus, 1959, liedcyclus over een heel bestiarium • 2000 songs en liederen
Bert Kaempfert (geboren Berthold Kämpfert) (Hamburg, Duitsland, 16 oktober 1923 ̶ Majorca, 21 juni 1980) begon zes jaar oud al piano te spelen. Hij studeerde op de muziekschool in Hamburg piano, klarinet, saxofoon en accordeon. Hij begon zijn carričre als saxofonist bij het radio-orkest van Hans Busch in Danzig. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef hij in gevangenschap in Denemarken waar hij verliefd werd op een jonge Deense. Uit deze relatie werd zijn oudste dochter Renate geboren. Tijdens die periode formeerde hij zijn eerste bigband Pik Ass (Schoppenaas). Na de oorlog ging hij met deze band op de schnabbeltour langs Amerikaanse officiersclubs in Noord-Duitsland. In 1961 was hij verantwoordelijk voor de opnames van de zanger Tony Sheridan, die werdt begeleid door een tot dan toe onbekende band: The Beatles. Bert Kaempfert stierf plotseling op 56-jarige leeftijd op Majorca ten gevolge van een beroerte. Tot aan zijn dood werden er wereldwijd 150 miljoen platen met zijn melodieën verkocht. Bert Kaempfert componeerde • 400 nummers - A Swinging Safari, 1962 - African Beat, 1962, de muziek van het sprookje de Indische waterlelies in de Efteling, waar het wordt gespeeld door een kikkerorkest en een ganzenemsemble. - Living it up, 1963, de tune van de Vlaamse jeugdserie Kapitein Zeppos. - Strangers in the Night werd met Frank Sinatra een wereldhit. - Spanish Eyes werd met Al Martino een wereldhit.
Ned Rorem (Richmond (Indiana), Verenigde Staten, 23 oktober 1923 ̶ New York, 18 november 2022) bracht zijn jeugd door in Chicago. Ned Rorem studeerde aan de University of Chicago Laboratory Schools en het America Conservatory te Chicago bij onder meer Leo Sowerby. Daarna studeerde hij piano en compositie aan de Northwestern-universiteit en vanaf 1943 aan het Curtis Instituut in Philadelphia bij Rosario Scalero. In 1948 sloot hij zijn studies af in New York City aan de Juilliard School of Music. Van 1948 tot 1957 reisde Ned Rorem door Europa en Noord- Afrika. Ned Rorem componeerde • 9 opera's • 4 symfonieën • 15 concerten • 13 andere werken voor orkest • 1 werk voor harmonieorkest • 1 oratorium • 2 cantates • 16 (series) religieuze werken • 400 liederen op Engelse en Franse teksten. - How Like a Winter, 2013, voor mezzo-sopraan, contrabas en piano, op teksten van William Shakspeare (sonnetten 97,98,99) • 8 orgelwerken • 16 (series) pianowerken - Six friends, 2006 • 4 werken voor een ander instrument solo
Robert Frederick Graettinger (Ontario, Californië, Verenigde Staten, 31 oktober 1923 – Los Angeles,12 maart 1957) leerde saxofoon spelen op de Westlake School of Music in Los Angeles en begon daar ook muziek te arrangeren. In 1940 speelde hij onder meer samen met Benny Carter. In 1947 bood hij Stan Kenton een korte compositie aan: "Thermopylae", die besloot het op de plaat te zetten. Robert Graettinger ging compositie studeren bij Russell Garcia. Hij overleed al op 33-jarige leeftijd, aan longkanker. Robert Graettinger componeerde op de grens van jazz en klassieke muziek • 12 orkestwerken: - Thermopylae, 1947, voor jazzorkest - House Of Strings, 1950, voor strijkorkest - Incident In Jazz, 1950, voor jazzorkest - City of Glass II,1951,een vierdelig symfonisch gedicht voor jazzorkest. - This Modern World, 1953, voor jazzorkest • 3 kamermuziekwerken
Gerard Schurmann (Kertosono, Java, Nederlands-Indië, 19 januari 1924 – Hollywood Hills, Californië, Verenigde Staten, 24 maart 2020) was de zoon van de Nederlandse grondbezitters Schürmann in Nederlands-Indië. Hij bleek al jong muzikaal begaafd. Als tiener trok hij naar Engeland en studeerde daar compositie bij Alan Rawsthorne, piano bij Kathleen Long en directie bij Franco Ferrara. Voor het gemak schreef hij vanaf die tijd zijn naam zonder Umlaut (“puntjes”). Tijdens de Tweede Wereldoorlog diende hij in de Royal Air Force. Na de oorlog combineerde Gerard Schurmann een carričre als concertpianist met de functie van cultureel attaché op de Nederlandse ambassade in Londen. In 1947 werd hij dirigent van de Nederlandse radio-orkesten. Na terugkeer in Engeland wijdde hij zich volledig aan het componeren. In 1981 verhuisde hij naar Hollywood Hills in Californië. Gerard Schurmann was bevriend met de Britse schilder Francis Bacon, die hem in 1969 portretteerde. Gerard Schurmann componeerde in elk geval • 2 balletten • theatermuziekwerken • 18 orkestwerken - Six studies of Francis Bacon, variaties voor klein orkest, 1997 • 1 werk voor koor en orkest • 2 koorwerken a capella • 14 kamermuziekwerken • 4 (series) liederen • 6 (series) pianowerken • 3 werken voor een ander instrument solo • 34 filmscores - Lawrence of Arabia, 1962 • arrangementen
Luigi Nono (Venetië, Italië, 29 januari 1924 ̶ 8 mei 1990) studeerde aan het Conservatorium te Venetië waar hij kennis maakte met de dodecafonie. Hij trouwde in 1955 met Arnold Schönbergs dochter Nuria. Luigi Nono was toonaangevend componist van elektronische, aleatorische en seriële muziek. Nono was socialist. In 1952 werd hij lid van de communistische partij. Zijn avant-garde muziek was een revolte tegen de bourgeois cultuur. Hij keerde hij zich af van normale concertgenres ten voordele van opera en elektronische muziek, en bracht hij de muziek naar de fabrieken. In zijn werk zijn vaak politieke teksten verwerkt. Veel van zijn werken hebben een politieke strekking: Vanaf 1956 hield hij zich in toenemende mate bezig met elektronische muziek, eerst aan de "Elektroakustische Experimentalstudio" in Gravesano bij Hermann Scherchen. Na 1980 werkte hij in de "Experimentalstudio der Heinrich Strobel-Stiftung des Südwestfunks" in Freiburg, waar hij zich resoluut bekeerde tot live electronics. Hij interesseerde zich in toenemende mate voor de eigenschappen van klank als zodanig. Luigi Nono componeerde 60 werken, waaronder • Il canto sospeso, voor sopraan, alt en tenor, gemengd koor en orkest, 1956, tekst: Lettere di condannati a morte della Resistenza Europea (laatste brieven van terdoordveroordeelden uit het Europese verzet tegen het Nazisme), Uitgave Einaudi, 1954, het werk bracht Luigi Nono internationale faam; • Diario polacco, 1958 • Intolleranza, 1960 • Intolleranza, 1961 • Canti di vita e d’amore: Sul ponte di Hiroshima, voor sopraan, tenor en orkest, 1962, driedelig werk 2. Djamila Boupachŕ voor sopraan solo, tekst J. L. Pacheco, Esta Noche, gebaseerd op een Algerijnse verzetsstijdster die de wereld op de hoogte bracht van het koloniale onrecht. Vijf minuten durende hartenkreet. • La fabbrica illuminata, 1964 • Ricorda cosa ti hanno fatto ad Auschwitz, 1966 • Non consumiamo Marx, 1969 • Ein Gespenst geht um in der Welt, 1971 • Canto per il Vietnam, 1973 • Como una ola de fuerza y luz voor sopraan, piano, orkest en geluidsband, 1971-1972, in een half uur worden alle gradaties tussen verstilling en woest-expressieve kakafonie doorlopen; • Al gran sole carico d'amore, 1972-1975 • ...sofferte onde serene...; voor piano en geluidsband, 1974-1977 • Fragmente - Stille, an Diotima, 1980 • Quando Stanno Morendo. Diario polacco nş 2, 1982 • Guai ai gelidi mostri, 1983 • Omaggio a Kurtág, 1983 • Prometeo, 1984, Tragedia dell'ascolta (treurspel van het luisteren), zijn laatste opera, op teksten van Aischylos, Walter Benjamin en Rilke. Luigi Nono zet de verschillende versies van het verhaal naast elkaar. Er is nauwelijks een plot. Het publiek zit in een soort schip, een ark, waarvan de wanden dienen als podium voor de muzikanten. Er is een andere afstand tussen het publiek en de musici dan in een normale concertzaal. De muziek komt van alle kanten, van dichtbij en veraf. • Caminantes... Ayacucho (1986-1987) • No hay caminos, hay que caminar... ("Reiziger, er zijn geen wegen, maar we moeten voortgaan", inscriptie op de muur van een kloostergang in Toledo) voor 7 instrumentengroepen, 1987, • La Lontananza Nostalgica Utopica Futura voor viool, live elektronica en lessenaars, 1988, • Hay que caminar; voor twee violen, 1989.
Ludwig Otten (*Zandvoort, 24 februari 1924 ̶ Velp, 9 april 2016) was de jongste zoon in een muzikaal gezin met vijf kinderen. Zijn vader speelde viool, zijn moeder zong, zijn 10 jaar oudere broer Johan werd concertpianist. Na het Christelijk Lyceum in Haarlem studeerde hij piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij Johanna Wagenaar, muziektheorie bij Martin Lürsen en compositie bij Sem Dresden en Henk Badings. In 1949 studeerde hij af op piano en in 1952 op muziektheorie. In 1952 werd Ludwig Otten pianodocent aan de Muziekschool in Deventer; In 1965 trouwde hij met Marie-Louise Herckenrath (1943-2011) Zij kregen drie kinderen: Frits Otten (1966), Egbert Otten (1970) en Erin Otten (1986). In 1965 ontving Ludwig Otten de Gulden Adelaar, de cultuurprijs van Deventer. Vanaf 1970 tot aan zijn pensioen in 1989 doceerde Ludwig Otten muziektheorie aan het Rotterdams Conservatorium. Ludwig Otten had altijd een buitensporige voorliefde voor Maurice Ravel. Hij woonde vanaf 2000 in Almen en vanaf september 2015 in Velp. Ludwig Otten componeerde • 12 (series) orkestwerken of grote ensembles • 15 werken voor koperensembles • 37 kamermuziekwerken • 6 werken voor zangstem en instrumenten • 10 (series) pianowerken
Stephen Dodgson (Londen, Engeland, 17 maart 1924 – 13 april 2013) diende tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de Koninklijke Marine. Van 1947 tot 1949 studeerde Stephen Dodgson hoorn en compositie aan het Royal College of Music. Vanaf 1949 tot 1982 doceerde hij er zelf compositie rn muziektheorie. Vanaf 1957 presenteerde hij regelmatig BBC–radioprogramma’s. Dodgson is familie van Lewis Carroll (Charles Dodgson). Stephen Dodgson componeerde • 5 werken voor gitaarensemble • 12 gitaarwerken • 35 kamermuziekwerken • 7 orkestwerken • 7 pianowerken • 3 werken voor een ander soloinstrument
Julia Amanda Perry (Lexington, Kentucky, Verenigde Staten, 25 maart 1924 – Akron, Ohio, 29 april 1979) verhuisde als kind met het gezin naar Akron in Ohio, ten zuiden van Cleveland. Ze zong in de kerk en kreeg piano- en vioolles. Julia Perry studeerde van 1943 tot 1948 zang, piano, muziektheorie en compositie aan het Westminster Choir College in Princeton, New Jersey. In 1847 haalde ze haar Bachelor of Music en in 1948 haar Master. Daarna studeerde zij in 1948 aan de Juilliard School of Music in New York City. In 1949 kon zij met een studiebeurs aan het Berkshire Music Center Tanglewood studeren bij Hugh Ross en in 1951 bij Luigi Dallapiccola. Met een tweede studiebeurs van de Solomon R. Guggenheim Foundation studeerde ze in 1954 aan de Accademia Chigiana in Siena bij Luigi Dallapiccola en in Parijs bij Nadia Boulanger. In 1956 en 1958 studeerde zij nog orkestdirectie bij Emanuel Balaban, Adone Zecchi en Alceo Galliera aan de Academia Chigiana in Siena. Na haar terugkomst in de Verenigde Staten in 1959 doceerde Julia Perry aan het Florida A & M College in Tallahassee en aan de Atlanta Universiteit. In 1971 kreeg Julia Perry verlammingsverschijnselen waarmee ze jaren in het ziekenhuis moest blijven. In deze tijd leerde zij (autodidactisch) met de linkerhand te schrijven en kon ook weer componeren. Julia Perry is begraven op de Glendale begraafplaats in Akron, Ohio. Julia Perry componeerde • 4 opera’s - The Cask of Amontillado, naar een verhaal van Edgar allan Poe, 1954 - The Selfisch Giant, opera-ballet, eigen libretto naar Oscar Wilde, 1964 • balletten • 4 cantates • 12 symfonieën - Symfonie nr. 10, "Soul Symphony, 1972, reactie op actueel racisme en rassenrellen • 4 concerten - Pianoconcert nr. 3, "In Two Interrupted Speeds", 1975 • 4 werken voor harmonieorkest • 20 andere orkestwerken - Short Piece for Orchestra (Study), 1952, haar meestgespeelde werk - Hommage to Vivaldi (reguiem voor orkest), 1959 • 5 koorwerken met solisten en/of orkest • 6 koorwerken a capella • 13 werken voor zangstem en orkest of instrument(en) - Stabat Mater, voor alt en strijkorkest, 1951 • 10 kamermuziekwerken - sonate voor altblokfluit en piano, 1952, won de Boulanger Grand Prix - Homunculus C.F., voor 10 slagwerkers, harp, piano en celesta, 1960 • 2 pianowerken
Revol Samuilovich Bunin (*Moskou, Rusland, 6 april 1924 – juli 1976) was de zoon van economiedocent Samuil Markovich, een bolsjewistisch lid van de Communistische Partij al vóór de revolutie van 1917. Hij noemde zijn zoon Revol naar de revolutie. Revol Bunin begon op zijn zesde met muziekschrijven. In de 30-er jaren was er nauwelijks muziekpapier in de Sovjet-Unie te krijgen, dus hij moest zelf zijn lijntjes op het papier trekken. Zijn moeder overleed toen hij 14 was. Ze vroeg hem op de piano te spelen tijdens haar overlijden, en Revol speelde de hele nacht Bach, Beethoven, Mozart en Moessorgsky. De volgende ochtend kreeg hij een astma-aanval, een kwaal waar hij tenslotte aan zou overlijden. In 1938 begon Revol Bunin met een studie compositie aan de Muziekschool van het Conservatorium van Moskou bij Ilya Litinsky. Na drie jaar mocht hij naar het Conservatorium, daar studeerde hij verder bij directeur Vissarion Shebalin. In 1941 werd hij verplicht dienst te nemen in het Russische leger. Omdat zijn leraren vonden dat hij vanwege zijn muzikale begaafdheid door moest kunnen gaan met muziekles, kreeg hij als standplaats Moskou. In maar 1943 werd hij vanwege gezondheidsomstandigheden uit het leger ontslagen. In juni 1943 werd Dmitri Shostakovich leraar aan het Conservatorium van Moskou en Revol Bunin werd zijn eerste leerling. In 1945 studeerde hij met lof af. In 1947 verhuisde Revol Bunin naar Leningrad waar hij arrangeren doceerde aan het Conservatorium van Leningrad en Dmitri Shostakovich assisteerde als docent compositie. In 1948 ging Revol Bunin terug naar Moskou waar hij werkte als uitgever aan de de Staats Muziekuitgeverij. Vanwege de stringente communistische regels voor kunstenaars, waar Revol Bunin niet aan voldeed werd hij net als Dmitri Shostakovich “ongewenst”. Hij verdiende zijn onderhoud door te componeren voor andere componisten en werken onder een andere naam uit te brengen. Zijn jonge overlijden werd betreurd door zijn vrouw Larisa, zijn vrienden en veel studenten. Van de staat kreeg hij geen enkele eer, want hij had steeds geweigerd lid te worden van de Communistische Partij. Revol Bunin componeerde • 2 opera’s • 1 oratorium • 9 symfonieën • 6 concerten - altvioolconcert, opus 22, 1953 • 5 andere orkestwerken • 8 kamermuziekwerken - altvioolsonate in d kleine terts, opus 26, 1955 • 1 cyclus liederen voor koor • 1 cyclus liederen voor zangstem en piano • 5 (series) pianowerken • 48 filmscores.
Harald Heilmann (Aue, Saksen, Duitsland 9 april 1924 – Eberbach-Brombach, 20 november 2018) moest na zijn middelbare school in 1942 in militaire dienst. Hij kon in 1942 en 1943 in Leipzig wel beginnen met een compositiestudie bij Johann Nepomuk David. Als krijgsgevangene van de Rode Leger werd hij in Auschwitz gedetineerd, waar hij spoorwegstaven moest demonteren. Na vrijlating uitgevangenschap in 1945 kon hij terug naar zijn woonplaats Schwarzenberg in het Erzgebergte. Vanaf 1946 studeerde Harald Heilmann aan de hogeschool voor muziek en theater „Felix Mendelssohn-Bartholdy“ in Leipzig. Compositie bij Wilhelm Weismann, piano bij Kurt Dippner en directie bij Egon Bölsche. Dat leverde in 1949 wat problemen op omdat Harald Heilmann niet erg rechtlijnig communistisch wilde denken, wat na de Tweede Wereldoorlog in Oost-Duitsland verplicht was. Van 1950 tot 1952 studeerde Harald Heilmann daarom verder compositie bij Hanns Eisler aan de Kunstacademie van Oost-Berlijn. Omdat hij na verschillende incidenten toch bekeken werd als “saboteur” en “volksvijand” vluchtte hij in 1953 uit de DDR naar de Bondsrepubliek West-Duitsland. Hier studeerde hij verder compositie bij Frank Martin in Keulen en bij Hermann Reutter in Stuttgart. Van 1954 tot 1959 werkte hij voor verschillende muziekuitgevers en vanaf 1958 werkte hij als freelance componist in Heidelberg. Vanaf 1967 woonde hij in Eberbach-Brombach. Van 1969 tot 1989 doceerde hij aan de Staatshogescholen voor Muziek in Stuttgart en Karlsruhe. In 1979 richtte hij mee de Muziekschool van de stad Eberbach op, waarvan hij tot 1985 muzikaal directeur was. Harald Heilmann componeerde • oratoria • 1 mis • orkestwerken • kamermuziekwerken - 9 werken voor en met blokfluiten, zie daarvoor bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken • koorwerken • liederen • orgelwerken • werken voor andere instrumenten solo
Enrico Nicola "Henry" Mancini (Cleveland, Ohio, Verenigde Staten,16 april 1924 – Los Angeles, Californië, 14 juni 1994) werd geboren in de "Little Italy"-omgeving van Cleveland en grooeide op in de staalindustriestad Aliquippa in Pennsylvania. Hij was het enige kind van Quinto Mancini, die uit de Abruzzen in Italië voor werk naar Amerika was geëmigreerd. Henry Mancini kreeg vanaf zijn 8ste piccololessen en vanaf zijn 12de pianolessen. Quinto en Henry Mancini speelden samen fluit in de Aliquippa Italiaanse immigranten band "Sons of Italy". Nadat Henry de Aliquippa High School in 1942 had afgerond studeerde aan de Juilliard School of Music in New York. In 1943 moest hij vanwege de Tweede Wereldoorlog in het Amerikaanse leger. In 1945 hielp hij mee met de ontzetting van een concentratiekamp in Zuid-Duitsland. Na de oorlog, in 1946 werd Henry Mancini pianist in het Glenn Miller Orkest en studeerde compositie bij Ernst Krenek en Mario Castelnuovo-Tedesco. In het Glenn Miller Orkest ontmoette Henry Mancini zangeres Virginia "Ginny" O'Connor. Ze trouwden en kregen drie kinderen Vanaf 1952 werkte Henry Mancini voor de muziekafdeling van Universal Pictures, waar hij in zes jaar aan meer dan 100 filmscores bijdroeg. Vanaf 1958 werkte hij als onafhankelijk componist/arrangeur. Ook was hij een uitstekende symfonie-orkestdirigent. Henry Mancini overleed aan leverkanker. Henry Mancini componeerde • 150 filmscores - "The Glenn Miller Story", 1953 - "Experiment in Terror", 1962, met de melodie "The Good Old Days" jarenlang gebruikt als herkenningmelodie voor het VARA consumentenprogramma "Koning Klant". - "The Pink Panther", 1963, Het "Pink-Panther"-filmthema is zijn bekendste compositie. - Breakfast at Tiffany's, 1961, met het beroemd nummer "Moon River"; zowel dat nummer als de soundtrack kregen een Oscar - "The Magnificent Seven" • 45 TV-scores - "Peter Gunn", televisieserie van 1958 tot 1961 in Amerika. - "Cade's County", - "Thorn Birds" - "Hotel". • 90 albums met jazz- en popnummers - "76 Trombones", jarenlang gebruikt als herkenningsmelodie voor de Dik Voormekaar Show.
Gamal Abdel-Rahim (Caďro, Egypte, 1 mei 1924 – Frankfurt, Duitsland, 23 november 1988) had een muzikale vader en begon al jong piano te spelen. Hij studeerde aan de muziekafdeling van de Kunstfaculteit van de Universiteit van de Caďro en studeerde daar af in geschiedenis. Daarnaast studeerde hij in die tijd muziek bij Hans Hickmann en anderen. In 1950 kon Gamal Abdel-Rahim met een beurs van de Egyptische regering een studie musicologie aan de Muziekhogeschool van Heidelberg in West-Duitsland bij Georgiadis te volgen. Daar besloot hij om componist te worden. Van 1951 tot 1957 studeerde hij compositie bij Harald Genzmer en piano bij Edith Picht-Axenfeld aan de Hogeschool voor Muziek in Freiburg. In 1959 werd Gamal Abdel-Rahim benoemd als docent muziektheorie en harmonieleer aan het net geopende Conservatorium in Caďro. In 1971 werd hij daar hoofd van de toen gevormde compositieafdeling, de eerste academische compositieleergang in de Arabische wereld. Hij kreeg in Egypte de Staatsprijs voor compositie en de Kunstorde. Gamal Abdel-Rahim was gerouwd met Samha El-Kholy (1925-2006). Gamal Abdel-Rahim componeerde op basis van de traditionele Arabisch/Egyptische melodieën en complexe ritmevormen. Dat leidde tot het gebruik van microtonale vormen met ž tonen. Gamal Abdel-Rahim componeerde • 1 kindermusical • 2 balletten - Osiris, 1974 • 2 muziektheaterwerken • 13 orkestwerken • 7 (series) werken voor solisten, koor en orkest • 4 (series) koorwerken a capella • 14 kamermuziekwerken • 3 (series) liederen - liederen uit de kindermusical “het goede en het kwade”, 1981, 4 liederen + Bent el sultan (Ik ben de dochter van de sultan), voor sopraan en instrumentaal ensemble of piano • 3 (series) pianowerken • 8 film-, radio- en TVscores.
José Manuel Joly Braga Santos, (Lissabon, Portugal, 14 mei 1924 – 18 juli 1988) begon op zijn vijfde jaar voor de aardigheid viool te spelen. Hij bleek behoorlijk begaafd. Hij studeerde viool en compositie bij Luís de Freitas Branco (1890–1955) aan het Nationaal Conservatorium van Lissabon. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde Joly Braga Santos directie bij Hermann Scherchen en Antonino Votto, en compositie bij Virgilio Mortari. Joly Braga Santos doceerde compositie aan het Nationaal Conservatorium van Lissabon, waar hij de Leerstoel Muziekanalyse introduceerde. Hij was dirigent van het Oporto Symfonieorkest en een van de oprichters van de Juventude Musical Portuguesa (Portugese Muzikale Jeugd). Daarnaast was hij muziekjournalist en muziekrecensent voor een aantal Portugese en buitenlandse dagbladen en tijdschriften. Hij overleed in Lissabon aan een beroerte. Joly Braga Santos componeerde • 8 muziektheaterwerken • 3 balletten • 6 symfonieën • 22 andere orkestwerken - celloconcerto, opus 60, 1987, prachtig werk, intense lyriek • 8 (series) koorwerken, a capella of met begeleiding van orkest of instrumenten • 14 (series) kamermuziekwerken • 9 (series) pianowerken • 5 filmscores • 3 arrangementen
Ida Presti (Suresnes, Frankrijk, 31 mei 1924 – Rochester (New York), Verenigde Staten, 24 april 1967), werd geboren als Yvette Ida Montagnon. Ze was de dochter van de Franse Claude Montagnon en de Siciliaanse Olga-Gracia Lo Presti, Haar vader speelde voor het slapen gaan voor haar altijd gitaar. Op haar vijfde kreeg ze van haar vader gitaar– en pianoles, maar ze koos al gauw voor gitaar. Ze kreeg gitaarles, harmonieleer en muziektheorie van vioolbouwer Mario Maccaferri. Op haar 8ste gaf ze in 1932 haar eerste optreden. Haar vader dacht ze bij optreden beter gebruik kon maken van de achternaam van haar moeder en dus werd ze Ida Presti. In 1937 werd zij erelid van Les Amis de la Guitare in Parijs en maakte ze een serie plaatopnames voor de Franse His Masters Voice. Op haar 16de speelde zij werken van Niccolň Paganini op een herdenkingsconcert ter ere van zijn 100-jarige sterfdag. Na de Tweede Wereldoorlog werd Ida Presti internationaal bekend, vooral met het Concierto de Aranjuez van Joaquin Rodrigo. dat vervolgens op radio werd uitgezonden en met groot enthousiasme werd ontvangen. In 1952 ontmoette Ida Presti in Parijs Alexandre Lagoya. In 1953 trouwden ze. Zij vormden het eerste wereldwijd bekende klassieke gitaarduo ooit, en zouden tot het overlijden van Presti meer dan 2000 concerten spelen. Vanaf 1960 doceerde Ida Presti gitaar aan de Academie Internationale in Nice. De beste gitariste van de twintigste eeuw stierf in Rochester, New York tijdens de voorbereidingen op een concert plotseling aan inwendige bloedingen, als gevolg van longkanker. Ida Presti componeerde trefzeker • 12 werken voor 2 gitaren • 11 werken voor gitaar solo - Danse rythmique, 1859 - Segovia, 1960, melancholiek
Jaap Geraedts (Den Haag, 12 juli 1924 – 31 augustus 2003) begon met muziekles van zijn vader Henri Geraedts, componist, muziekpedagoog en koordirigent. Van 1943-1952 studeerde hij aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij Henk Badings (compositie), Hendrik Andriessen en Sem Dresden (instrumentatie), Johan Feltkamp (fluit) en Willem van Otterloo en Jan Koetsier (orkestdirectie). Daarna studeerde Jaap Geraedts aan het Koninklijk Conservatorium in Brussel van 1947 tot 1949: compositie bij Léon Jongen, contrapunt bij Jean Absil en fluit bij Francis Stoefs. Jaap Geraedts was docent fluit aan de Toonkunst Muziekschool in Leiden vanaf 1952. Vanaf 1975 was Geraedts artistiek adviseur van het Nederlands Kamerorkest. In 1999 ontving hij de Stadspenning van de gemeente Den Haag. Jaap Geraedts overleed op 31 augustus 2003. Jaap Geraedts componeerde • 10 (series) koorwerken a cappella • 3 werken voor koor en piano of orgel • 3 werken voor koor, (solisten) en orkest - Campina Vocalis,1998 voor 1000 stemmen en koperblazers, ter gelegenheid van de opening van het nieuwe stadhuis in Den Haag. • 5 orkestwerken • 9 liederen voor zangstem en piano • 14 kamermuziek - Sonatine voor fluit en piano, 1953 • 5 (series) pianowerken - Kleine kersttriptiek, 1954, 3 paraphrasen over oud-Nederlandse kerstliederen • 3 werken voor instrumenten solo
Otar Vassiljevitsj Taktakisjvili (Georgië, Tbilisi, 27 juli 1924 – 21 februari 1989) groeide op bij zijn ongehuwde moeder Georgia Elisabed Mikhailis asuli Taktakishvili, van adel en zangeres en het Georgische Operahuis. Otars oom Shalva Taktakishvili was componist en docent aan het Conservatorium van Tbilisi. Een andere oom Giorgi Taktakishvili was cellist en directeur van een muziekschool. Otar Taktakisjvili groeide derhalve in de muziek op, kon al heel jong goed piano spelen en was in staat om zijn ingestudeerde werken geblinddoekt foutloos op de piano te laten horen. Terwijl hij de nr. 42 school in de Barnov Straat in Tbilisi bezocht, begon hij ook met pianolessen bij een viertal opvolgende pianodocenten. Bij Evgenia Vasilievna Cherniavskaia,speelde hij vierhandig samen met Irina Giorgienvna Chirakadze. Het was liefde op het eerste gezicht, dat uitliep op een huwelijk dat tot het eind van zijn leven zou standhouden. Otar Taktakisjvili ging vanaf 1938 naar de muziekschool in Tbilisi. Vanaf 1942 studeerde hij in Tbilisi compositie aan het Conservatorium bij Aleksandr Gauk, Sergei Barchudarian en Andria Balanchivadze. In zijn laatste studiejaar had Otar Taktakishvili de gelegenheid om te studeren bij Dmitri Sjostakovich, wat leidde tot een langdurige samenwerking en vriendschap. Na zijn afstuderen in 1947 werd hij tot 1952 dirigent van het staatsorkest van Georgië en daarna tot 1956 directeur. In 1959 werd docent aan het Conservatorium in Tbilisi. Van 1962 tot 1965 was hij er directeur. Van 1965 tot 1984 was hij in Georgië minister van Cultuur. Intussen bleef hij aan het werk als dirigent. Taktakisjvili werd in zijn werk geďnspireerd door de Georgische volksmuziek. Otar Taktakisjvili componeerde • 6 opera’s • balletten • 1 muziektheaterwerk • 5 oratoria • 3 cantate • (series) liederen voor zangstem(men) en orkest - Volkslied van de Georgische Socialistische Sovjetrepubliek, 1945 • 10 concerten • 2 symfonieën • 2 symfonische gedichten • andere orkestwerken • 5 kamermuziekwerken • 10 (series) liederen voor zangstem(men) en instrument(en) • 8 (series) pianowerken • 3 filmscores
Maurice Jarre (Lyon, Frankrijk, 13 september 1924 – Los Angeles, Verenigde Staten, 29 maart 2009) was de zoon van Gabrielle Renée en André Jarre, een technisch directeur van de radio. Maurice Jarre begon ook met een ingenieursopleiding aan de Sorbonne, maar ging als snel, tegen de zin van zijn vader aan het Conservatoire de Paris compositie, harmonie en percussie studeren. Na zijn studie werd hij directeur van het Théâtre National Populaire en schreef hij zijn eerste filmscore in Frankrijk in 1951. Maurice Jarre is vier keer getrouwd, die huwelijken eindigden in een scheiding. Met Francette Pejot, waarmee hij na de Tweede Wereldoorlog trouwde, kreeg hij een zoon: Jean Michel Jarre, een Franse componist en pionier in elektronische muziek. In 1965 trouwde Maurice Jarre met de Franse actrice Dany Saval. Zij kregen een dochter: Stephanie Jarre. Maurice Jarre trouwde daarna met de Amerikaanse actrice Laura Devon (1967–1984), wiens zoon, Kevin Jarre, scriptschrijver voor films, hij adopteerde. Van 1984 tot zijn dood was hij getrouwd met Fong F. Khong. Maurice Jarre stierf 28 March 2009 na een gevecht met kanker. Maurice Jarre componeerde • opera’s • toneelmuziekwerken • orkestwerken • balletten • 170 filmscores en TV scores - Lawrence of Arabia (1962), - Doctor Zhivago (1965) waarin de lyrische melodie "Lara's Theme" (later de melodie van de song "Somewhere My Love"), hij kreeg hier zijn tweede Oscar voor. - A Passage to India (1984). • synthesizermuziek
Mimis Plessas (Athene, Griekenland, 12 oktober 1924 – 5 oktober 2024) was de zoon van een man, afkomstig uit Zkynthos en een vluchtelinge uit Klein-Azië. Als zesjarige kon hij al als een volwassene piano spelen. Als 15-jarige was hij eerste solist bij de Griekse Staatsradio. Mimis Plessas begon in 1952 muziek te componeren. Mimis Plessas componeerde • opera’s - Zeus,1998 • operettes • musicals • toneelmuziek - Animal Farm, naar aanleiding van het boek van George Orwell, 1993 • oratoria - O kosmas o Aitolos, libretto Iakovos Avlitis, 1999 • orkestwerken - O choros ton planiton, symfonische suite • liedjes - O dromos, verzameling op teksten van Lefteris Papadopoulos • filmscores • Tvscores
Egil Hovland (Rĺde, Noorwegen, 18 oktober 1924 – Fredrikstad, 5 februari 2013) verhuisde op zijn vierde jaar met zijn gezin naar Fredrikstad. Zijn vader dirigeerde daar een kerkkoor en Egil kreeg al snel orgelles. Op zijn 18de verving hij al de organist van de Glemmen-kerk in Fredrikstad. Egil Hovland studeerde aan het conservatorium te Oslo orgel en kerkmuziek bij Arild Sandvold en Bjarne Brustad, en daarna compositie in Kopenhagen in Denemarken bij Vagn Holmboe, in Tanglewood in de Verenigde Staten van Amerika bij Aaron Copland en in Florence in Italië bij Luigi Dallapiccola. Vanaf 1949 was Egil Hovland organist en dirigent in de Glemmen-kerk in Fredrikstad. Vanwege zijn muzikale verdiensten werd hij in 1983 tot Ridder in de Koninklijke orde van Sint Olav benoemd. Egil Hovland was een van de productiefste hedendaagse Noorse componisten. Egil Hovland componeerde • 26 kerkopera’s, kerkballetten, muziek voor bijbelspelen en andere kerkelijke werken • 3 symfonieén • 7 concerten • 13 andere orkestwerken • 2 werken voor harmonie–orkest • 9 werken voor koor en/of zangers en orkest of instrumenten - Magnificat voor alt, altdwarsfluit en harp • 14 koorwerken. • 10 kamermuziekwerken Cantus II, voor blokfluit en piano, opus 83/1, variaties op een kerstlied • 21 (series) orgelwerken • 6 pianowerken
Wilford Lawshe “Bill” Holcombe (*Trenton, New Jersey, 9 november 1924 – 25 april 2010) studeerde vanaf 1941 aan de Universiteit van Pennsylvania in Philadelphia muziektheorie en compositie bij onder meer Harold Bennett. Daarna studeerde hij aan de Juilliard School of Music fluit, muziektheorie en instrumentatie. Bill Holcombe publiceerde ook onder onder de pseudoniemen: Wilfred Lawshe, Seth Markham en Wes Tompkins. Bill Holcombe componeerde • 30 orkestwerken • 40 werken voor harmonieorkest - Christmas Jazz Suite • 13 kamernuziekwerken • 7 (series) werken voor fluit solo • 15 filmscores
Axel Borup-Jřrgensen (Hjřrring, Denemarken, 22 november 1924 – 15 oktober 2012) groeide op in Zweden, waar de familie in 1927 heen emigreerde. Eenmaal volwassen studeerde hij vanaf 1946 aan de Koninklijke Deense Muziekacademie in Kopenhagen piano en instrumentatie bij Poul Schierbeck and Jřrgen Jersild. Axel Borup-Jřrgensen componeerde • orkestwerken - Sommasvit (Sommen suite), opus 24, voor strijkorkest, 1957 - Nordisk Sommerpastorale, opus 51 - Marin, opus 60, een meesterwerk met 44 onafhankelijke strijkersstemmen • kamermuziekwerken - Birds Concert, opus 91, No. 9, voor sopraanblokfluit - Fantasia, opus 75, voor sopraninoblokfluit en klavecimbel, 1975 - Notenbuchlein fur Anna Elisabeth, opus 82, voor sopraanblokfluit - Architraves, opus 83, voor sopraanblokfluit - Nachtstuck, opus 118, voor tenorblokfluit - Zwiegesprach, opus 131, voor sopraanblokfluit en klavecimbel - Periphrasis, Op. 156, voor blokfluit en slagwerk - Pergolato, opus 182, voor altblokfluit • pianowerken • orgelwerken
Lorraine ('Tui') St. George Tucker (Fullerton, Californië, Verenigde Staten, 25 november 1924 – Boone, North Carolina, 21 april 2004) was de dochter van een Engelse vader en een Nieuw-Zeelandse moeder. Van haar moeder kreeg ze het koosnaampje “Tui”, een Nieuw-Zeelands vogeltje. Tui ging naar de Eagle Rock High School in Los Angeles in Californië, waar ze haar diploma kreeg in 1941. Daarna bezocht ze van 1941 tot 1944 het Occidental College in Los Angeles. In 1946 ging Tui St. George Tucker naar New York, waar ze werkte als componist, dirigent en blokfluitist. Ze ging nooit meer uit New York weg. Ze ontwikkelde speciale blokfluiten met extra gaten om het spelen in een kwarttoonverdeling mogelijk te maken. Tui St. George Tucker leefde haar hele leven samen met dichteres Vera Lachmann (1904–1985), Tui St. George Tucker componeerde • 1 symfonie • 18 kamermuziekwerken voor of met blokfluiten - Sonata nr.1 ‘The Bullfinch’, 1960, voor blokfluit en elektronica • 23 koorwerken, ook met instrumenten • 10 andere kamermuziekwerken • 5 (series) werken voor zangstem en piano of ensemble • 16 pianowerken Voor de werken dieTui St. George Tucker voor blokfluiten of met een blokfluitpartij schreef zie zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken
Klaus Huber (Bern, Zwitserland, 30 november 1924 – Perugia, Italië, 2 oktober 2017) was de zoon van docent, componist en dirigent Walter Simon Huber. Klaus Huber ging naar een docentensemInarie in Küsnacht en werd aanvankelijk leraar in Berner Oberland. Maar daarna studeerde hij van 1947 tot 1955 toch maar muziektheorie en compositie aan de Hogeschool voor Muziek en Theater in Zürich bij Willy Burkhard en tot 1949 viool bij Stefi Geyer. Van 1949 tot 1955 was Klaus Huber viooldocent aan het Conservatorium van Zürich. In 1955 en 1956 studeerde hij nog bij Boris Blacher in Berlijn. Van 1960 tot 1963 doceerde Klaus Huber muziekgeschiedenis aan het Conservatorium van Luzern. Vanaf 1964 deed hij dat met muziektheorie, compositie en instrumentatie aan de Muziekacademie van Basel. Van 1973 tot 1990 doceerde hij aan de Muziekhogeschool Freiburg in Duitsland. Onder zijn leerlingen waren Thüring Bräm, Brian Ferneyhough, Wolfgang Rihm, Daniel Glaus, André Richard, Reinhard Febel, Ulrich Gasser, Michael Jarrell, Younghi Pagh-Paan, Toshio Hosokawa, Kaija Saariaho, Alfred Schweizer en Hans Wüthrich. Klaus Huber woonde met zijn derde vrouw en voormalige leerling, componiste Younghi Pagh-Paan in Bremen en in Panicale in Italië. Klaus Huber componeerde • 2 theatermuziekwerken • 10 orkestwerken • 13 werken voor groot ensemble - Erinnere dich an Golgatha... , 2010 voor contrabas, 18 instrumenten en live elektronica • 11 kamermuziekwerken • 2 koorwerken • 5 werken voor een instrument solo
Noël Dayton Lee (Nanking, China, 25 december 1924 – Parijs, 15 juli 2013) was de zoon van Amerikaanse ouders. Hij kreeg op zijn vijfde jaar zijn eerste pianolessen in Lafayette, Indiana en had al op zijn zesde zijn eerste openbaar concert. Hij studeerde compositie aan de Harvard-universiteit in Cambridge bij Walter Piston, Irving Fine en Tillman Merritt. Daarna studeerde hij compositie aan de Longy School of Music of Bard College en piano aan het New England Conservatory in Boston. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde hij nog met een studiebeurs in 1948 in Parijs bij Nadia Boulanger. In 2002 werd hij in Frankrijk genaturaliseerd. Noël Lee componeerde • 10 orkestwerken • 1 werken voor harmonieorkest, • 1 oratorium • 1 cantate • 4 koorwerken (met piano) • 20 kamermuziekwerken • 80 (series) liederen • 14 (series) pianowerken - sonatine, 1959 • 1 orgelwerk • 4 filmscores
|